ECLI:NL:RBROT:2022:5833

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/4464
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 april 2021, waarin haar maandelijkse aflossingsverplichting werd vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm. Het college verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift naar hun mening niet tijdig was ingediend. Eiseres betwistte deze stelling en stelde dat zij het bezwaarschrift op 9 juni 2021 in de brievenbus van het stadhuis had gedeponeerd.

De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2022 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was met haar dochter en gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de verklaring van eiseres te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat het voor het einde van de termijn was ontvangen, ook al was het pas op 11 juni 2021 ingescand. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg hen op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.

Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. van Spengen, in aanwezigheid van griffier mr. S.A. Rickets-Achaibersing, en werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4464

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. W.J. Oomkes),
en

het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Verkerk).

Procesverloop

Met het besluit van 28 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres bericht dat haar maandelijkse aflossingsverplichting is vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag per 1 juni 2021.
Met het besluit van 13 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 april 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, vergezeld door haar dochter, [persoon A] , en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Eiseres betoogt – kort weergegeven – dat zij het bezwaarschrift wel tijdig heeft ingediend. Zij heeft het bezwaarschrift op 9 juni 2021 in de brievenbus bij het stadhuis van de gemeente Vlaardingen gedaan.
3. De verzending van het primaire besluit op de aangegeven datum, 28 april 2021, wordt niet ontkend. De bezwaartermijn is dan ook aangevangen na die dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. [1] Dit betekent dat de bezwaartermijn van zes weken op 29 april 2021 is aangevangen en dat de bezwaartermijn eindigde op 10 juni 2021. [2] Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift eerst op 11 juni 2021, dus te laat, door hem is ontvangen.
3.1.
Eiseres heeft in beroep uitdrukkelijk verklaard dat zij het bezwaarschrift op 9 juni 2021 in de brievenbus van het stadhuis van de gemeente Vlaardingen heeft gedeponeerd. Hiertoe heeft zij een verklaring overgelegd van sociaal raadsvrouw, [persoon B] , van 7 september 2021, waarin staat dat eiseres het bezwaarschrift op 9 juni 2021 samen met haar heeft geschreven en dat zij eiseres toen heeft geadviseerd om het bezwaarschrift meteen langs te brengen bij verweerder. Ter zitting heeft eiseres nogmaals bevestigd dat zij toen meteen naar het stadhuis is gegaan en dat zij op aanwijzing van een bode het bezwaarschrift in de brievenbus (buiten aan het gebouw) heeft gedaan.
3.2.
Vast staat dat het bezwaarschrift (niet later dan) 11 juni 2021 bij verweerder is ontvangen. Het bezwaarschrift is enkel voorzien van een scandatum (11 juni 2021). Verweerder heeft kennelijk geen aanleiding gezien met het oog op eventuele ontvankelijkheidsvragen het bezwaarschrift dan wel de envelop te voorzien van een datum waarop het stuk is ingekomen, dan wel een ontvangstregistratie bij te houden. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken dat een stuk altijd op dezelfde dag wordt ingescand als de dag dat de brief in de brievenbus is gedaan. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat post uit de brievenbus in het algemeen vrij snel wordt ingescand, in beginsel op dezelfde dag, tenzij de post ná 18:00 uur in de brievenbus is gedaan. In het dossier zit echter ook een brief van eiseres gedateerd op 23 juni 2021, met hierop wél een ‘datum ingekomen’ van 24 juni 2021, en scandatum van 25 juni 2021. Gelet op dit alles, ziet de rechtbank geen aanleiding aan de verklaring van eiseres te twijfelen en acht de rechtbank het aannemelijk dat het bezwaarschrift door eiseres vóór 11 juni 2021 in de brievenbus is gedaan, maar pas op 11 juni 2021 is ingescand. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend nu het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3] Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Hieruit volgt dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Nu het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard zal verweerder worden opgedragen om alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor van 1. Toegekend wordt een bedrag van € 1.518,00.

Beslissing

De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 6:7 van de Awb
3.Artikel 6:9, eerste lid, van de Awb