ECLI:NL:RBROT:2022:5843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
10/680363-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van afpersing wegens onvoldoende bewijs en subjectieve waarheidsvinding

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van twee gevallen van afpersing, heeft de rechtbank Rotterdam op 14 juli 2022 uitspraak gedaan. De verdachte was niet aanwezig bij de afpersingen en uit het dossier bleek onvoldoende betrokkenheid. De rechtbank heeft getuigenverhoren verbatim uitgewerkt, maar deze gaven blijk van een subjectieve en sturende wijze van waarheidsvinding door de verbalisanten. De rechtbank heeft de verbatim verhoren alleen gebruikt voor zover deze door onafhankelijke bronnen werden bevestigd.

De eerste afpersing vond plaats op 6 juli 2018, waarbij het slachtoffer, [naam slachtoffer 1], onder druk werd gezet om € 5.000,- te pinnen en af te geven. De verdachte ontkende betrokkenheid en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De tweede afpersing vond plaats op 9 augustus 2018, waarbij opnieuw [naam slachtoffer 1] werd gedwongen om geld te pinnen. Ook hier was er onvoldoende bewijs dat de verdachte opdracht had gegeven tot de afpersing.

De rechtbank concludeerde dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste rechter niet in staat was het vonnis mede te ondertekenen. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, dat eerder was geschorst.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/680363-18
Datum uitspraak: 14 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. A.B.M. Nohl, advocaat te ’s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2019, 3 april 2019, 28 juni 2019 en 6 juli 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Spaans heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft uitgebreid beargumenteerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.1.2.
Beoordeling
Het onderzoek Spruit werd gestart naar aanleiding van een aangifte van afpersing van [naam slachtoffer 1] op 9 augustus 2018. Hij zou door drie mannen gedwongen zijn € 5.000,- te pinnen en aan hen af te geven om een schuld van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] , de zwager van [naam slachtoffer 1] , af te lossen. [naam slachtoffer 1] verklaarde bij zijn aangifte dat hij ook op 6 juli 2018 was gedwongen € 5.000,- te betalen. Die betaling verliep via [naam slachtoffer 3] , die als bemiddelaar fungeerde.
Voornoemd slachtoffer [naam slachtoffer 2] was mede-eigenaar van makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] , dat hij samen met [naam persoon 1] runde. Uit de verklaringen in het dossier en de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte] ter zitting, blijkt dat er medio 2018 twee conflicten speelden. Er speelde allereerst een conflict tussen medeverdachte [naam medeverdachte] en [naam slachtoffer 2] . De medeverdachte zou met [naam slachtoffer 2] hebben afgesproken dat hij een pand via [naam makelaarskantoor] zou gaan huren. Dit pand werd verkocht door [naam slachtoffer 2] . De medeverdachte was daarom boos op [naam slachtoffer 2] . Daarnaast bestond er een zakelijk conflict tussen [naam slachtoffer 2] en [naam persoon 1] (de beide eigenaren van het makelaarskantoor [naam makelaarskantoor] ). [naam slachtoffer 2] zou zich geld van het makelaarskantoor hebben toegeëigend, zonder het medeweten van [naam persoon 1] .
Gedurende het onderzoek heeft de verdediging er op aangedrongen de geluidsopnamen van de verhoren van [naam persoon 1] , [naam slachtoffer 3] en [naam persoon 2] woordelijk uit te werken, omdat de oorspronkelijke processen-verbaal op meer punten niet overeenkomen met de werkelijk afgelegde getuigenverklaringen.
Dit is vervolgens gebeurd en uit de verbatim uitwerkingen van de verhoren blijkt dat [naam slachtoffer 3] de gelegenheid heeft gehad om met [naam persoon 1] en [naam persoon 2] te praten. Verder vertellen de verbalisanten aan [naam slachtoffer 3] wat andere getuigen verklaren en krijgt hij stukken mee. [naam persoon 1] wordt pas op 15 oktober 2018 gehoord. De verbalisanten stellen hem sturende vragen en overleggen met hem wat wel en niet in het proces-verbaal moet worden opgenomen. De rechtbank stelt vast dat uit de verbatim uitwerkingen onder meer volgt dat de verhoren een bepaalde mate van sturing bevatten, dat niet alles dat wordt gezegd ook wordt opgeschreven en dat er onderzoeksresultaten aan de getuigen zijn voorgehouden. Dit geeft blijk van een sturende en subjectieve wijze van waarheidsvinding van de verbalisanten in de verhoren met [naam persoon 1] en [naam slachtoffer 3] .
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank slechts gebruik maken van de woordelijk uitgewerkte verklaringen van [naam persoon 1] en [naam slachtoffer 3] en dan alleen voor zover deze door onafhankelijke bron worden bevestigd.
Feit 1 (afpersing juli 2018)
[naam slachtoffer 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat [naam slachtoffer 3] hem op 5 juli 2018 waarschuwde dat men (“criminelen van een motorclub”) geld wilde hebben van [naam slachtoffer 2] . Ook vertelde [naam slachtoffer 3] hem dat ze [naam slachtoffer 2] wilden pakken en dat [naam slachtoffer 2] beter een paar maanden kon onderduiken. [naam slachtoffer 1] verklaart dat hij toen aan [naam slachtoffer 3] heeft gevraagd of [naam slachtoffer 3] kon bemiddelen.
Op 6 juli 2018 heeft [naam slachtoffer 3] volgens [naam slachtoffer 1] gezegd dat het helemaal foute boel was. Men wilde € 15.000,- hebben van [naam slachtoffer 2] en op die dag moest € 5.000,- betaald worden en [naam slachtoffer 3] zou als bemiddelaar optreden. Hij had gezegd dat als [naam slachtoffer 2] niet zou betalen, men mogelijk bij [naam slachtoffer 1] uit zou komen omdat ze wisten dat er bij hem geld viel te halen. Uit angst heeft [naam slachtoffer 1] toen € 5.000,- gepind en aan [naam slachtoffer 3] gegeven. [naam slachtoffer 3] zou het geld pas overdragen aan degene die [naam slachtoffer 2] afperste als hij zou horen dat met dat bedrag alles klaar zou zijn en [naam slachtoffer 2] niet meer lastig zou worden gevallen.
[naam slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij [naam persoon 1] en de verdachte heeft ontmoet op het kantoor van [naam persoon 1] . De verdachte zou tegen hem hebben gezegd dat hij geld van [naam slachtoffer 2] wilde hebben en dat hij mannetjes naar het huis van [naam slachtoffer 2] zou sturen. Als [naam slachtoffer 2] niet kon betalen, zou men naar de volgende persoon gaan. De verdachte heeft verklaard dat hij op het kantoor van [naam persoon 1] is geweest voor het huren van een pand en dat [naam slachtoffer 3] daar ook was. [naam persoon 1] vertelde dat hij was opgelicht door [naam slachtoffer 2] en dat hij de naam van de motorclub van de verdachte wilde gebruiken om zijn geld terug te krijgen. De verdachte ontkent opdracht te hebben gegeven € 5.000,- te betalen en ontkent dat hij geld heeft gekregen van [naam slachtoffer 3] . Weliswaar heeft [naam slachtoffer 3] verklaard dat hij de € 5.000,- van [naam slachtoffer 1] aan de verdachte heeft gegeven, maar enerzijds wordt deze verklaring niet door een onafhankelijke bron bevestigd en anderzijds bewijst dat nog niet dat de verdachte deel heeft genomen aan afpersing.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de afpersing in juli 2018. De verdachte wordt derhalve vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2 (afpersing augustus 2018)
Vast staat dat op 9 augustus 2018 drie mannen aan bij het slachtoffer [naam slachtoffer 1] hebben aangebeld en hem dwongen € 5.000,- te pinnen en aan hen af te geven. De drie mannen zijn aangehouden en verhoord. Zij bleken te zijn [naam persoon 3] , [naam persoon 4] en [naam persoon 5] . [naam persoon 5] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. [naam persoon 4] heeft verklaard dat hij de verdachte en de medeverdachte niet kent en dat hij is meegegaan op verzoek van [naam persoon 3] . [naam persoon 3] heeft verklaard dat hij de verdachte en de medeverdachte wel kende. Hij heeft verder verklaard dat hij op verzoek van [naam persoon 1] en [naam slachtoffer 3] naar het huis van [naam slachtoffer 1] is gegaan om het geld op te halen. Hij heeft tevens verklaard dat de verdachte geen zin had om mee te gaan. De verdachte ontkent dat hij opdracht heeft gegeven tot de afpersing.
De rechtbank is van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat de verdachte opdracht heeft gegeven tot het afpersen van [naam slachtoffer 1] . [naam persoon 3] heeft verklaard dat [naam persoon 1] en [naam slachtoffer 3] hem de opdracht hebben gegeven het geld te halen. [naam slachtoffer 2] heeft niets verklaard over de verdachte of zijn rol bij de afpersing. Uit de WhatsAppcommunicatie tussen [naam persoon 3] en de verdachte blijkt dat de verdachte op 7 augustus 2018 het adres en de voornaam van [naam slachtoffer 1] heeft verzonden naar [naam persoon 3] . Naar het oordeel van de rechtbank is dat onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [naam persoon 3] en de verdachte voor het afpersen van [naam slachtoffer 1] . De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde derhalve niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. R.J. Verbeek en F.W.H. van den Emster, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. van Biert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 05 juli 2018 en/of 06 juli 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (5.000 euro), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende, aan genoemde [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(on) uit het aan die [naam slachtoffer 3] en/of (door tussenkomst van die [naam slachtoffer 3] ) aan die [naam slachtoffer 1] medede1en, althans kenbaar maken dat;
- verdachte en/of zijn mededader(s) 15.000 euro, althans een geldbedrag, van [naam slachtoffer 2] (zijnde de zwager van deze [naam slachtoffer 1] } wilde (n) hebben en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) wat mannetjes/mensen naar het. gezin en/of de woning van die [naam slachtoffer 2] zouden sturen om geld op te halen en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) naar de 'volgende' zouden gaan, indien het niet zou lukken om geld bij/van die [naam slachtoffer 2] te halen en/of
- verdachte en/of zijn mededader(s) lid zijn van een motorclub en dat ze bij die [naam slachtoffer 1] zouden kunnen uitkomen, als [naam slachtoffer 2] niet zou betalen,
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking
2.
hij op of omstreeks 09 augustus 2018 te Dordrecht tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot
de afgifte van een geldbedrag (E 5000), in elk geval van enig goed;
geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [naam slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (meermalen)
- zeggen tegen die [naam slachtoffer 1] :
* “Je weet wel waar we voor we komen!” en/of
* “Je weet dondersgoed waar we voor komen!” en/of
* “Heb jij je envelop klaarliggen?!” en/of
* “Ga mee met ons om E 5000 te pinnen! Eigenlijk is het E 10000, maar ik strijk met mijn hand over mijn hart” en/of
* “Lever je telefoon maar in!” en/of
* “Dat ga je zeker wel doen. Jij moet met ons mee om het geld te pinnen. Je zorgt dat het nu gelijk gaat gebeuren! En/of
* ‘Als jij de E 5000 nu betaalt, is het probleem opgelost en hoor je nooit meer van ons” en/of
* “Het geld geef je niet hier, maar in de auto” en/of
* “Betaal nou maar anders loopt het slecht met jou af!”,
althans woorden van gelijke dreigende/intimiderende aard/strekking en/of
- afpakken van de telefoon van die [naam slachtoffer 1] en/of
- betreden van de woning van die [naam slachtoffer 1] en/of
- plaats nemen in de auto bij die [naam slachtoffer 1] en/of meerijden naar een pinautomaat.