In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 juni 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder, die woont te [woonplaats]. [voornaam minderjarige] verblijft momenteel in een pleeggezin en is onder toezicht gesteld tot 20 juli 2022. Eerder zijn er al verschillende beschikkingen genomen, waaronder een machtiging tot uithuisplaatsing die op 6 mei 2022 is verlengd tot 20 juni 2022.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] te verlengen voor een periode van zes maanden. Dit verzoek is gedaan in het kader van de noodzakelijke hulpverlening aan de moeder, die is aangemeld bij Ipse de Bruggen. De uitslag van een IQ-onderzoek, dat op 4 juli 2022 wordt verwacht, is cruciaal voor het verdere hulpverleningstraject. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en bijzondere toegang verleend aan een begeleider vanuit het Centrum voor Dienstverlening.
De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat er positieve ontwikkelingen zijn in de situatie van [voornaam minderjarige], die zich goed ontwikkelt in het pleeggezin. Echter, de noodzakelijke hulpverlening aan de moeder is nog niet op gang gekomen, waardoor terugplaatsing van [voornaam minderjarige] op dit moment niet mogelijk is. De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 20 juli 2022, maar heeft de beslissing over het resterende deel van het verzoek aangehouden. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de omgang tussen de moeder en [voornaam minderjarige] moet worden uitgebreid om te beoordelen of de moeder in staat is om de nodige zorg te bieden.
De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 juni 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.