ECLI:NL:RBROT:2022:5756

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/10/639247 / JE RK 22-1301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. T. Erdal, verzocht om een uitbreiding van de omgang met haar minderjarige dochter, die onder toezicht staat van de GI. De vader, vertegenwoordigd door mr. B.V. Rafaela, voerde verweer tegen dit verzoek, stellende dat een uitbreiding van de omgang niet in het belang van de minderjarige zou zijn. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij ook de bijzondere curator en vertegenwoordigers van de GI aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in 2018, sinds 2019 onder toezicht staat en sinds 2021 in een pleegzorgsituatie bij de vader verblijft. De moeder heeft momenteel slechts één uur per week omgang met haar dochter, wat zij als te kort ervaart. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat de huidige omgangsregeling zorgvuldig tot stand is gekomen en dat er onvoldoende basis is voor uitbreiding van de omgang, gezien het onregelmatige gedrag van de moeder en de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige na de omgangsmomenten.

De kinderrechter heeft het verzoek van de moeder afgewezen, maar benadrukt het belang van regelmatige omgangsmomenten voor de hechting tussen moeder en dochter. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat zodra de omstandigheden verbeteren, de GI moet overgaan tot uitbreiding van de omgang. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep is mogelijk binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/639247 / JE RK 22-1301
Datum uitspraak: 1 juli 2022

Beschikking van de kinderrechter over de schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] ,

wonende te [woonplaats moeder] , hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. T. Erdal, kantoorhoudende te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen: de vader, wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat: mr. B.V. Rafaela, kantoorhoudende te Rotterdam,

mr. R.A.A.H. VAN LEUR,

hierna te noemen: bijzondere curator, kantoorhoudende te Dordrecht.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van mr. T. Erdal namens de moeder van 2 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 2 juni 2022;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. B.V. Rafaela namens de vader van 16 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 16 juni 2022.
Op 17 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. T. Erdal;
- de vader, bijgestaan door mr. B.V. Rafaela;
- [persoon A] en [persoon B] namens de GI;
- de bijzondere curator.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] woont bij de vader.
Bij beschikking van 12 april 2019 is [voornaam minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 12 april 2023.
Bij beschikking van 8 oktober 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de vader, verleend. Deze maatregel is daarna verlengd tot 12 november 2022.
De GI heeft op 19 mei 2022 aan de moeder een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende het contact tussen de moeder en [voornaam minderjarige] . Hierin is – voor zover relevant - het volgende opgenomen:
“Wekelijks een bezoek van één uur, onder begeleiding van de jeugdzorgwerker bij u thuis aan de [adres] te [plaats] . Het bezoek vindt plaats iedere maandagmiddag en duurt van 15.00 tot 16.00 uur. De vader van [voornaam minderjarige] mag aanwezig zijn bij het bezoek
evenals haar broer ( [naam broer] ) en zus ( [naam zus] ).
Het is niet de bedoeling dat er andere mensen aanwezig zijn tijdens dit bezoek, tenzij dit
vooraf besproken wordt met de jeugdzorgwerker en hiervoor akkoord is gegeven.”

Het verzoek

De moeder verzoekt voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primair de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en om als volgt een zorg- en contactregeling tussen de moeder en [voornaam minderjarige] te bepalen:
  • De moeder heeft wekelijks omgang met [voornaam minderjarige] op de maandag voor de duur van drie uur en in het weekend op de zaterdag voor de duur van drie uur (afhankelijk van het werk van de ouders);
  • De omgang wordt uitgebreid na verloop van twee maanden met overnachting bij de moeder.
  • Subsidiair de schriftelijke aanwijzing van de GI geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een zorg- en contactregeling vast te stellen zoal de rechtbank in goede justitie en in het belang van de minderjarige juist acht, waarbij duidelijkheid wordt verschaft over de gefaseerde uitbreiding van de omgang met de moeder.
Door en namens de moeder is het verzoek gehandhaafd en als volgt toegelicht. De moeder heeft sinds de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] één uur omgang per week met [voornaam minderjarige] . Eén uur omgang per week is te kort om toe te komen aan het vervullen van haar moedertaken. De omgang vindt bij de vader en zijn partner thuis, hetgeen niet optimaal is. Voor zover van de kant van de vader wordt gesteld dat [voornaam minderjarige] in het verleden was overgeleverd aan onveilige situaties en een chronisch zorgelijke opvoedklimaat, geldt dat de vader en de moeder echter lange tijd hebben samengewoond en de vader destijds mede heeft bijgedragen aan de zorgelijke situaties. Daarnaast acht de moeder het onbegrijpelijk dat gezegd wordt dat het ontregelde gedrag dat [voornaam minderjarige] laat zien komt door het ene uur omgang met de moeder. Het gedrag dat [voornaam minderjarige] laat zien op de maandag en dinsdag kan ook voortkomen uit het feit dat [voornaam minderjarige] het hele weekend doorbrengt bij de vader. Doordeweeks gaat zij immers meerdere dagen naar de peuterspeelzaal. De moeder heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het voor [voornaam minderjarige] beter zou zijn als de omgangsmomenten plaatsvinden op de woensdagen in plaats van op de maandagen. [voornaam minderjarige] moet op de dinsdagen naar school en het is van belang dat zij goed slaapt. Het is daarom beter om de omgang te laten plaatsvinden op een vrije dag, zodat de omgang langer kan duren. De moeder kan zich verder vinden in het voorstel van de bijzondere curator om de omgang buitenshuis te laten plaatsvinden onder begeleiding van Coachpoint.

De standpunten van de belanghebbenden

Door en namens de vader is tijdens de mondelinge behandeling verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Een uitbreiding van de omgang is niet in het belang van [voornaam minderjarige] . Daarnaast is het de vraag of een uitbreiding van de omgang valt te organiseren, gezien het feit dat de moeder de afspraken niet nakomt. De vader wil het liefst op een goede manier samenwerken met de moeder in het belang van [voornaam minderjarige] , maar dat is niet mogelijk. De vader vraagt zich af of de moeder beseft wat in het belang van [voornaam minderjarige] is.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling eveneens verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. De omgang heeft slechts één keer plaatsgevonden bij de vader thuis. Daarna heeft de omgang altijd plaatsgevonden bij de moeder thuis. Ondanks dat een verbetering wordt gezien gedurende de omgang tussen [voornaam minderjarige] en de moeder, wordt een verslechtering gezien in het gedrag van [voornaam minderjarige] na de bezoeken. Het kinderdagverblijf ziet op de maandagen en dinsdagen een heel ander kind. Ook Lifeshare heeft dit geconstateerd. Er is weinig basisvertrouwen en daarnaast is [voornaam minderjarige] passief. Ook de vader ziet een gedragsverandering bij [voornaam minderjarige] na de bezoeken. Ze is moeilijk te sturen en snel overstuur. Daarnaast heeft de moeder zich vaak niet aan de afspraken gehouden. Bezoeken worden afgezegd of ingekort en er komt regelmatig een tante mee. Om die reden is een uitbreiding van de omgang op dit moment niet in het belang van [voornaam minderjarige] . De intentie is wel om de omgang uit te breiden indien mogelijk. Het is hiervoor noodzakelijk dat de moeder zich houdt aan de afspraken. De GI kan zich verder vinden in het voorstel van de bijzondere curator om de omgang buitenshuis te laten plaatsvinden onder begeleiding van Coachpoint.
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling het volgende naar voren gebracht. Het uitgangspunt is dat de omgangsmomenten betekenisvol moeten zijn voor zowel [voornaam minderjarige] als de moeder. Ondanks dat één uur omgang per week extreem weinig is, zijn er ook enkele contra-indicaties die aan een uitbreiding van de omgang in de weg staan. [voornaam minderjarige] vertoont passief gedrag na de omgangsmomenten en de moeder komt regelmatig de afspraken niet na. De bijzondere curator wenst voor [voornaam minderjarige] dat de omgangsmomenten leuker voor haar worden gemaakt, waarbij de rol van de moeder is om er te zijn en minder te begeleiden. Een voorbeeld zou kunnen zijn dat de moeder meegaat naar de peutergym of de kinderboerderij, waarbij de omgang wordt begeleid door Coachpoint. Omgang bij de moeder thuis is niet wenselijk. [voornaam minderjarige] weet nog goed dat zij daar heeft gewoond en dat het niet goed ging. Het is begrijpelijk dat dit stress met zich meebrengt.

De beoordeling

Op verzoek van een met het gezag belaste ouder kan de kinderrechter een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren (artikel 1:264 van het Burgerlijk Wetboek). Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd.
Vast staat dat [voornaam minderjarige] op 8 oktober 2021 met een machtiging van de kinderrechter uit huis is geplaatst bij de vader zonder gezag vanwege de instabiele opvoedingsomgeving bij de moeder. Ondanks de jarenlange ingezette hulpverlening was de moeder niet in staat gebleken om de opvoedingssituatie te verbeteren en om de hulpverlening voldoende te accepteren. De GI heeft een omgangsregeling bepaald waarbij [voornaam minderjarige] en de moeder één uur per week omgang hebben. In de afgelopen periode zijn afspraken met de moeder moeizaam van de grond gekomen en heeft de moeder zich regelmatig niet aan de afspraken gehouden. De GI heeft om die reden besloten de omgangsregeling vast te leggen in de vorm van een schriftelijke aanwijzing. Hiertoe heeft de GI op 9 mei 2022 een aankondiging gestuurd. Naar het oordeel van de kinderrechter vormen het moeizame verloop van de omgangsregeling tot nu toe, waarbij de moeder niet steeds haar afspraken nakomt en het zorgelijke gedrag dat [voornaam minderjarige] rondom de omgang laat zien, voldoende grond om nog niet tot een uitbreiding van de omgangsregeling te komen. De kinderrechter is gelet hierop van oordeel dat het besluit van de GI zorgvuldig tot stand is gekomen, de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Het verzoek van de moeder tot vervallen verklaring van de SA betreffende de omgangsregeling moet derhalve worden afgewezen.
De kinderrechter overweegt voorts dat het voor de hechtingsrelatie van [voornaam minderjarige] met de moeder van belang is dat er met regelmaat omgangsmomenten plaatsvinden. Eén uur omgang per week is bovendien weinig voor de moeder om te laten zien dat zij in staat is voor haar dochter te zorgen. Het is dan wel van belang dat de moeder zich houdt aan de afspraken en dat [voornaam minderjarige] niet wordt belast. De kinderrechter is van oordeel dat er op dit moment nog te veel ongeregeldheden zijn om de omgang uit te breiden. Eerst dient de huidige omgang goed te verlopen, alvorens er kan worden uitgebreid. Ter zitting heeft de bijzondere curator voorgesteld de omgangsmomenten buitenshuis en onder begeleiding te laten plaatsvinden. Daarmee kan de kwaliteit van de omgangsmomenten worden verbeterd, wat in het belang van zowel [voornaam minderjarige] als de moeder is. Het is van belang dat [voornaam minderjarige] positieve ervaringen opdoet tijdens de omgang en geniet van de aanwezigheid van de moeder. De kinderrechter merkt op dat zodra uitbreiding van de omgang mogelijk is, daartoe voortvarend door de GI moet worden overgegaan.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst de verzoeken van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Graven, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.