ECLI:NL:RBROT:2022:5863

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
10/997375-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen na onderzoek naar verdachte en zijn financiële transacties

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van gewoontewitwassen. De zaak volgde op een onderzoek dat begon na anonieme meldingen over slechte arbeidsomstandigheden en mogelijke mensenhandel binnen de ondernemingen waar de verdachte betrokken bij was. Tijdens het onderzoek zijn er doorzoekingen uitgevoerd in de woning van de verdachte en in het kantoorpand van een bedrijf dat op naam van zijn broer stond. De verdachte had in de periode van 1 januari 2016 tot en met 9 februari 2019 aanzienlijke contante bedragen opgenomen en gestort op zijn bankrekeningen, wat leidde tot verdenkingen van witwassen.

De officier van justitie eiste bewezenverklaring van het plegen van gewoontewitwassen en een gevangenisstraf van zes maanden. De verdediging pleitte voor vrijspraak en voerde aan dat de verdachte legale herkomsten had voor de aangetroffen geldbedragen, waaronder een lening van zijn broer en een gift van zijn vader. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaringen van de verdachte niet overtuigend waren en dat de herkomst van de geldbedragen niet kon worden geverifieerd. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor het vermoeden van witwassen, aangezien de verdachte niet in staat was om een concrete en verifieerbare verklaring te geven voor de herkomst van de aangetroffen bedragen.

Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast werden de in beslag genomen geldbedragen verbeurd verklaard. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de integriteit van het financiële verkeer.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/997375-19
Datum uitspraak: 5 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. P. Verloop, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2022, dat is gesloten op de terechtzitting van 5 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officieren van justitie mrs. F.B.W. Groendijk en L.H.H. Roebroek (hierna verder te noemen: de officier van justitie) hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het plegen van gewoontewitwassen in de vorm van voorhanden hebben, omzetten en gebruiken van de ten laste gelegde geldbedragen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van de op de lijst van in beslaggenomen goederen onder 2, 3 en 5 vermelde geldbedragen.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen uit misdrijf afkomstig zijn. Mocht geoordeeld worden dat daarvan wel sprake zou zijn, dan geldt dat de verdachte een afdoende verklaring heeft afgelegd voor de herkomst van die bedragen. De verdachte heeft namelijk € 15.000 ontvangen uit de verkoop van zijn bedrijf [naam bedrijf 1] , € 35.000 uit een lening van zijn broer [naam persoon 1] en € 25.000 van zijn vader [naam persoon 2] voor een bedevaart naar Mekka. Voorts heeft de verdachte de gewoonte om zijn geld steeds van zijn bankrekening op te nemen en een paar dagen later weer (gedeeltelijk) te storten, omdat hij het prettig vindt contant geld onder zich te hebben en het ook als een genoegen ervaart om dat geld weer te storten.
Beoordeling
Bij de beoordeling van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, dient naar vaste rechtspraak als uitgangspunt te worden genomen dat, indien het onderzoek geen bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde geldbedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn, toch bewezen kan worden verklaard dat deze voorwerpen ‘uit enig misdrijf’ afkomstig zijn, als op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden geconcludeerd moet worden een legale herkomst van die voorwerpen is uitgesloten.
Als de vastgestelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen rechtvaardigen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de aangetroffen voorwerpen, in dit geval geldbedragen. Deze verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Als de verdachte met zo’n verklaring komt, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om naar aanleiding daarvan nader onderzoek te doen. Bij het ontbreken van een dergelijke verklaring zal over het algemeen geen andere conclusie kunnen worden getrokken dan dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Vooropgesteld dient te worden dat het onderzoek in deze zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde bedragen van een bepaald misdrijf afkomstig zijn. Dit betekent dat eerst moet worden vastgesteld of de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden zodanig zijn dat er zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. In dat verband wordt het volgende overwogen.
De feiten en omstandigheden die het vermoeden van witwassen dragen
Naar aanleiding van anonieme meldingen aangaande slechte arbeidsomstandigheden en mogelijk daarmee samenhangende mensenhandel binnen de ondernemingen [naam bedrijf 2] en [naam bedrijf 1] waarvan de verdachte bestuurder, enig aandeelhouder dan wel leidinggevende is geweest, hebben er – onder meer – doorzoekingen plaatsgevonden in de woning van de verdachte en in het kantoorpand van het bedrijf [naam bedrijf 3] , een bedrijf op naam van de broer van de verdachte [naam medeverdachte] , tevens medeverdachte. Uit verder onderzoek volgt dat in de periode 2016 tot en met begin juli 2019 voor een totaalbedrag aan € 30.000 aan contante opnamen zijn gedaan van de rekening van [naam bedrijf 3] [1] Bij [naam bedrijf 2] , een andere vennootschap waarvan de broer van de verdachte, medeverdachte [naam medeverdachte] tot 3 november 2017 bestuurder en enig aandeelhouder is geweest, is in totaal voor een bedrag van € 678.860 aan contante geldbedragen opgenomen. [2] Bij [naam bedrijf 1] , een vennootschap waarvan de verdachte bestuurder en enig aandeelhouder was, is voor een totaalbedrag van € 430.890,-contant opgenomen. [3]
Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte is op drie plaatsen in de woning geld aangetroffen en in beslag genomen. In een wandklok aan de muur in de slaapkamer van de verdachte is een bedrag van € 4.500 (in biljetten van €100 en € 50) aangetroffen. In een medicijndoosje in de kledingkast in de slaapkamer is een bedrag van € 550 gevonden en in de portemonnee van de verdachte, die in een kastje in de woonkamer lag, bevond zich een contant geldbedrag van € 560.
Uit de van de belastingdienst verkregen gegevens met betrekking tot het inkomen van de verdachte (en zijn echtgenote) blijkt dat over 2017 het bruto-inkomen van de verdachte
€ 22.540 bedroeg. Over 2018 is gebleken van een bruto-inkomen van de verdachte van
€ 23.625. Op naam van de echtgenote van de verdachte, [naam persoon 3] , die aanvankelijk was aangemerkt als medeverdachte, zijn over die periode geen inkomensgegeven bij de Belastingdienst bekend.
Verder onderzoek naar de rekeningen op naam van de bedrijven waarin de verdachte een bestuursfunctie heeft vervuld heeft niet meer plaatsgevonden, maar wel heeft een analyse plaatsgevonden van de persoonlijke rekeningen van de verdachte en die van zijn echtgenote. Uit die analyse is informatie over de geldstromen op deze rekeningen verkregen. Op een van deze rekeningen zijn in de jaren 2016 tot het begin van 2019 met regelmaat geldbedragen gestort en ook weer opgenomen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien een vermoeden van witwassen rechtvaardigt. Dat betekent dat van de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld mag worden verwacht. Met betrekking tot die vraag overweegt de rechtbank het volgende.
€ 15.000 opbrengst uit Excellence Team
De verdachte heeft aangevoerd dat hij (in zijn tweede en derde verhoor) uitvoerig heeft verklaard over de omstandigheid dat hij zijn B.V. voor € 15.000 heeft verkocht aan mensen in het buitenland en hoe de verkoop tot stand is gekomen. De B.V. is verkocht via de notaris, wiens naam hij (ten tijde van het tweede verhoor) niet meer weet. Hiervan heeft hij wel papieren.
De verdachte heeft (in zijn vierde verhoor) verklaard dat hij het bedrag van € 15.000 op de dag dat de koopovereenkomst werd gepasseerd contant heeft ontvangen van de koper [naam persoon 4] , voordat ze naar de notaris gingen. De koper [naam persoon 4] was zelf bij de notaris. De verdachte heeft een deel van dit bedrag, te weten € 10.000 op zijn bankrekening gestort. De onder hem in beslag genomen geldbedragen die tijdens de huiszoeking zijn aangetroffen zijn van de verkoopsom afkomstig.
De verdachte heeft erop gewezen dat het onderzoek dat het openbaar ministerie hiernaar heeft verricht zijn verklaring op onderdelen bevestigt, zoals de mededeling van de notaris, mr. [naam persoon 5] , naar aanleiding van de vordering verstrekking historische gegevens. Deze luidde onder meer: “ter zake de door u gemelde rechtshandeling […] geen betalingsverkeer heeft plaatsgevonden van en naar mijn kwaliteitsrekening.” Dat de overdracht ten overstaan van de notaris heeft plaats gevonden en dat de koper daarbij aanwezig was, zoals de verdachte heeft verklaard, blijkt ook uit de door de notaris opgestelde koopovereenkomst, die ter zitting is overgelegd als bijlage 1 bij de pleitaantekeningen. Dat de verdachte dit bedrag heeft ontvangen, kan worden afgeleid uit zijn aangifte inkomstenbelasting 2018 waarin als voordeel uit aanmerkelijk belang het bedrag van € 15.000 is opgegeven, welke aangifte als bijlage 2 is overgelegd ter zitting. Het laatste punt dat de verdachte in dezen heeft gemaakt is dat het niet onlogisch is dat de bankpassen van de B.V. bij de huiszoeking onder hem in beslag zijn genomen. De bankpassen staan immers op zijn naam. De koper aan wie de bankpassen aanvankelijk werden overgedragen heeft daar om voornoemde reden weinig aan.
Wat de verdachte heeft verklaard over de verkoop van de B.V. heeft het openbaar ministerie getracht te verifiëren. De verdachte die zijn tweede verhoor niet weet [4] aan wie hij drie maanden eerder de B.V. heeft verkocht, slaat bijvoorbeeld niet onmiddellijk aan op de naam “ [naam persoon 4] ”, de naam van de koper die in dit verhoor aan hem wordt voorgehouden. De gegevens van de koper heeft het onderzoeksteam achterhaald door na te gaan op wiens naam de B.V. na de verdachte was komen te staan. [5] Het team is er vervolgens niet in geslaagd om de koper te horen, omdat zijn adresgegevens onbekend bleken. De geheimhoudingsplicht van de notaris maakte voorts dat enkel kon worden vastgesteld dat aangaande de verkoop van de B.V. de betaling (die daarmee zou zijn gemoeid) niet heeft plaatsgevonden via de derdengeldenrekening van de notaris.
In hetgeen ter zitting is aangevoerd en overgelegd, ziet de rechtbank niet zonder meer een bevestiging van de door de verdachte geschetste gang van zaken rondom de betaling van de overeengekomen verkoopprijs van de B.V. Uit de inhoud van de ‘KOOPOVEREENKOMST EN LEVERING AANDELEN [naam bedrijf 1] ’ volgt dat partijen – de verdachte als verkoper en [naam persoon 4] als koper – omtrent de betaling van de koopsom in onderling overleg een nadere regeling treffen. [6] Dat zoals verdachte heeft aangevoerd hij voorafgaand aan het bezoek aan de notaris het bedrag van € 15.000 contant heeft ontvangen, verhoudt zich niet goed tot de redactie van deze bepaling.
Om de reden dat in het ‘proces-verbaal analyse ontvangen belastinggegevens 2017 en 2018 [naam verdachte] ’ van 7 mei 2019 is geverbaliseerd dat over 2018 nog geen aangifte inkomstenbelasting is gedaan [7] en de aangifte inkomstenbelasting 2018 die ter zitting is overgelegd is afgedrukt op 30 april 2019 heeft de rechtbank bedenkingen bij de juistheid van dit laatste stuk en kan dit wat haar betreft ook niet illustreren dat de verdachte het bedrag van € 15.000 heeft ontvangen zoals door hem is aangevoerd.
Los van het vorenstaande maakt de periode van bijna drie maanden die gelegen is tussen het passeren van de koopoverkomst (op 14 november 2018) en de inbeslagname van de geldbedragen (op 7 februari 2019) en de hierna te bespreken gang van zaken rondom de onder hem in beslag genomen bankpassen dat de herkomst van deze bedragen zoals gesteld door de verdachte moeilijk kan worden geverifieerd.
De verdachte heeft in zijn tweede verhoor onder meer verklaard dat de bankpassen door hem aan “de mensen uit het buitenland” aan wie hij de B.V. heeft verkocht (en die hij niet kent) zijn gegeven, zodat zij alles konden regelen. De rechtbank acht dit moeilijk voorstelbaar. De bankpassen en de rekeningen stonden op zijn, verdachtes, naam, zodat bij de rechtbank de vraag is opgekomen, die ook ter zitting is gesteld, wat de koper hieraan had. Op die vraag is geen duidelijk antwoord gekomen. Voor de rechtbank is verder onduidelijk waarop het kennelijk door de verdachte in deze persoon dan wel personen gestelde vertrouwen is gestoeld. Bovendien kan nergens uit worden afgeleid op welke wijze (en wanneer) de bankpassen weer in het bezit van de verdachte zijn gekomen. Gevraagd naar de ontvangst van de bankpassen van de koper [naam persoon 4] beroept de verdachte zich op zijn zwijgrecht. [8] Eenzelfde antwoord geeft de verdachte wanneer hij in zijn derde verhoor wordt bevraagd over de bankopnamen van de zakelijke rekening van de B.V. in de periode 14 november 2018 tot en met 20 november 2018, die gelegen is na de verkoop. Ook wanneer daarbij wordt aangegeven dat van het totale bedrag van € 92.000 dat in deze periode is opgenomen een bedrag van € 48.800 is opgenomen met de onder hem in beslag genomen bankpas (aangetroffen in de klok in zijn slaapkamer). De bankrekening blijkt nog tot en met februari 2019 in gebruik te zijn geweest bij de B.V. [9] . Ten aanzien van deze opnamen, die alle gedaan zijn in Nederland, verwijst de verdachte vervolgens naar de buitenlandse
– onvindbare – koper [naam persoon 4] .
De door de verdachte gegeven toelichting bij deze verkoop en datgene wat hij daartoe aan de koper ter hand heeft gesteld is dan ook onvoldoende overtuigend. Dit brengt mee dat de rechtbank de verklaringen en toelichting van de verdediging als onderbouwing van een door hem ontvangen bedrag van 15.000 euro in contanten, passeert.
€ 35.000 lening broer
Voorts is aangevoerd dat de verdachte in de zomer van 2015 € 35.000 van zijn broer [naam persoon 1] heeft geleend. Dit geld heeft hij vervolgens in delen op zijn bankrekening gestort. De leningsovereenkomst is niet op papier gezet en er was geen rentepercentage afgesproken. Het geld heeft hij in contante euro’s ontvangen in Turkije.
Dit laatste is opvallend. In de eerste plaats omdat een dergelijk groot geldbedrag in de regel giraal zou worden overgemaakt vanwege de risico’s die gepaard gaan met contant vervoer, maar mede omdat de broer ook woonachtig is in Turkije en het, gelet op het feit dat de gangbare munteenheid in Turkije de Turkse lira is, dus in de rede had gelegen dat het geldbedrag in deze munteenheid zou zijn verschaft. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de verdachte kennelijk geen aangifte heeft gedaan bij de douane van de invoer naar Nederland van enig geldbedrag. [10] Deze omstandigheden brengen mee dat de naar voren gebrachte stelling betreffende deze lening slechts kan worden aanvaard als deze wordt voorzien van een nadere feitelijke onderbouwing die verificatie mogelijk maakt.
Naar aanleiding van deze verklaring heeft het openbaar ministerie middels een rechtshulpverzoek getracht de broer te horen. De Turkse autoriteiten hebben vervolgens bij brief van 13 januari 2022 laten weten dat de verschafte adresgegevens onvoldoende waren en dat daarom ‘handelingen in gang waren gezet om de personalia en adresgegevens van de broer vast te stellen’. Het openbaar ministerie heeft daarop de rechter-commissaris verzocht de getuige af te relateren, omdat het niet in de verwachting lag dat deze gehoord zou kunnen worden voor de geplande zittingsdatum in deze zaak. De rechter-commissaris heeft aan dat verzoek gehoor gegeven bij beschikking van 10 mei 2022.
Het bovenstaande betekent dat het te verrichten onderzoek feitelijk nog niet is afgerond. Feit is echter wel dat dit is veroorzaakt doordat de verdachte kennelijk persoonsgegevens van zijn broer heeft verschaft die van dien aard waren dat hij niet meteen te traceren was. Dat bevreemdt de rechtbank, omdat te verwachten is dat men over de adresgegevens van een nauwe verwant als een broer zou beschikken, zeker als deze eerder een renteloze lening heeft verschaft voor een bedrag van € 35.000 en bovendien in staat zou moeten zijn om de verdenking van witwassen in ieder geval gedeeltelijk te kunnen wegnemen.
Dit alles tezamen maakt dat deze verklaring over de lening niet kon worden geverifieerd. Nu deze op grond van bovengenoemde omstandigheden overigens als onaannemelijk moet worden beschouwd legt de rechtbank deze terzijde.
€ 25.000 ontvangen van vader
De verdachte heeft daarnaast aangevoerd dat hij een bedrag van € 25.000 heeft ontvangen van zijn vader [naam persoon 2] ten behoeve van een bedevaart naar Mekka door de verdachte, zijn echtgenote en zijn ouders. Ook dit geldbedrag heeft hij in contante euro’s in Turkije ontvangen en vervolgens weer in delen op zijn bankrekening gestort.
Ter onderbouwing van dit verweer is een verklaring van de vader van de verdachte overgelegd, waarin staat dat hij op 10 juni 2016 € 25.000 aan zijn zoon heeft verschaft. Ook zijn inschrijvingsformulieren overhandigd met betrekking tot de bedevaart. Nadat uit onderzoek door het openbaar ministerie bleek dat de verdachte in die periode in Nederland verbleef, is ter zitting aangevoerd dat de vader 10 mei 2016 moet hebben bedoeld.
Ook hier zijn de hierboven met betrekking tot de lening van de broer genoemde bezwaren van toepassing. De geschetste gang van zaken – het verstrekken van een contant geldbedrag in euro’s in Turkije waarvan geen aangifte wordt gedaan in Nederland – is niet voor de hand liggend en ontbeert een economische verklaring.
Dit brengt mee dat de naar voren gebrachte stelling betreffende deze lening slechts kan worden aanvaard als deze wordt voorzien van een nadere feitelijke onderbouwing die verificatie mogelijk maakt. Evenwel heeft ook hier het door het openbaar ministerie verrichte onderzoek vooralsnog niets opgeleverd, omdat de door de verdachte verschafte adresgegevens ontoereikend waren. Dat maakt dat ook deze verklaring uiteindelijk niet geverifieerd kon worden. Nu deze op grond van bovengenoemde omstandigheden overigens als onaannemelijk moet worden beschouwd, legt de rechtbank deze terzijde.
Contante stortingen
De rechtbank gaat voorbij aan het verweer dat de stortingen op de bankrekening van de verdachte kunnen worden verklaard door zijn gewoonte (onder meer) de hierboven genoemde bedragen in delen te storten en vervolgens weer (gedeeltelijk) op te nemen om het daarna weer (gedeeltelijk) op de bankrekening te storten. De rechtbank acht deze gestelde gewoonte onaannemelijk, nu deze oneconomisch is en risico’s met zich mee brengt en reeds om die reden onbegrijpelijk is. Voorts gaat het om structureel gedrag met betrekking tot zodanig grote totaalbedragen dat deze verklaring ook overigens als ongeloofwaardig wordt gepasseerd. Dit verweer biedt – mede gelet op het hiervoor overwogene – geen verklaring voor het gegeven dat de verdachte over geldbedragen beschikte die niet in verhouding staan tot zijn inkomen.
Conclusie
Uitgaande van het hiervoor genoemde toetsingskader overweegt de rechtbank nader als volgt.
Er is een samenhang tussen de sterkte van het vermoeden van witwassen zoals waartoe hiervoor geconcludeerd, en de aannemelijkheid van de verklaring van de verdachte. Hoe sterker het vermoeden, hoe meer van de verdachte wordt gevraagd om zijn alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van inkomsten respectievelijk contant geld aannemelijk te maken [11] . Dit vermoeden is bij de verdachte voornamelijk gebaseerd op – samengevat – het opvallend intensieve en niet voor de hand liggende gebruik van bankrekeningen voor contante opnamen en stortingen, met als uitkomst een negatief en dus onverklaarbaar inkomen. Tegenover dit bewijsvermoeden heeft de verdachte vervolgens een aantal concrete en op voorhand niet onaannemelijke bronnen van contant geld genoemd, waarnaar verder onderzoek is gedaan.
De verklaring die de verdachte heeft afgelegd wordt, zoals hiervoor overwogen, terzijde gesteld. Deze betrof overigens maar een deel van het onverklaarbaar geachte vermogen volgens de berekeningen in het dossier. Voor een aanzienlijk deel van het bij voorbaat als onverklaarbaar benoemde vermogen is geen (nadere) verklaring gekomen. Voor dit deel gold reeds op voorhand dat het vermoeden van witwassen reeds is verheven tot bewijs; er is dus sprake van geld dat uit enig misdrijf afkomstig is.
Het voorgaande in onderlinge samenhang beschouwd brengt mee dat de rechtbank de gezamenlijke bedragen die in de tenlastelegging onder b. zijn genoemd aanmerkt als witgewassen bedragen.
4.1.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 1 januari 2016 tot en met 9 februari 2019,
in Nederland,
b)
(van) voorwerpen, te weten :
- een geldbedrag van EUR 4.500 en
- een geldbedrag van EUR 550 en
- een geldbedrag van EUR 560 en
- een totaal bedrag van EUR 74.600 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer 1] in de periode van 12 januari 2016 t/m 9 februari 2019
en
-een totaal bedrag van EUR 90.120 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer 2] in de periode van 27 januari 2016 tot en met 11 januari
2019 heeft voorhanden gehad, en/of omgezet en/of gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf, en hij, verdachte van het plegen van dit
feit een gewoonte heeft gemaakt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straffen

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen. Door uit criminele activiteiten verkregen geld in de reguliere economie om te zetten wordt de integriteit van het economische verkeer aangetast en dat is, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en de verdachte voor de eerste keer voor een soortgelijk feit met justitie in aanraking is gekomen. In plaats daarvan wordt een taakstraf opgelegd en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het voorwaardelijke strafdeel dient er tevens toe om de verdachte, die ook thans nog een uitzendbureau heeft, ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen, waaronder de hieronder besproken verbeurdverklaring, passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de lijst van in beslag genomen goederen onder 2, 3 en 5 vermelde geldbedragen verbeurd te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, gelet op de bepleite vrijspraak, verzocht de gelegde beslagen op te heffen.
8.3.
Beoordeling
De onder 2, 3 en 5 vermelde in beslag genomen geldbedragen behoren toe aan de verdachte. Hiermee is het bewezen verklaarde misdrijf begaan. Deze zullen worden verbeurd verklaard.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder b ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzijde rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
196 (honderdzesennegentig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
98 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- verklaart verbeurd als bijkomende straf voor het bewezenverklaarde feit:
een geldbedrag van € 560;
een geldbedrag van € 4.500;
een geldbedrag van € 550.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. D. van der Sluis en J.C. Tijink, rechters,
in tegenwoordigheid van J.P. van der Wijden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op één of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1
januari 2016 tot en met 9 februari 2019,
in Den Haag en/of Rijswijk en/of Schiphol en/of Rotterdam, althans in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens)
a)
van één of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
- een geldbedrag van EUR 4.500 en/of
- een geldbedrag van EUR 550 en/of
- een geldbedrag van EUR 560 en/of
- ( een) totaal bedrag van EUR 74.600 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer 1] in de periode van 12 januari 2016 t/m 9 februari 2019
(AMB-010-02 en bijlage 5 bij AMB-044-01) en/of
- ( een) totaal bedrag van EUR 90.120 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer 2] in de periode van 27 januari 2016 tot en met 11 januari
2019 (AMB-009-01 en bijlage 4 bij AMB-044-01)
- althans enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of
heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op voornoemd(e)
voorwerp(en) was,
en/of
b)
(van) één of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
- een geldbedrag van EUR 4.500 en/of
- een geldbedrag van EUR 550 en/of
- een geldbedrag van EUR 560 en/of
- ( een) totaal bedrag van EUR 74.600 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer 1] in de periode van 12 januari 2016 t/m 9 februari 2019
(AMB-010-02 en bijlage 5 bij AMB-044-01)en/of
-(een) totaal bedrag van EUR 90.120 contant gestort op bankrekening
[rekeningnummer 2] in de periode van 27 januari 2016 tot en met il januari
2019 (AMB-009-01 en bijlage 4 bij AMB-044-01)
-althans enig(e) geldbedrag(en),
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of gebruik
heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), wist(en) dat dat /die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig(e) misdrijf/misdrijven,
en hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s) van het plegen van dit
feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;

Voetnoten

1.AMB-025, p. 365.
2.AMB-025, p. 366.
3.AMB-025, p. 366.
4.Pagina 37 van het dossier.
5.Pagina 10 onder punt 37 van het requisitoir.
6.Blad -1- van bijlage 1 bij de pleitaantekeningen.
7.Pagina 277 van het dossier.
8.Pagina 43 van het dossier.
9.Pagina 166 van het dossier
10.Doc 007-01.
11.Conclusie naar aanleiding van jurisprudentie onderzoek in “Zwijgen als bewijs in witwaszaken. De rol van het zwijgen van de verdachte in de bewijsconstructie van witwassen”, T.J. van der Rijst, L. Stevens & B. Hola, Delikt en delinkwent 2022/2, par 5.2.3.