ECLI:NL:RBROT:2022:5887

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/10/638832 / JE RK 22-1231
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de Jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 7 juni 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind 1]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die zonder vaste woon- of verblijfplaats is, momenteel onvoldoende in staat is om de veiligheid van [naam kind 1] te waarborgen. De moeder en [naam kind 1] verblijven sinds december 2021 in een babyhuis, waar de zorgen over de situatie van [naam kind 1] zijn toegenomen. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft op 24 mei 2022 een verzoek tot uithuisplaatsing ingediend, omdat de moeder emotioneel niet beschikbaar is en niet in staat is om adequate stappen te zetten voor de verzorging van [naam kind 1]. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de moeder is bijgestaan door haar advocaat, mr. F.O. Ligeon-Merton. De opa en oma van [naam kind 1] zijn bereid om voor de minderjarige te zorgen, maar kunnen de moeder niet in huis nemen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [naam kind 1]. De beschikking verleent een machtiging tot uithuisplaatsing tot 22 augustus 2022 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De kinderrechter heeft tevens aangegeven dat de GI een actieve rol moet aannemen in de begeleiding van de moeder en dat er praktische zaken geregeld moeten worden voor de toekomst.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/638832 / JE RK 22-1231
datum uitspraak: 7 juni 2022

beschikking uithuisplaatsing

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2020 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind 1] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, zonder vaste woon- of verblijfplaats.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 24 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 25 mei 2022;
- het verweerschrift van mr. F.O. Ligeon-Merton, namens de moeder, van 7 juni 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum.
Op 7 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F.O. Ligeon-Merton,
- de oma mz, [naam 1] , als informant,
- de opa mz, [naam 2] , als informant,
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam 3] en [naam 4] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind 1] verblijft met de moeder in een babyhuis.
Bij beschikking van 22 februari 2022 is [naam kind 1] onder toezicht gesteld tot 22 augustus 2022.

Het verzoek

De GI heeft de uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI heeft het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Op 8 april jl. heeft het babyhuis aangegeven dat de zorgen niet afnemen maar alleen maar toenemen. De moeder is momenteel onvoldoende in staat de veiligheid voor [naam kind 1] te waarborgen en is onvoldoende emotioneel beschikbaar. De moeder heeft zelf veel ondersteuning nodig. Het babyhuis geeft als advies dat de moeder eerst aan haar eigen problematiek dient te werken voordat zij de opvoeding van [naam kind 1] draagt. De moeder is erg passief en afwachtend. Zij ziet haar eigen problematiek niet in. De moeder staat al langere tijd op de wachtlijst bij PsyQ om te onderzoeken wat er met de moeder aan de hand is. De opa en oma geven aan dat de moeder sinds de geboorte van [naam kind 2] in 2017 dit gedrag vertoont. Het babyhuis gaat de plaatsing van de moeder en [naam kind 1] vandaag beëindigen. Een uithuisplaatsing is dus nodig om de veiligheid van [naam kind 1] te waarborgen. Er is gezocht naar alternatieven (Timon en ASVZ) waar de moeder en [naam kind 1] samen geplaatst konden worden, maar die zijn niet gevonden. [naam kind 1] kan alleen terecht bij de opa en oma. Zij kunnen de moeder daar niet bij hebben, dit is voor hen te zwaar.

De standpunten

Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek. De moeder en [naam kind 1] verblijven sinds december 2021 in het babyhuis. Omdat dit van tijdelijke aard was, had de moeder verwacht dat zij begeleiding zou krijgen bij de uitstroom. Dat is niet gebeurd. Het babyhuis is hierin tekortgeschoten. De moeder is ook niet gewezen op de mogelijkheid om een WMO aan te vragen. De moeder heeft dat uiteindelijk zelf direct gedaan toen zij op 24 mei 2022 hoorde dat ze bij het babyhuis weg moest. De moeder kan direct, alleen, terecht bij het Leger des Heils in Dordrecht. Zodra er een plek beschikbaar is in Rotterdam, kan zij daar met [naam kind 1] naartoe. De moeder erkent dat de WMO-indicatie nog niet is afgegeven, maar gaat ervan uit dat deze op korte termijn zal worden afgegeven. De moeder is het niet eens met de visie van het babyhuis dat de zorgen zijn toegenomen. De moeder heeft zich juist gehouden aan de afspraken.
De opa en oma (mz) zijn bereid om de komende maanden voor [naam kind 1] te zorgen. Zij zijn niet in staat om ook de moeder in huis te nemen. Dat is te zwaar. De opa en oma willen dat er een goede bezoekregeling wordt afgesproken. De moeder is niet in staat om praktische zaken te regelen, maar vanwege de privacywetgeving is het lastig om dit uit handen te nemen. Het is wenselijk dat er een diagnose komt, zodat aan de hand daarvan kan worden bepaald wat er moet gebeuren.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de zorgen zoals beschreven in de beschikking van 22 februari 2022 nog onverminderd aanwezig zijn. De kinderrechter stelt vast dat de problematiek die nu aan de orde gesteld wordt, wat vooral ziet de lethargische houding van moeder, al meer dan een jaar speelt. Gedurende het verblijf van de moeder met [naam kind 1] bij het babyhuis zijn de zorgen verder toegenomen. De moeder is momenteel dusdanig onvoldoende emotioneel beschikbaar voor [naam kind 1] dat de veiligheid van [naam kind 1] niet langer gegarandeerd kan worden in het babyhuis. Zij zullen de plaatsing daarom per direct beëindigen. Hoewel de moeder vanaf het begin van de plaatsing wist dat het verblijf bij het babyhuis van tijdelijke aard zou zijn, heeft zij niet tijdig de nodige stappen gezet om een vervolgplek te vinden. De bewering van de moeder dat het babyhuis hierin tekort is geschoten, is onjuist. De uitzetting is eerder al aangekondigd en vervolgens al een keer uitgesteld van 24 mei naar heden. Dat de moeder dus pas op 24 mei wist dat zij bij het babyhuis weg moest, is dus onjuist. Hieruit volgt dat het patroon van de moeder, waarbij zij niet in staat is adequate stappen te zetten in het belang van [naam kind 1] , nog altijd aanwezig is. Dit blijkt eveneens uit het gegeven dat de moeder ervan overtuigd is dat zij met de WMO-aanvraag afdoende heeft gedaan om een vervolgplek voor haar en [naam kind 1] te realiseren. De moeder is immers in de veronderstelling dat een uithuisplaatsing niet nodig is omdat zij elders met [naam kind 1] terecht kan. Naar aanleiding van de vragen van de kinderrechter blijkt dat de WMO-indicatie nog niet is afgegeven en dat een plek bij het Leger des Heils daarmee dus nog geen garantie is. De moeder lijkt dit niet te beseffen.
Nu de moeder en [naam kind 1] direct op straat zouden komen te staan na beëindiging van de plaatsing bij het babyhuis en de moeder geen vervolgplek voor [naam kind 1] heeft weten te vinden, acht de kinderrechter een uithuisplaatsing noodzakelijk. De opa en oma zijn bereid om [naam kind 1] op te vangen. Door de opa en oma, de GI en de moeder zullen in goed overleg bezoekafspraken gemaakt moeten worden, waarbij er ruimte is om het contact tussen de moeder en [naam kind 1] te onderhouden en tegelijkertijd rekening wordt gehouden met de positie van de grootouders.
Uit het voorgaande volgt dat de uithuisplaatsing van [naam kind 1] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek).
De komende maanden wordt van de GI verwacht dat een actieve houding wordt aangenomen in het begeleiden van de moeder bij de inzet van hulpverlening. De moeder zal op zoek moeten naar woonruimte en er zal een persoonlijkheidsonderzoek bij haar moeten worden afgenomen. Hiervoor is het noodzakelijk dat er praktische zaken worden geregeld. Nu een van de kenmerken van de problematiek van de moeder is, dat zij daarin onvoldoende adequaat handelt en een te afwachtende houding aanneemt, ligt hier tevens een rol voor de GI weggelegd.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [naam kind 1] in een voorziening voor pleegzorg tot 22 augustus 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.C.J. Holierhoek als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.