ECLI:NL:RBROT:2022:5862

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
9712216 CV EXPL 22-6087
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door aannemer aan opdrachtgever

In deze zaak vordert de eiser, een aannemer, betaling van onbetaalde facturen van in totaal € 6.690,- voor werkzaamheden die hij in 2021 heeft verricht voor de gedaagde opdrachtgever. De gedaagde betwist de vordering en stelt dat de aannemer minder uren heeft gewerkt dan hij claimt. De eiser heeft vijf facturen gestuurd, maar de gedaagde heeft deze niet volledig voldaan. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 juni 2022 is de gedaagde niet verschenen, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen. De kantonrechter heeft de feiten en het geschil beoordeeld en vastgesteld dat de eiser 223 uur heeft gewerkt tegen een tarief van € 30,- per uur, wat de vordering van € 6.690,- rechtvaardigt. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn verweer en heeft de vordering van de eiser toegewezen. Daarnaast zijn buitengerechtelijke kosten en rente toegewezen, en is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 971,03. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9712216 CV EXPL 22-6087
datum uitspraak: 1 juli 2022 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: [naam],
tegen
[gedaagde],
vestigingsplaats: [vestigingdplaats gedaagde],
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 februari 2022, met bijlagen;
  • het mondelinge antwoord;
  • het schriftelijke verweer, met bijlagen;
  • de brief waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de spreekaantekeningen van [eiser].
1.2.
Op 8 juni 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met [eiser] en zijn gemachtigde besproken. Hoewel behoorlijk opgeroepen, is [gedaagde] niet ter zitting verschenen.

2..De feiten

2.1.
[eiser] is een aannemer, die handelt onder de naam [handelsnaam]. In deze hoedanigheid heeft hij werkzaamheden verricht voor diverse opdrachtgevers, waaronder voor [gedaagde].
2.2.
Voor werkzaamheden die [eiser] in 2021 heeft verricht voor [gedaagde] heeft [eiser] vijf facturen gezonden aan [gedaagde], voor een bedrag van € 6.690,-. Het betrof de volgende factuurnummers: 2021/0016, 2021/0019, 2021/0022, 2021/0023 en 2021/0025. Deze facturen zijn niet (volledig) voldaan door [gedaagde].

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 7.745,07 met rente;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 6.690,-, rente van € 345,57 (berekend tot en met 16 februari 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 709,50.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [eiser] heeft werkzaamheden voor [gedaagde] verricht, maar [gedaagde] is – ondanks meerdere aanmaningen en sommaties – in gebreke gebleven met voldoening van de facturen. [gedaagde] verkeert dan ook in verzuim en is hierdoor tevens vergoeding van rente en buitengerechtelijke kosten aan [eiser] verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis. Haar verweer wordt onder de beoordeling besproken.

4..De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of [gedaagde] nog een vergoeding verschuldigd is voor het werk dat [eiser] heeft geleverd aan [gedaagde]. [gedaagde] betwist het door [eiser] gestelde en voert in dit kader aan dat [eiser] minder uren voor [gedaagde] heeft gewerkt dan hij stelt. Volgens [gedaagde]’s administratie heeft [eiser] 80 uur gewerkt, wat neer komt op een bedrag van € 2.400,- (à € 30,- per uur). Van dit bedrag heeft [gedaagde] reeds € 2.130,- betaald. [eiser] stelt dat dit niet juist is en motiveert dat hij in de periode van week 16 tot en met week 28, 223 uur heeft gewerkt, verdeeld over vier projecten. Omdat [gedaagde] de specificatie van [eiser] – die ter zitting is gegeven en toegelicht – niet heeft betwist, is hiermee vast komen te staan dat [eiser] 223 uur voor [gedaagde] heeft gewerkt. Deze stelling heeft [gedaagde] immers onvoldoende (gemotiveerd) betwist. Tussen partijen is verder niet in geschil dat [eiser] werkzaamheden heeft verricht voor een bedrag van € 30,- per uur. Gelet op deze vergoeding, is [gedaagde] aan [eiser] in beginsel een bedrag van € 6.690,- (€ 30,- maal 223 uur) verschuldigd.
4.2.
Ten aanzien van het verschuldigde bedrag, stelt [gedaagde] dat hij reeds een bedrag van € 2.130,- heeft betaald. [gedaagde] onderbouwt deze stelling door bankafschriften te overleggen van betalingen aan [eiser]. [eiser] betwist echter dat deze betalingen betrekking hebben op de door hem gefactureerde bedragen/vergoeding van werkzaamheden. De kantonrechter volgt [eiser] hierin op grond van het navolgende.
De door [gedaagde] ingebrachte bankafschriften hebben de volgende omschrijvingen:
“2021/0012, 2021/0013, 2021/0014, 2021/0015 en 2021/0020”. Deze omschrijvingen komen overeen met het type factuurnummer dat [eiser] gebruikt, maar de nummers komen níet overeen met de factuurnummers waarvan [eiser] betaling vordert. Het had op de weg van [gedaagde] gelegen om nader te onderbouwen waarom deze betalingen desalniettemin zien op de werkzaamheden waarvan [eiser] in dit geschil betaling vordert. Nu [gedaagde] dit niet heeft gedaan, zal het verweer als voldoende gemotiveerd betwist worden verworpen.
4.3.
Gelet op het bovenstaande zal de vordering van [eiser] worden toegewezen en zal [gedaagde] veroordeeld worden tot het betalen van een bedrag van € 6.690,- aan [eiser].
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.4.
Tussen partijen is nog in geschil of [eiser] de e-mails van [gedaagde] heeft ontvangen, die [gedaagde] in reactie op [eiser]’s aanmaningen heeft gestuurd. In het kader van deze procedure kan dit echter in het midden blijven. Omdat vast staat dat [eiser] [gedaagde] heeft aangemaand, staat namelijk vast dat [eiser] ten minste één buitengerechtelijke incassohandeling heeft verricht. [eiser] heeft daarmee aan de voorwaarden voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde] deze stellingen niet heeft betwist, met dien verstande dat [gedaagde] de wettelijke rente heeft gevorderd overeenkomstig artikel 6:119 BW.
proceskosten
4.5.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 224,- aan griffierecht en € 622,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,- tarief). Dit is totaal € 971,03.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.6.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 7.745,07 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het bedrag aan hoofdsom dat heeft uitgestaan vanaf de vervaldag van de facturen tot en met vandaag;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 971,03;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.
44236