ECLI:NL:RBROT:2022:5865

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
10/996572-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen met betrekking tot contante stortingen op bankrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van gewoontewitwassen. De verdachte had in de periode van 25 februari 2016 tot en met 7 januari 2019 in totaal €30.080 contant gestort op haar bankrekening, zonder dat hiervoor een legale herkomst kon worden aangetoond. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het witwassen en een taakstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis. De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de stortingen verklaard konden worden door het gedrag van de vader van de verdachte, die regelmatig geld leende voor casinobezoeken. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte geen verifieerbare verklaring had gegeven voor de herkomst van het geld en dat de stortingen niet in verhouding stonden tot haar legale inkomsten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzettelijk witwassen, waarbij de wetenschap van de illegale herkomst van het geld werd aangenomen. De rechtbank legde een taakstraf op van 60 uur, met een voorwaardelijk deel van 30 uur, en stelde een proeftijd van 2 jaar vast. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen, wat meebracht dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet noodzakelijk was.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996572-20
Datum uitspraak: 5 juli 2022
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
gemachtigd raadsvrouw mr. H. Oldenhof, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2022, dat is gesloten op de terechtzitting van 5 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en L.H.H. Roebroek (hierna verder te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
- bewezenverklaring van het onder primair ten laste gelegde plegen van gewoontewitwassen in de vorm van het voorhanden hebben, omzetten en gebruiken van het ten laste gelegde geldbedrag;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er geen feiten of omstandigheden kunnen worden vastgesteld op grond waarvan een redelijk vermoeden van witwassen kan worden vastgesteld. Mocht geoordeeld worden dat daarvan wel sprake zou zijn, dan geldt dat de gedane stortingen van contant geld zijn te verklaren.
De verdediging heeft gesteld dat de vader van de verdachte, [naam medeverdachte 1] , tevens medeverdachte, met grote regelmaat een casino bezocht en daar iedere keer behoorlijke bedragen besteedde. In het geval dat zijn saldo daarvoor niet toereikend was, leende hij
– onder de mededeling dat hij geld nodig had om salarissen van zijn medewerkers te voldoen – daarvoor geld van de verdachte door geld van haar rekening over te schrijven naar zijn eigen rekening. Kort daarna kreeg de verdachte het geld in contanten terug, welke contante bedragen dan weer werden afgestort op rekening van de verdachte.
De stortingen van contante geldbedragen waren dus niet van misdrijf afkomstig en dat betekent dat de verdachte van het ten laste gelegde witwassen dient te worden vrijgesproken.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van een vermoeden van witwassen, omdat in de ten laste gelegde periode een contant geldbedrag van totaal
€ 30.080 op de rekening op naam van de verdachte is afgestort, zonder dat daarvoor een aantoonbare legale grondslag aanwezig is. Het inkomen aan salarisbetalingen en studiefinanciering van de verdachte is daarvoor onvoldoende. De verdachte heeft daarover in het geheel geen verklaring afgelegd en nader onderzoek heeft daarom niet plaatsgevonden. De contante geldbedragen zijn op de rekening van de verdachte overgemaakt en er is geen enkele reden om aan te nemen dat van die rekening door een ander dan de verdachte gebruikt is gemaakt. Hetgeen daarover door de verdediging eerst ter zitting naar voren is gebracht kan niet als een door de verdachte afgelegde verklaring worden aangemerkt. Het witwasvermoeden is niet weggenomen.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, dient naar vaste rechtspraak als uitgangspunt te worden genomen dat, indien het onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde geldbedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn, toch bewezen kan worden verklaard dat deze voorwerpen ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden dat die voorwerpen geen legale herkomst kunnen hebben.
Als de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van de aangetroffen voorwerpen, in dit geval geldbedragen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verdachte met zo’n verklaring komt, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om naar aanleiding daarvan nader onderzoek te doen. Bij het ontbreken van een dergelijke verklaring zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Vooropgesteld dient te worden dat het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde bedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband wordt het volgende overwogen.
De feiten en omstandigheden die een vermoeden van witwassen dragen
Naar aanleiding van anonieme meldingen aangaande mensenhandel heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in het kantoorpand van het bedrijf [naam bedrijf] , een bedrijf waarvan de vader van de verdachte directeur was. Uit verder onderzoek volgt dat in de periode 2016 tot en met begin juli 2019 voor een totaalbedrag aan € 30.000 aan contante opnames zijn gedaan van de rekening van [naam bedrijf] [1] Bij [naam vennootschap 1] , een andere vennootschap waarvan de vader van de verdachte tot 3 november 2017 bestuurder en enig aandeelhouder is geweest, is in die periode in totaal voor een bedrag van € 678.860 aan contante geldbedragen opgenomen. [2] Bij [naam vennootschap 2] ., een vennootschap waarvan de oom van de verdachte, [naam medeverdachte 2] tevens medeverdachte op wiens adres zij ingeschreven staat, bestuurder en enig aandeelhouder was, is voor een totaalbedrag van € 430.890 contant opgenomen. [3]
Daarnaast heeft een analyse plaatsgevonden naar de persoonlijke rekening van de verdachte en van haar medeverdachten. Uit die analyse is onder meer informatie verkregen over de geldstromen op de rekening op naam van verdachte. Op deze rekening zijn in de jaren 2016 tot het begin van 2019 met regelmaat geldbedragen gestort. In totaal is in die periode een bedrag van € 30.080 contant gestort. Het inkomen van de verdachte is daarvoor niet toereikend gebleken. Een verband met de hierboven genoemde opnames van [naam bedrijf] , [naam vennootschap 2] . en [naam vennootschap 1] is niet gebleken. Wel gebleken is dat haar spaargeld is verdubbeld.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. De herkomst van de gestorte bedragen is niet bekend en zij staan niet in verhouding tot de inkomsten van de verdachte die bestonden uit salarisbetalingen door diverse grootgrutters en studiefinanciering als uitwonende studente. Daar komt bij dat het voorhanden hebben van relatief grote contante geldbedragen ongebruikelijk is vanwege de veiligheidsrisico’s die daarmee gepaard gaan, reden waarom dit als een zogenoemde witwastypologie gezien wordt. Hetzelfde geldt voor het omzetten van contante geldbedragen. Dit wordt vaak gedaan om de herleidbaarheid van geldbedragen te voorkomen. Opvallend is ook dat op de bankrekeningen van haar vader, moeder en oom eveneens grote contante geldstortingen worden gedaan.
Dat betekent dat van de verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld mag worden verwacht.
Een verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld is uitgebleven. Zij heeft consequent gebruik gemaakt van haar zwijgrecht en zij was niet aanwezig tijdens de inhoudelijke behandeling van haar strafzaak.
Hetgeen de verdediging ter zitting heeft aangevoerd over de herkomst van het geld, inhoudende dat een ander dan de verdachte – te weten haar vader – van haar rekening gebruik heeft gemaakt door daarvan geld over te schrijven naar zijn eigen rekening, voor casinobezoek en dat geld vervolgens weer contant aan haar terug te geven kan ook geen soelaas bieden. In het vonnis dat heden in de zaak van haar vader wordt gewezen, is geoordeeld dat het verweer dat de hem ten laste gelegde bedragen stortingen betreffen naar aanleiding van casinobezoek niet kan slagen, omdat het geen uitleg vormt voor de discrepantie tussen het inkomen van de vader van de verdachte en zijn uitgaven. Dat heeft tot gevolg dat het verweer ook hier niet kan slagen. De conclusie is derhalve dat het ten laste gelegde geldbedrag uit misdrijf afkomstig is.
De vraag die vervolgens voorligt, is of de verdachte wist van de illegale herkomst van het geldbedrag. Die vraag kan naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord in de zin dat de verdachte wetenschap had. Mede gegeven de relatie tot de medeverdachten veroordeelde vader [naam medeverdachte 1] en moeder [naam medeverdachte 3] , met wie zij een economische eenheid vormde, twijfelt de rechtbank voorts niet aan haar wetenschap. De verdachte heeft gedurende het gehele onderzoek een beroep gedaan op haar zwijgrecht en zij is niet ter zitting verschenen. Dat kan haar weliswaar in beginsel niet worden tegengeworpen, maar het betekent ook dat een verklaring voor haar betrokkenheid bij de transacties ontbreekt. Dat maakt dat de rechtbank concludeert dat zij schuldig is aan het opzettelijk witwassen van het ten laste gelegde geldbedrag.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
zij in de periode van 25
februari 2016 tot en met 7 januari 2019,
in Den Haag en Leidschendam, althans in Nederland,
b)
(van) een voorwerp, te weten :
-een totaal bedrag van EUR 30.080 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer] in de periode van 25 februari 2016 tot en met 5 januari
2019
heeft voorhanden gehad, en/of omgezet en/of gebruik
heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte wist dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf,
en zij, verdachte, van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het economische verkeer aangetast en is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. De verdachte heeft geen enkele verklaring willen afleggen en is niet ter zitting verschenen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Ook heeft de officier van justitie geen gevangenisstraf gevorderd. De rechtbank ziet daarin aanleiding om te volstaan met een taakstraf.
De rechtbank legt een lagere taakstraf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank, rekening houdt met de periode die is verstreken tussen het moment dat de verdachte voor het eerst is gehoord en de behandeling van de zaak op zitting.
Voorts ziet de rechtbank in het belang om de verdachte er in de toekomst van te weerhouden zich opnieuw aan stafbare feiten schuldig te maken aanleiding om een deel van de taakstraf voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf voor de duur van 60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 (dertig) dagen;
bepaalt dat van deze taakstraf een gedeelte, groot
30 (dertig) uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijke deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van dagen
15 (vijftien) dagen;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25
februari 2016 tot en met 7 januari 2019,
in Den Haag en/of Leidschendam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)
a)
van één of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
-een (totaal) bedrag van EUR 30.080 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer] in de periode van 25 februari 2016 tot en met 5 januari
2019 (AMB-011-01 en bijlage 3 bij AMB-044-01)
althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e)
voorwerp(en) was,
en/of
b)
(van) één of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
-een (totaal) bedrag van EUR 30.080 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer] in de periode van 25 februari 2016 tot en met 5 januari
2019 (AMB-011-01 en bijlage 3 bij AMB-044-01)
althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik
heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s), wist(en) dat dat/die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
en zij, verdachte, en/of haar, verdachtes, mededader(s) van het plegen van dit
feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
zij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 25
februari 2016 tot en met 7 januari 2019,
in Den Haag en/of Leidschendam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)
a)
van één of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
-een (totaal) bedrag van EUR 30.080 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer] in de periode van 25 februari 2016 tot en met 7 januari
2019 (AMB-011-01 en bijlage 3 bij AMB-044-01)
althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e)
voorwerp(en) was,
en/of
b)
(van) één of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
-een (totaal) bedrag van EUR 30.080 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer] in de periode van 25 februari 2016 tot en met 7 januari 2019
(AMB-011-01 en bijlage 3 bij AMB-044-01)
althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of heeft omgezet en/of
gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) redelijkerwijs moest(en)
vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven.

Voetnoten

1.AMB-025, p. 363.
2.AMB-025, p. 366.
3.AMB-025, p. 366.