ECLI:NL:RBROT:2022:5810

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/5536
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die als rayonleidster heeft gewerkt, is op 21 maart 2019 uitgevallen en heeft op 8 januari 2021 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft in zijn besluit van 8 januari 2021 bepaald dat eiseres vanaf 18 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Dit besluit is na bezwaar op 22 oktober 2021 gehandhaafd.

De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 behandeld, waarbij eiseres en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. Eiseres voert aan dat zij lijdt aan PTSS en artrose, en dat haar gezondheidstoestand haar belemmert in het verrichten van de geduide functies. De rechtbank overweegt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapportages heeft vastgesteld dat eiseres op de datum in geding, 18 maart 2021, voldoende beperkingen had, maar dat deze niet leidden tot een conclusie van volledige of duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank concludeert dat de geduide functies geschikt zijn voor eiseres en dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/5536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaats] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(verweerder)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Verweerder heeft in het besluit van 8 januari 2021 bepaald dat eiseres vanaf 18 maart 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
Met het bestreden besluit van 22 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als rayonleidster en is voor dit werk uitgevallen op 21 maart 2019. Nadat zij een aanvraag had ingediend voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. In de rapportage van 6 januari 2021 heeft de verzekeringsarts toegelicht dat eiseres werkzaamheden kan verrichten die voldoen aan de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 6 januari 2021, geldig vanaf die datum.
1.2.
Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige onderzoek verricht en die heeft toegelicht dat eiseres haar eigen arbeid niet meer kan verrichten. Met de FML kan eiseres volgens de arbeidsdeskundige de volgende functies verrichten: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160). Aanvullend zijn de functies huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) en samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) geduid. Met de geduide functies kan eiseres volgens de arbeidsdeskundige 0% minder verdienen dan zij verdiende voordat zij ziek werd. Om die reden is eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht.
1.3.
Verweerder heeft vervolgens het primaire besluit genomen onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna een verzekeringsarts bezwaar en beroep opnieuw onderzoek heeft verricht. In de rapportage van 18 oktober 2021 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uiteengezet dat geen aanleiding is geweest om meer beperkingen in de FML op te nemen.
1.4.
Verweerder heeft vervolgens het bestreden besluit genomen onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het beroep van eiseres

2. In beroep voert eiseres het volgende aan. Zij heeft PTSS en artrose in de handen, schouders en enkels. Ter ondersteuning draagt zij een brace. Eiseres probeert fysiotherapie in de hoop minder pijn te hebben. Daarnaast gebruikt eiseres medicatie. Niet alle medicatie wordt vergoed en haar partner voorziet haar nu in levensonderhoud. Eiseres voert verder aan dat zij is doorverwezen omdat gevreesd wordt dat zij Alzheimer heeft. Het geheugen laat eiseres in de steek. Eiseres heeft een MRI-scan laten maken. Gezien de pijn die eiseres heeft en het feit dat zij niet goed kan bewegen is zij onbekwaam om de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing heeft eiseres een verwijsbrief naar de fysiotherapeut en een afsprakenkaart van de orthopeed ingediend. Eiseres heeft verzocht om een voorschot of financiële ondersteuning.

De wet

3. Op grond van artikel 4 van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Op grond van artikel 6, derde lid, van de Wet WIA wordt onder de genoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.

Beoordeling door de rechtbank

4.1.
De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht heeft bepaald dat eiseres vanaf 18 maart 2021 (de datum in geding) geen recht heeft op een WIA-uitkering.
4.2.
De rechtbank overweegt het volgende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de aanvullende rapportage van 30 november 2021 inzichtelijk toegelicht dat bij eiseres sprake is van een beperkte slijtage in het gewricht tussen het schouderblad links en het sleutelbeen en dat daarnaast sprake is van peesontstekingen. Deze ontstekingen ontstaan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geleidelijk en er kan niet worden vastgesteld of deze peesontstekingen kunnen leiden tot meer beperkingen op de datum in geding, 18 maart 2021.
Voor wat betreft de slijtage aan de vingergewrichten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitvoerig uiteengezet dat ook deze klachten geleidelijk toenemen en dat in de rapportage van 6 januari 2021 is aangegeven dat eiseres moeite heeft met het opendraaien van flessen, maar dat verder geen ernstige handbeperkingen werden genoemd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep onderkent dat er op dit moment toegenomen klachten zijn, maar stelt dat op basis van het medisch dossier niet kan worden geconcludeerd dat op de datum in geding ook sprake is geweest van toegenomen beperkingen. De in beroep overgelegde medische stukken kunnen niet leiden tot een ander oordeel, omdat deze stukken zien op de periode na 18 maart 2021.
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op inzichtelijke wijze heeft gemotiveerd dat op de datum in geding voldoende beperkingen zijn vastgesteld. De rechtbank kan in deze beroepsprocedure niet ingaan op het verzoek van eiseres om een voorschot of financiële ondersteuning.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in de rapportage van 7 januari 2021 inzichtelijk gemotiveerd dat en waarom de geduide functies geschikt zijn met de mogelijkheden en beperkingen van eiseres, zoals deze blijken uit de FML. Hierbij kan geen rekening worden gehouden met het soort werk, en kan het dus ook voorkomen dat productiefuncties worden geselecteerd als deze functies geschikt zijn.
4.4.
Met de geduide functies kan eiseres 0% minder verdienen dan het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft daarmee terecht geconcludeerd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.

Conclusie

5. Het beroep van eiseres is ongegrond. Het bestreden besluit blijft daarmee in stand.
6. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2022.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.