ECLI:NL:RBROT:2022:5856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
16 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/3741
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidseisen

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 13 juli 2022, wordt de zaak behandeld van een eiser die een WIA-uitkering heeft aangevraagd. De rechtbank oordeelt over de weigering van de aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser, die zich ziek heeft gemeld met knieklachten en psychische klachten, heeft eerder een ZW-uitkering ontvangen. Het UWV heeft zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij van mening zijn dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en stelt dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat er een urenbeperking moet worden aangenomen vanwege zijn vermoeidheidsklachten, die voortkomen uit PTSS en slaapapneu. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de bevindingen van eiser niet leiden tot een urenbeperking. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld om het gebrek in de motivering te herstellen, met een termijn van zes weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/3741
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 13 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. W. Smith.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 28 september 2020 afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Op 9 maart 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder in de gelegenheid gesteld om een nader rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep te overleggen, waarin deze een reactie geeft op wat eiser ter zitting naar voren heeft gebracht.
Verweerder heeft op 3 mei 2022 een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 mei 2022 overgelegd. Eiser heeft hierop bij brief van 25 mei 2022 gereageerd.

Overwegingen

1.1.
Eiser, laatstelijk werkzaam geweest als huismeester/beveiliger voor (gemiddeld) 39,56 uur per week, heeft zich vanuit een situatie van werkloosheid op 10 september 2018 met rechterknieklachten en psychische klachten ziek gemeld. Verweerder heeft aan eiser vanaf 10 december 2018 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 26 februari 2020 heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Ziektewet (ZW) beëindigd vanaf 27 maart 2020. Bij besluit op bezwaar van 7 juli 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 26 februari 2020 gegrond verklaard en de ZW-uitkering van eiser voortgezet vanaf 27 maart 2020, omdat de verzekeringsarts (vanwege de coronamaatregelen) in een aanvullende rapportage heeft vastgesteld dat eiser doorlopend ziek is vanaf 27 maart 2020 en eiser daarom doorlopend arbeidsongeschikt wordt geacht vanaf 27 maart 2020. Daardoor liep de ZW-uitkering door tot de maximale uitkeringsduur (104 weken) van de ZW (einde wachttijd WIA).
2.1.
Ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid voor een Wet WIA-uitkering heeft een arts van verweerder op 1 september 2020 een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldend vanaf 12 augustus 2020. Daarin zijn beperkingen aangegeven ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiser een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 27,9% lager dan het zogeheten maatmaninkomen van eiser. Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen.
2.2.
In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapportage van 29 april 2021 geconcludeerd dat eiser geschikt is voor passend werk volgens de FML van 1 september 2020 met twee aanvullingen die wel genoemd zijn in de rapportage van de arts, maar niet verwerkt zijn in de FML (vermijden van schokken en trillingen op de rechterknie (item 3.8.1.) en gedwongen hoog handelingstempo (als opmerking toegevoegd aan 1.8.5). Gelet daarop heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 24 april 2021 een nieuwe FML opgesteld, geldend vanaf 12 augustus 2020.
2.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens blijkens haar rapportage van 19 mei 2021, uitgaande van de nieuwe FML en na correctie van eisers opleidingsniveau, een aantal van de eerder geduide functies laten vervallen en vastgesteld dat er voldoende functies resteren om de schatting op te baseren. Het loon dat met de mediaanfunctie van de in bezwaar geduide functies verdiend kan worden, ligt (afgerond) 31% lager dan het maatmaninkomen van eiser, zodat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de conclusie van de arbeidsdeskundige dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft onderschreven. Op grond van de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verweerder het primaire besluit vervolgens bij het bestreden besluit gehandhaafd.
3.1.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Volgens eiser moet er een urenbeperking worden aangenomen, omdat er ten tijde van het onderzoek door de primaire verzekeringsarts nog sprake was van een noodzaak tot slapen overdag. Volgens eiser zijn de slaapapneu en PTSS de oorzaak van zijn extreme vermoeidheid en de behoefte om na enige fysieke inspanning te rusten. Ook de uitputting als gevolg van de PTSS en de EMDR-sessies had reden moeten zijn om een urenbeperking voor eiser aan te nemen. De vermoeidheid van eiser is de rode draad en dit komt duidelijk naar voren in de anamnese, het dagverhaal en de beschikbare medische informatie. Eiser stelt dat er verder voor hem een beperking moet worden aangenomen voor geluidsbelasting (item 3.6.), ook al kan hij omgevingsgeluid beperken door het gebruik van noise cancelling oordopjes. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser medische informatie overgelegd. Het betreft verslagen van (de behandeling bij) het Trauma Centrum Nederland over de periode van 17 februari tot en met datum 1 augustus 2020 en over de periode 17 januari 2022 tot en met 27 januari 2022, een email van zijn slaaptherapeut van 22 juli 2021 en het patiëntdossier van zijn fysiotherapeut tot en met 18 november 2020.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 18 november 2021 overwogen dat wat eiser tot dan toe in beroep heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd geen aanleiding geeft om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen.
4.1.
Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4.2.
In het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn regels gesteld betreffende de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
5. De rechtbank moet beoordelen of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht met ingang van 28 september 2020 heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met zijn beperkingen, in staat is met gangbare arbeid ten minste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6. Het onderzoek van de primaire arts is gebaseerd op dossierstudie, anamnese en eigen lichamelijk en psychisch onderzoek. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht, is bij de hoorzitting van 31 maart 2021 aanwezig geweest en heeft wat in bezwaar is aangevoerd en de in bezwaar bij brief, met bijlagen, van 21 april 2021 ontvangen informatie van de huisarts meegewogen.
7. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in de rapportage van 3 mei 2022 aan dat de vermoeidheidsklachten van eiser alleen op indirecte wijze objectiveerbaar zijn uit (dag)verhalen al dan niet consistente klachtvermelding en uit klachtvermelding/rapportages van behandelaars. Daarbij komt dat veel rusten (zonder stoornis in de medisch objectiveerbare energiehuishouding) de vermoeidheidsklacht juist versterkt of averechts werkt. Bij de vermoeidheidsklacht is dus de recuperatiewens of -praktijk geen maat voor de fysiek noodzakelijke rustbehoefte. Bij eiser stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat hij PTSS heeft en dat de vermoeidheid en uitputting het gevolg zijn van het mentaal onder controle houden van zijn emoties en het onderhevig zijn aan heftige emoties als het niet lukt. Daarbij is er zeker een verband tussen het ervaren van veel emoties en vermoeidheid. De EMDR-therapie die eiser onderging in 2x4 dagen was extreem vermoeiend, want dat vindt plaats door in korte tijd hevige emoties herhaaldelijk op te roepen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep erkent dat eiser vermoeidheidsklachten heeft en dat die klachten te maken hebben met zijn PTSS en dat hij daarom overdag behoefte heeft aan recuperatie. Ook stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep vast dat de vermoeidheid en de hyperarousel niet wordt ontkend en dat deze zelfs (mede)kenmerkend zijn voor de aandoening die nog niet helemaal over is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft nog aan dat veel rusten de vermoeidheidsklachten kan versterken, maar dit wordt in algemene zin opgemerkt en lijkt niet ten aanzien van eiser te zijn vastgesteld.
Gelet op de feitelijke vaststelling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van het dagverhaal, de anamnese en de rapportages van de behandelaars van eiser dat eiser vermoeidheidsklachten heeft die voortvloeien uit PTSS en die bij eiser leiden tot de behoefte om overdag te recupereren, kan de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep zonder nadere motivering niet volgen in de conclusie dat dit niet leidt tot een op indirecte wijze vastgestelde medisch objectiveerbare stoornis in de energiehuishouding waardoor er op energetische gronden een indicatie is voor een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij de oordeelsvorming gebruik gemaakt van het dagverhaal, de anamnese en de rapportages van de behandelaars zoals in de standaard Onderzoeksmethoden is vastgelegd en waarvan in de standaard Duurbelastbaarheid in Arbeid is vastgelegd dat deze onderdelen gericht zijn op of raakvlakken hebben met mogelijk energieverlies en een toegenomen recuperatienoodzaak. De verzekeringsarts bezwaar en beroep legt niet uit waarom de bevindingen niet leiden tot een urenbeperking. Er wordt slechts vastgesteld dat de vastgestelde feiten daar niet toe leiden. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit in strijd met het motiveringsbeginsel uit artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal verweerder nader moeten motiveren of er al dan niet sprake moet zijn van een urenbeperking, en zo ja, hoe groot de urenbeperking is en wat voor gevolgen dat heeft op de verdiencapaciteit van eiser op de datum in geding.
9. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
  • draagt verweerder op, indien hij van deze gelegenheid geen gebruik maakt, dit binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak schriftelijk kenbaar te maken;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. Y.W. Geerts, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 13 juli 2022.
De griffier is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.