ECLI:NL:RBROT:2022:5890

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/10/638490 / JE RK 22-1169
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 juni 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam minderjarige 1], [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3]. De kinderrechter heeft de zaak behandeld naar aanleiding van een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (GI) om een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. De moeder van de kinderen, bijgestaan door haar advocaat mr. J.T.M. Sengers, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de opvoedsituatie van de kinderen bij de moeder, die met een licht verstandelijke beperking kampt en onvoldoende in staat lijkt om aan de emotionele ontwikkelingsbehoeften van de kinderen te voldoen. De kinderrechter heeft echter ook geconstateerd dat er onvoldoende informatie is om een definitieve beslissing te nemen over de uithuisplaatsing. Er zijn vragen gerezen over de effectiviteit van de ingezette hulpverlening en de mogelijkheden voor alternatieve hulpverlening. De kinderrechter heeft daarom besloten de behandeling van het verzoek aan te houden en de zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer voor verdere behandeling. De kinderrechter heeft de GI en andere betrokkenen verzocht om aanvullende informatie te verstrekken over de hulpverlening en de mogelijkheden om de kinderen bij de moeder te laten wonen. De zaak zal op 12 juli 2022 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/638490 / JE RK 22-1169
datum uitspraak: 9 juni 2022

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2018 te [geboorteplaats minderjarige 1] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2019 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] ,
[naam minderjarige 3],
geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2021 te [geboorteplaats minderjarige 3] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder 1] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, verblijvende te [verblijfplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 18 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 19 mei 2022;
- het verweerschrift van de moeder van 7 juni 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van de opa mz, ingekomen bij de griffie op 7 juni 2022;
- de brief van de GI van 8 juni 2022, ter zitting voorgelezen en overgelegd;
- de ongedateerde brief van peuterschool [naam school] , ter zitting door mr. J.T.M. Sengers overgelegd;
- de twee verwijzingen van de huisarts voor logopedie van 9 juni 2022, ter zitting door mr. J.T.M. Sengers overgelegd.
Op 9 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. J.T.M. Sengers,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, mw. [naam 1] en mw. [naam 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is de vader.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] wonen bij de moeder.
Bij beschikking van 9 december 2021 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verlengd tot 16 december 2022.

Het verzoek

De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] verzocht in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Van begin af aan was voor de moeder duidelijk dat de jongste drie kinderen zouden worden meegenomen in het KSCD-onderzoek. De moeder heeft hier ook mee ingestemd. Het KSCD concludeert dat de moeder onvoldoende tegemoetkomt aan de opvoedbehoeften van de kinderen. De GI en Pameijer herkennen het beeld dat door het KSCD wordt geschetst.
Ook na het onderzoek en het indienen van het verzoekschrift worden geen veranderingen gezien bij de moeder. Het lukt haar nog steeds onvoldoende om afspraken na te komen en tips en adviezen voor langere duur op te volgen. De moeder denkt vooral praktisch, maar sluit onvoldoende emotioneel aan bij de kinderen. De zorgen stapelen zich enkel op. De spanning bij de moeder neemt toe. Ook is de ex-partner van de moeder meermaals op haar galerij gezien. De zorgen zijn meermaals met de moeder besproken en ook in een schriftelijke aanwijzing opgenomen, maar de moeder herkent de zorgen niet, waardoor het moeilijk is om stappen te zetten. Daarnaast is de moeder ook onvoldoende leerbaar gebleken.
De moeder krijgt al de maximale hulpverlening die geboden kan worden. Intensievere hulpverlening is er niet. De verwachting is ook niet dat die toereikend zal zijn, omdat de moeder de zorgen niet herkent en dus ook niet aan de bel zal trekken als zij hulp of advies nodig heeft. Het KSCD bevestigt dat er geen andere vorm van hulpverlening passend is. De uithuisplaatsing van de oudste drie kinderen heeft geen verschil gemaakt. Inmiddels lopen de jongste drie kinderen ook achter in hun ontwikkeling. Die achterstand zal enkel oplopen als zij in hun huidige onveilige opvoedsituatie blijven. Het KSCD heeft een onafhankelijk en deskundig onderzoek gedaan. De GI sluit zich aan bij de conclusies van het KSCD.

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek van de GI. Mr. Sengers heeft primair verzocht het verzoek van de GI af te wijzen. Subsidiair is namens de moeder verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden en op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een deskundige te benoemen en een contra-expertise te gelasten, in de vorm van een NIFP-onderzoek.
In aanvulling op het verweerschrift is ter zitting aangevoerd dat de drie jongste kinderen enkel in het KSCD-onderzoek zouden worden meegenomen om het gezinssysteem volledig in beeld te krijgen. De moeder is hiermee akkoord gegaan omdat dat nodig was om het perspectief van de oudste drie kinderen te bepalen. Het KSCD-onderzoek is in een voor de moeder spanningsvolle periode verricht. Inmiddels is er sprake van gewijzigde omstandigheden. De ouders zijn uit elkaar en de vader is naar Bonaire verhuisd. Er wordt een verzoek tot onderzoek naar gezagsbeëindiging betreffende de vader bij de Raad voor de Kinderbescherming ingediend door de GI. Voorts berust de moeder in de uithuisplaatsing van de oudste drie kinderen.
Er moet nu gekeken worden naar de huidige situatie. Nog niet alles is geprobeerd om een uithuisplaatsing te voorkomen. Er kan nog een plaatsing in een moeder-kindhuis plaatsvinden. Ook een gezinsopname, die eerder niet mogelijk was, kan nu ingezet worden. Daarnaast heeft Pameijer aangegeven dat de hulpverlening geïntensiveerd kan worden. Video-hometraining is ook nog niet geprobeerd en Families First kan opnieuw worden ingezet.
Het uitgangspunt is dat kinderen bij hun ouders opgroeien. De moeder is bereid om alles te doen wat in het belang van de kinderen is. Families First heeft destijds aangegeven dat de moeder wel leerbaar is. De kinderen gaan naar de peuterspeelzaal en moeder heeft [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] aangemeld voor logopedie.
De moeder verzoekt een contra-expertise te gelasten, omdat gedurende het KSCD-onderzoek de nadruk lag op de oudste drie kinderen. Ten aanzien van de jongste drie kinderen is beperkt onderzoek gedaan en het KSCD concludeert dat het niet is gelukt om een volledig beeld van de jongste drie kinderen te krijgen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is naar het oordeel van de kinderrechter gezien het KSCD-rapport voldoende komen vast te staan dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling en de opvoedingssituatie van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de moeder. Uit het KSCD-rapport komt naar voren dat de moeder met een licht verstandelijke beperking kampt en een beperkt probleeminzicht heeft. Gezien wordt dat de moeder haar pedagogische vaardigheden overschat. Het lukt moeder om in de basale (praktische) opvoedbehoeften te voorzien, maar het lukt haar onvoldoende om de emotionele ontwikkelingsbehoeften te herkennen en daarop in te spelen. In de interactie met de kinderen wordt gezien dat de moeder zeer beperkt responsief en sensitief reageert. Er zou sprake zijn van schadelijk oudergedrag. Alle kinderen kampen met sociaal-emotionele problematiek, maar ook hier lijkt de moeder zich onvoldoende bewust van te zijn.
De kinderrechter acht zich desondanks onvoldoende geïnformeerd om een beslissing op het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing te kunnen nemen. Het KSCD-rapport roept namelijk enkele vragen op, nu het KSCD concludeert dat een onvolledig dan wel wisselend beeld is verkregen van de ontwikkeling van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] . Er dient daarnaast volgens het KSCD nog nader onderzoek plaats te vinden naar de beleving van de kinderen van de gehechtheid en de (basis)veiligheid in de relatie met de moeder.
Gezien het recht van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op bij de moeder op te groeien en de inspanningsverplichting die er is om dit mogelijk te maken vraagt de kinderrechter zich daarnaast af of er geen andere en/of intensievere hulpverlening kan worden ingezet om een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te voorkomen, gezien de verstrekkende gevolgen daarvan. Daarbij neemt de kinderrechter in aanmerking dat er in december 2021 nog werd gezien dat de moeder met de inzet van de opvoedingsondersteuning van Pameijer kleine stappen vooruit maakte. Een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] werd op dat moment niet noodzakelijk geacht. Wel werd het van belang geacht hen ook bij het KSCD-onderzoek te betrekken vanwege de mogelijke effecten op hun ontwikkeling bij een eventuele terugplaatsing van de drie oudste kinderen.
Daarbij komt dat de moeder het perspectiefbesluit ten aanzien van de oudste drie kinderen heeft geaccepteerd. Ook heeft zij de relatie met de vader beëindigd, die tot zijn vertrek naar Bonaire een instabiele en onveilige factor in het leven van de moeder en de kinderen was. Voorts bezoeken zowel [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] blijkens de door de moeder ter zitting overgelegde actuele verklaring de peuterschool en is er volgens de peuterspeelzaal tot op heden geen reden tot zorg en heeft de moeder op advies van de peuterspeelzaal aan de huisarts een verwijzing voor logopedie voor hen gevraagd en gekregen.
De GI stelt dat de ingezette hulpverlening van Families First en Pameijer onvoldoende effect heeft (gehad) en dat het door het KSCD geschetste beeld over het functioneren van de moeder en haar opvoedvaardigheden, in het bijzonder als het gaat om het responsief en sensitief reageren, door de GI en Pameijer wordt herkend.
Desgevraagd heeft de GI aangegeven dat ondanks de conclusie van het KSCD, dat het inzetten van andere en/of intensievere hulpverlening niet toereikend wordt geacht, nog intern besproken en bezien is of er alternatieven zijn om een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] te voorkomen. De GI is van mening is dat die er niet zijn. Uit het verzoekschrift blijkt echter niet op welke wijze dat is gebeurd en welke mogelijkheden aan de orde zijn gekomen en zijn onderzocht, die zouden kunnen bewerkstelligen dat van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] bij de moeder kunnen blijven wonen en of dat per kind is beoordeeld.
Zoals ook ter zitting aangegeven, denkt de kinderrechter aan een gezinsopname, die eerder is overwogen, een plaatsing in een moeder-kindhuis, pedagogische gezinsbehandeling, een uitbreiding van de opvoedondersteuning, video-interactiebegeleiding of begeleid zelfstandig wonen en/of een rol voor het netwerk. De kinderrechter zou graag zien dat in overleg met het KSCD, Pameijer en de advocaat van de moeder nogmaals wordt bezien of er nog mogelijkheden zijn om te bewerkstelligen dat [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] op een verantwoorde wijze bij de moeder kunnen blijven wonen.
Verder heeft het KSCD bij het advies om te onderzoeken of er in het netwerk personen zijn die voor [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] kunnen zorgen en als dat niet haalbaar is een plek elders voor hen te zoeken aangegeven een geleidelijke overgang het meest wenselijk voor de kinderen achten. Niet voldoende duidelijk is op welke wijze de GI met dit advies is omgegaan. De kinderrechter acht het van belang dat (opnieuw) uitdrukkelijk met het netwerk wordt gesproken over de mogelijkheden om de moeder bij de opvoeding te ondersteunen of de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen.
Uit het voorgaande volgt dat de kinderrechter zich vooralsnog onvoldoende geïnformeerd acht om te kunnen beoordelen of de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter zal daarom de behandeling van het verzoek van de GI aanhouden.
Uiterlijk één week voor de hierna te noemen zittingsdatumverwacht de kinderrechter een briefrapportage van de GI waarin antwoord gegeven wordt op de volgende vragen:
Wat zijn de mogelijkheden van een gezinsopname dan wel een plaatsing in een moeder-kindhuis?
Wat zijn de mogelijkheden van Pameijer om de hulp te intensiveren of gezinsbehandeling in te zetten?
Wat zijn de mogelijkheden van video-interactiebegeleiding?
Zijn er andere instanties die meer en intensievere hulp kunnen bieden?
Op welke wijze kan een beter beeld worden verkregen van de ontwikkeling van de kinderen?
Op welke wijze kan onderzoek plaatsvinden naar de beleving van de kinderen van de gehechtheid en de (basis)veiligheid in de relatie met de moeder.
Zijn er in het netwerk personen beschikbaar die op enige wijze een rol kunnen spelen om de moeder te ondersteunen dan wel te ontlasten in de zorg voor de kinderen?
Daarnaast krijgt de kinderrechter van de GI
uiterlijk één week voor de hierna te noemen zittingsdatumgraag een verslag van Pameijer over het verloop van de hulpverlening van vanaf december 2021 tot op heden.
Het staat de moeder, bij monde van haar advocaat, vrij om voorafgaand aan de volgende zitting, schriftelijk te reageren op de dan ingediende stukken van de GI.
Intussen verwacht de kinderrechter van de moeder dat zij mee blijft werken aan de hulpverlening van Pameijer. Daarbij geeft de kinderrechter de moeder in overweging om samen met haar advocaat het rapport van het KSCD met Pameijer te bespreken. Daarmee wordt het voor de moeder welllicht duidelijker welke zorgen er zijn over haar functioneren en de ontwikkeling van de kinderen en om welke redenen er door de GI en Pameijer er onvoldoende vooruitgang wordt gezien.
Verwijzing naar de meervoudige kamer
Gezien de aard en de complexiteit van de zaak - het gaat om het perspectief van [voornaam minderjarige 1] , [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] - en de ontwikkelingen daarin vanaf december 2021 acht de kinderrechter de zaak voorts ongeschikt voor verdere benadeling en beslissing door een rechter. De kinderrechter zal daarom de zaak voor verdere behandeling en beslissing verwijzen naar de meervoudige kamer van de rechtbank.
Mede gelet op het voorgaande acht de kinderrechter het van belang dat tijdens de behandeling door de meervoudige kamer het KSCD en Pameijer als informant worden gehoord. Van het KSCD wordt verwacht dat een nadere toelichting kan worden gegeven op het rapport en van Pameijer wordt verwacht dat het verslag over het verloop van de hulpverlening vanaf december 2021 kan worden toegelicht.
De GI wordt verzocht zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk een week na ontvangst van deze beschikking, door te geven wie van het KSCD en Pameijer als informant kunnen worden opgeroepen.
Eveneens zal de Raad voor de Kinderbescherming worden opgeroepen, met het verzoek om ter zitting zijn visie en advies te geven. De stukken zullen daartoe ter hand gesteld worden aan de Raad.

De beslissing

De kinderrechter:
houdt de beslissing op het verzoek van de GI aan en verwijst het verzoek voor verdere behandeling en beslissing naar
de meervoudige kamer;
bepaalt dat het verhoor van de GI, de belanghebbenden en mr. J.T.M. Sengers in deze zaak zal plaatsvinden ter zitting van
de meervoudige kamerop
12 juli 2022 te 15.30 uurin het
gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125;
de zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. G.M. Paling, voorzitter, tevens kinderrechter en mrs. M.P. van der Stroom en W.J. Loorbach, kinderrechters;
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI, de belanghebbenden en mr. J.T.M. Sengers;
gelast de oproeping van de Raad, tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
gelast de griffie een afschrift van het dossier aan de Raad te doen toekomen;
gelast de oproeping van het KSCD, als informant, tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
gelast de oproeping van Pameijer, als informant, tegen voormelde zittingsdatum en tijdstip;
verzoekt de GI uiterlijk één week voor de genoemde datum de kinderrechter (met afschrift aan de Raad, de belanghebbenden en mr. J.T.M. Sengers) de verzochte verslagen en stukken te doen toekomen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022 door mr. G.M. Paling, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.