In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is op 26 januari 2022 een eindvonnis gewezen na bewijslevering. De zaak betreft een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [naam eiser] en [naam gedaagde], over de opzegging van een overeenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partij met de bewijslast, [naam gedaagde], slechts een handgeschreven verklaring heeft ingebracht, welke niet overtuigend genoeg werd geacht. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 31 maart 2021 al een bewijsopdracht gegeven aan [naam gedaagde] om aan te tonen dat hij de overeenkomst eerder dan 19 april 2019 heeft opgezegd. Ondanks dat er getuigenverhoor was gepland, is dit geannuleerd en zijn er alleen schriftelijke stukken ingebracht. De rechtbank concludeert dat [naam gedaagde] niet is geslaagd in het bewijs van de opzegging van de overeenkomst op 24 juli 2018, omdat de schriftelijke verklaring van de getuige, [naam], onduidelijk en voor meerdere uitleg vatbaar is. Hierdoor blijft de vordering van [naam eiser] voor toewijzing gereed voor openstaande facturen tot 19 april 2019. De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten grotendeels afgewezen, omdat [naam eiser] niet voldoende bewijs heeft geleverd van gemaakte kosten. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.