In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 april 2021, waarin haar maandelijkse aflossingsverplichting werd vastgesteld op 5% van de bijstandsnorm. Het college verklaarde het bezwaar echter niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift naar hun mening niet tijdig was ingediend. Eiseres betwistte deze stelling en stelde dat zij het bezwaarschrift op 9 juni 2021 in de brievenbus van het stadhuis had gedeponeerd.
De rechtbank heeft de zaak op 21 april 2022 behandeld, waarbij eiseres aanwezig was met haar dochter en gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan de verklaring van eiseres te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, omdat het voor het einde van de termijn was ontvangen, ook al was het pas op 11 juni 2021 ingescand. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college en droeg hen op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen.
Daarnaast werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.518,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd gedaan door mr. A.J. van Spengen, in aanwezigheid van griffier mr. S.A. Rickets-Achaibersing, en werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2022.