ECLI:NL:RBROT:2022:5760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
9694050 CV EXPL 22-5196
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. E. van Schouten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en schadevergoeding bij niet-nakoming van herstelverplichtingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 17 juni 2022, gaat het om een geschil tussen eiser en gedaagde over een aannemingsovereenkomst voor het plaatsen van een hekwerk. Eiser heeft in november 2020 een overeenkomst gesloten met gedaagde voor het ontwerpen en plaatsen van een hekwerk rondom zijn woning. Na de oplevering van het hekwerk in maart 2021, ontstonden er problemen met een van de deuren die niet meer goed sloot. Eiser heeft gedaagde herhaaldelijk in de gelegenheid gesteld om de schade te herstellen, maar gedaagde heeft hier niet adequaat op gereageerd. Eiser heeft uiteindelijk de herstelwerkzaamheden door een derde laten uitvoeren en vordert nu de kosten hiervan, inclusief rente en buitengerechtelijke kosten, van gedaagde.

De kantonrechter oordeelt dat gedaagde in verzuim is geraakt door niet binnen de gestelde termijn de schade te herstellen. Het verweer van gedaagde, dat eiser de schade niet heeft beperkt, wordt verworpen. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt gedaagde tot betaling van € 469,63, inclusief rente en proceskosten. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9694050 CV EXPL 22-5196
datum uitspraak: 17 juni 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
woonplaats: [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: Justice B.V.,
tegen:
[gedaagde],tevens handelende onder de naam [handelsnaam],
woonplaats: [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
zonder gemachtigde.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 2 februari 2022, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord;
  • ;
  • de spreekaantekeningen van [eiser].
1.2.
Op 20 april 2022 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.
1.3
De datum van het vonnis is nader bepaald op vandaag.

2..De feiten

2.1.
In augustus 2020 is [eiser] begonnen met een tuinrenovatie rondom zijn woning. In november 2020 heeft [eiser] een overeenkomst gesloten met [gedaagde] voor het ontwerpen en plaatsen van een hekwerk in de tuin.
2.2.
In november 2020 heeft [gedaagde] het hekwerk ontworpen. [gedaagde] heeft vervolgens, met toestemming van [eiser], werkzaamheden verricht in de vorm van het plaatsen van een betonnen fundering met heipalen met een lengte van 19 meter.
2.3.
Eind maart 2021 is het hekwerk door [gedaagde] geplaatst en opgeleverd. Zes maanden na levering – op 1 oktober 2021 – sloot één van de deuren van het hekwerk niet goed meer.
2.4.
[eiser] heeft dit probleem diezelfde dag kenbaar gemaakt aan [gedaagde], waarop [gedaagde] ook die dag aangaf het probleem te komen verhelpen.
2.5.
In de daarop volgende weken hebben partijen veelvuldig met elkaar gesproken. Partijen kwamen echter niet tot een herstelafspraak.
2.6.
Ondertussen was er ook schade ontstaan aan één van de betonnen poeren, doordat de niet-sluitende deur de poer raakte.
2.7.
Op 29 oktober 2021 heeft [eiser] om 10.20 uur een ingebrekestelling naar [gedaagde] gestuurd, waarin [gedaagde] een termijn van veertien dagen is geboden om de herstelwerkzaamheden plaats te laten vinden. [eiser] heeft [gedaagde] tevens medegedeeld dat hij anders op een andere manier de schade zou laten herstellen, waarbij de kosten op [gedaagde] verhaald zouden worden.
2.8.
[gedaagde] heeft niet binnen de gestelde termijn de schade hersteld, waarna [eiser] op 15 november 2021 de herstelwerkzaamheden uit handen heeft gegeven. De kosten die [eiser] hiervoor heeft moeten voldoen bedragen € 393,25.
2.9.
[eiser] heeft [gedaagde] verzocht bovenvermeld bedrag te betalen. Dit heeft [gedaagde] tot op heden niet gedaan.

3..Het geschil

3.1.
[eiser] eist samengevat:
  • [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 469,63 met rente over de hoofdsom;
  • [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 393,25, rente van € 4,91 (berekend tot en met 26 januari 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 71,47.
3.2.
[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] is zijn verbintenissen uit de overeenkomst niet nagekomen. Er was namelijk sprake van een gebrek in het door [gedaagde] opgeleverde, hetgeen [gedaagde] verzuimd heeft te herstellen. Hierdoor heeft [eiser] een derde in moeten schakelen, die de herstelwerkzaamheden kon verrichten. De kosten hiervan dienen voor rekening van [gedaagde] te komen.
3.3.
[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Na verloop van tijd sloot een van de deuren van het hekwerk niet meer. Na een storm is vervolgens het slot kapotgegaan en het stucwerk beschadigd. [gedaagde] wilde de ontstane schade aan het hekwerk wel binnen een bepaalde termijn verhelpen, maar daar was [eiser] het niet mee eens. [eiser] en heeft het nu door een derde laten verhelpen. Daarnaast heeft [eiser] verzuimd de schade te beperken, door de deur niet vast te zetten. Hier had [gedaagde] hem tevens op gewezen.

4..De beoordeling

4.1
Ter zitting heeft [eiser] nog aanvullend gevorderd dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de kosten te betalen voor onderzoek naar verzakking en herstel van de betonnen poer en de fundering. Nu deze aanvullende vordering niet in de dagvaarding was opgenomen en [gedaagde] daar ook niet rekening mee heeft kunnen houden in zijn verweer, zal deze aanvullende vordering niet worden meegenomen in deze procedure.
4.2
In dit geschil staat vast dat er sprake is van een aannemingsovereenkomst [1] tussen partijen, en dat er -een half jaar na het plaatsen van het hekwerk door [gedaagde]- op 1 oktober 2021 schade is ontstaan aan het hekwerk van [eiser] doordat de deur niet meer sloot. Op [gedaagde] rust als aannemer in beginsel de verplichting om dit gebrek te herstellen. Indien [gedaagde] dat niet zelf doet, kan hij veroordeeld worden de herstelkosten te betalen. [gedaagde] verweert zich als volgt. Allereerst stelt [gedaagde] dat hij niet redelijk in de gelegenheid is gesteld door [eiser] om de schade te herstellen. [gedaagde] zou de herstelwerkzaamheden verrichten op vrijdag 29 oktober 2021, maar heeft [eiser] uiteindelijk moeten mededelen dat de werkzaamheden maandag 1 november 2021 zouden plaatsvinden. [eiser] was het hier niet mee eens en heeft de schade door een derde laten herstellen. Op dat moment was het voor [gedaagde] een principekwestie geworden. De kantonrechter volgt [gedaagde] echter niet in zijn verweer. Uit de door [eiser] ingebrachte stukken komt duidelijk naar voren dat [gedaagde] op vrijdag 29 oktober 2021 om 9.43 uur aan [eiser] laat weten dat er een kans bestaat dat hij vandaag niet kan komen herstellen, en dat [eiser] mogelijk nog een weekend moet wachten. Hierop heeft [eiser] [gedaagde] op diezelfde dag om 10.20 uur formeel in gebreke gesteld en [gedaagde] een hersteltermijn van 14 dagen gegeven. Om 11,22 uur heeft [gedaagde] geantwoord dat hij niet kan zeggen of die termijn haalbaar is, omdat de planning voor nieuwe opdrachten momenteel 6 weken bedraagt. Bovendien zal [eiser] dan een aparte opdracht moeten verstrekken. Hierop heeft [eiser] om 11.59 uur vastgehouden aan de gestelde 14-dagentermijn, onder verwijzing naar de melding van het mankement op 1 oktober 2021. Vervolgens heeft [eiser] op 15 november 2021 laten weten dat hij het werk bij een derde in handen zou geven. Voldoende staat vast dat [gedaagde] van de termijn van 14 dagen geen gebruik gemaakt, zodat hij na die 14 dagen in verzuim is getreden. [2] [eiser] was daarom gerechtigd het herstel door een derde te laten uitvoeren en de kosten daarvan bij [gedaagde] in rekening te brengen. Het verweer van [gedaagde] op dit punt zal worden afgewezen.
4.3
[gedaagde] verweert zich verder door te stellen dat [eiser] heeft verzuimd de schade te beperken, door de kapotte deur niet vast te zetten. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] zich beroept op de schadebeperkingsplicht van [eiser]. [eiser] betwist dat hij de schade niet zou hebben beperkt. Vaststaat dat [eiser] in deze procedure slechts de factuur in rekening brengt die ziet op het herstel van het hek zelf en herstel van het stucwerk (in totaal € 393,25). Deze factuur ziet niet op eventuele mankementen aan de fundering. Nu [eiser] reeds op 1 oktober 2021 [gedaagde] op de hoogte heeft gebracht van het kapotte hekwerk (een slot dat niet werkte), en deze vervolgens meerdere malen heeft gezegd het te komen herstellen, maar vervolgens niet is komen kijken naar de schade en de schade ook niet heeft hersteld, was het begrijpelijk dat [eiser] een ingebrekestelling stuurde. Ook binnen de termijn van 14 dagen die daarin stond heeft [gedaagde] het hekwerk niet hersteld. Het gaat niet aan dat [gedaagde] nu opeens van [eiser] eist dat deze verdere schade beperkt door het hek vast te zetten. [gedaagde], die het hek had aangelegd, had zelf op korte termijn kunnen komen kijken en het hek voorlopig vastzetten. Het beroep van [gedaagde] op schadebeperking faalt daarom.
4.4
[gedaagde] heeft de hoogte van de gevorderde schade op zichzelf niet betwist. De gevorderde hoofdsom zal dan ook worden toegewezen.
buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.5
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om een vergoeding voor deze kosten te krijgen. De rente wordt toegewezen, omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt.
proceskosten
4.6
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 142,73 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 75,- aan salaris voor de gemachtigde (1 punt x € 75,- tarief). Dit is totaal € 303,73.
uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 469,63, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 393,25 vanaf 27 januari 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 303,73;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E. van Schouten en in het openbaar uitgesproken.
44236

Voetnoten

1.Artikel 7:750 e.v. BW.
2.Artikelen 6:81 en 6:82 BW.