ECLI:NL:RBROT:2022:5922
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van een woning onder de Wet WOZ en geschil over de vastgestelde waarde
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is het geschil ontstaan over de waardering van een woning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar van de gemeente Sliedrecht had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1], voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 285.000,-. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 275.000,-, waarop eiser beroep instelde. De rechtbank heeft op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waardepeildatum 1 januari 2019 was en dat eiser van mening was dat de waarde te hoog was vastgesteld. Eiser stelde dat de waarde € 270.000,- zou moeten zijn. De rechtbank heeft de onroerende zaak, een tussenwoning met een inhoud van 412 m³ en een perceel van 159 m², beoordeeld aan de hand van vergelijkingsobjecten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde door middel van een taxatierapport en verkoopprijzen van vergelijkbare woningen.
De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de onroerende zaak niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank vond de vergelijkingsobjecten geschikt en concludeerde dat de waarde van € 275.000,- niet te hoog was, gezien de verkoopprijzen van de vergelijkingsobjecten en de omstandigheden van de onroerende zaak. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.