ECLI:NL:RBROT:2022:5727

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
10/680044-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag op meerdere personen, waaronder politieagenten, door het afschieten van een gestolen vuurwapen

Op 13 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 augustus 2021 in Dordrecht meerdere personen, waaronder politieagenten, heeft beschoten met een vuurwapen dat hij had afgenomen van een agent. De verdachte had op de dag van het incident alcohol en drugs gebruikt. Tijdens de schietpartij raakten twee politieagenten gewond, evenals een omstander die blijvende schade opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar dat hij wel opzettelijk heeft geprobeerd de levens van de betrokkenen te beroven. De rechtbank achtte de poging doodslag op de agenten en de omstander wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan de slachtoffers, die in totaal meer dan € 284.000,- bedraagt. De rechtbank overwoog dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een lagere straf, gezien de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/680044-21
Datum uitspraak: 13 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie,
raadsman mr. S.C. van Paridon, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de maatregel ter beschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot dwangverpleging (ongemaximeerd).

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Beoordeling
4.1.1.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade en dat de verdachte daarom moet worden vrijgesproken van de impliciet primair ten laste gelegde poging moord.
Ten aanzien van de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging doodslag op [naam agent 1] en [naam agent 2] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de tenlastegelegde poging doodslag op [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1] heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
4.1.2.
Wat is er gebeurd?
De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld wat er op 25 augustus 2021 is gebeurd. Deze feiten hebben op de zitting niet ter discussie gestaan en kunnen dus dienen als uitgangspunt voor de bewezenverklaring.
De verdachte heeft op zondag 22 augustus 2021 alcohol en cocaïne gebruikt en in de dagen daarna (ook op 25 augustus 2021) een combinatie van alcohol en amfetamine (speed). Op woensdag 25 augustus 2021 werd rond 20.40 uur een surveillance-eenheid van de politie, bemand door [naam agent 1] (hierna: [naam agent 1] ) en [naam agent 2] (hierna: [naam agent 2] ), gestuurd naar de omgeving van de Christiaan de Wetstraat te Dordrecht. Er zou daar een verward persoon meerdere vernielingen plegen.
Gekomen op De La Reystraat te Dordrecht zagen [naam agent 1] en [naam agent 2] een groepje personen staan ter hoogte van een zwarte Ford Focus. Op dat moment was er al een surveillance bus van Handhaving ter plaatse, bemand door [naam handhaver 1] (hierna: [naam handhaver 1] ) en [naam handhaver 2] (hierna: [naam handhaver 2] ). [naam agent 1] en [naam agent 2] werden aangesproken door [naam slachtoffer 1] (hierna: [naam slachtoffer 1] ) en [naam slachtoffer 2] (hierna: [naam slachtoffer 2] ). [naam slachtoffer 1] vertelde dat er een man in zijn auto zat die daar niet hoorde. [naam agent 1] liep naar de bestuurderszijde van de zwarte personenauto en sprak de verdachte aan, die in de geparkeerde auto van [naam slachtoffer 1] achter het stuur zat.
Kort daarna heeft de verdachte het dienstvuurwapen van [naam agent 1] uit de holster van [naam agent 1] gepakt. [naam agent 1] heeft hierop luid “
vuurwapen!” (of iets van die strekking) geroepen. De verdachte heeft alle vijftien kogels uit het dienstvuurwapen van [naam agent 1] afgeschoten. [naam agent 2] heeft vijf keer geschoten met zijn dienstvuurwapen.
[naam agent 2] is in zijn gezicht gewond geraakt door een kogel en een kogel is op zijn kogelwerend vest afgeketst ter hoogte van zijn borst. [naam agent 1] is door een kogel geraakt in zijn been en een kogel is op zijn kogelwerend vest op zijn borststreek afgeketst. [naam slachtoffer 1] is door een kogel in zijn rug geraakt en is sindsdien vanaf zijn vierde borstwervel tot aan zijn tenen verlamd.
4.1.3.
Had de verdachte voorbedachten rade?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de impliciet primair ten laste gelegde poging moord niet wettig en overtuigend is bewezen. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat de verdachte tijdens de gebeurtenissen van
25 augustus 2021 met voorbedachten rade heeft gehandeld. De verdachte zal daarvan zonder nadere motivering worden vrijgesproken.
4.1.4.
Heeft de verdachte een poging doodslag gepleegd op [naam agent 1] en [naam agent 2] ?
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een kogel in het been en in de borst van [naam agent 1] en een kogel in het gezicht van [naam agent 2] heeft geschoten. De verdediging heeft op deze punten ook geen verweer gevoerd of vrijspraak bepleit. Mede gelet op de aard van deze handeling acht de rechtbank daarmee de door verdachte gepleegde poging doodslag op [naam agent 1] en [naam agent 2] wettig en overtuigend bewezen.
4.1.5.
Is sprake van poging doodslag op [naam slachtoffer 1] ?
De kogel die heeft geleid tot de dwarslaesie bij [naam slachtoffer 1] kan om medische redenen niet uit zijn rug worden gehaald. De vraag ligt voor of de kogel in het lichaam van [naam slachtoffer 1] is afgevuurd door de verdachte of door [naam agent 2] .
Forensisch onderzoek
Uit het forensisch dossier blijkt dat met het vuurwapen dat de verdachte heeft gebruikt vijftien keer is geschoten. Negen van de met het door verdachte gebruikte vuurwapen afgeschoten kogels en veertien van de hulzen zijn teruggevonden op het plaats delict. Dit betekent dat zes kogels en één huls afkomstig uit het vuurwapen waarmee de verdachte heeft geschoten, niet terecht zijn.
[naam agent 2] heeft vijf keer geschoten. Eén van de vijf kogels die hij heeft afgevuurd is niet gevonden. Van de vier kogels die wél zijn gevonden is aan de hand van de schotbeschadigingen vastgesteld dat ze terecht zijn gekomen in een auto die in de De La Reystraat geparkeerd stond (een Renault Captur). Er is onderzoek gedaan naar de vraag of die ene kogel van [naam agent 2] die niet terug gevonden is, in de rug van [naam slachtoffer 1] zou kunnen zitten. Daarbij is van belang dat wél alle vijf de hulzen uit het vuurwapen van [naam agent 2] zijn gevonden. Op grond van het technisch onderzoek staat vast dat, áls een door [naam agent 2] afgevuurde kogel in de rug van [naam slachtoffer 1] terecht zou zijn gekomen, het moet gaan om de kogel die bij de huls hoort, die in de rapportage is aangeduid als ‘huls 22’. Huls 22 is op de stoep van de De La Reystraat gevonden tussen een auto (een Volkswagen Polo) en een boom. Deze huls lag een aantal meter dichter bij de Toulonselaan dan de overige vier hulzen uit het vuurwapen van [naam agent 2] .
Om de vraag te beantwoorden of een kogel uit het dienstwapen van [naam agent 2] [naam slachtoffer 1] heeft geraakt, hebben forensisch onderzoekers een 3D-foto gemaakt met daarop de schietlijnen die horen bij die (hypothetische) situatie. Deze 3D-foto is onderdeel van een 3D-reconstructie van het plaats delict waarbij laserapparatuur is gebruikt om de werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen. De onderzoekers hebben bij het maken van de 3D-foto met de schietlijnen van [naam agent 2] rekening gehouden met onder meer de plaats waar huls 22 is aangetroffen, de manier waarop een huls door het gebruikte vuurwapen wordt uitgeworpen, de schotbaan, de plaats waar [naam slachtoffer 1] zich bevond toen hij door de kogel werd geraakt, de lengte van [naam slachtoffer 1] en [naam agent 2] en de hoogte van het letsel van [naam slachtoffer 1] . Aan de hand van schietlijnen die zijn gemaakt op de 3D-foto luidt de conclusie van de onderzoekers:
“dat het (net) mogelijk is dat [naam agent 2] geraakt zou kunnen hebben”.
Hoewel er volgens de forensisch onderzoekers geen technisch sluitend bewijs is dat één van de zes ontbrekende kogels uit het vuurwapen dat de verdachte heeft gebruikt [naam slachtoffer 1] heeft geraakt, zijn daarvoor volgens hen wel meerdere aanwijzingen:
- de aangetroffen hulzen uit het vuurwapen dat de verdachte heeft gebruikt;
- de kogel in het rechterportier van de politieauto; en
- de twee inslagen bij [naam salon] waarbij [een] kogelpunt is aangetroffen.
Het is volgens de forensisch onderzoekers “
waarschijnlijker” dat de verdachte met de door hem afgevuurde kogels [naam slachtoffer 1] heeft geraakt, maar het is aan de hand van het forensisch onderzoek dus niet helemaal uit sluiten dat [naam slachtoffer 1] is geraakt door een kogel die door [naam agent 2] is afgevuurd.
(Getuigen)verklaringen
De rechtbank is echter van oordeel dat het scenario waarin de door [naam agent 2] afgevuurde kogel [naam slachtoffer 1] raakt niet wordt ondersteund door de (getuigen)verklaringen. Kort samengevat is daarbij het volgende doorslaggevend.
[naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij ongeveer ter hoogte van de linker achterkant van zijn auto (verklaring 7 september 2021) of bij de deur van zijn auto (verklaringen 7 september 2021 en 23 februari 2022) stond toen hij een schot hoorde. Hij had zich op dat moment even naar de politiebus gedraaid die toen aankwam. Hij begon bij het horen van het eerste schot “
onmiddellijk” weg te rennen in de richting van de Toulonselaan en werd “
echt heel snel” geraakt door een kogel. Hij bevond zich toen op de hoek van de De La Reystraat en de Toulonselaan. Uit de 3D-reconstructie van de forensische opsporing blijkt dat er zo’n zes meter zit tussen de linker achterkant van de auto van [naam slachtoffer 1] en de hoek van de De La Reystraat en de Toulonselaan.
De verklaringen van [naam slachtoffer 1] vinden steun in die van [naam slachtoffer 2] . [naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij en [naam slachtoffer 1] in de richting van de Toulonselaan gingen rennen op het moment dat “
de agent begon te schreeuwen dat de man een wapen had en wij de schoten hoorden”. Volgens [naam slachtoffer 2] viel [naam slachtoffer 1] tijdens het vluchten
“na enkele meters”op zijn gezicht en buik.
De rechtbank neemt op grond van de verklaringen van [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] als uitgangspunt bij de beoordeling dat [naam slachtoffer 1] bij zijn Ford Focus stond en meteen is gaan rennen bij het horen van het eerste schot. Daarna is hij al snel, na enkele meters, in zijn rug geschoten.
Volgens de verklaring van [naam handhaver 1] stond [naam agent 2] “
tussen de ambulance en de auto” op het moment dat [naam agent 1] de verdachte aansprak op het feit dat hij in de auto van [naam slachtoffer 1] zat. Volgens getuige [naam getuige] was er ook een kale politieagent bij die schuin achter de andere politieagent [ [naam agent 2] ,
toevoeging rechtbank] stond en hoorde zij [naam agent 1] zeggen dat de verdachte uit de auto moest komen. [naam slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij denkt dat er twee politieagenten ter hoogte van het portier van zijn Ford Focus stonden. De rechtbank neemt op basis van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, tot uitgangspunt dat [naam agent 2] in de buurt van de Ford Focus van [naam slachtoffer 1] stond op het moment dat de verdachte het eerste schot loste.
[naam agent 2] heeft verklaard dat hij “
vuurwapen, vuurwapen” en één of twee schoten hoorde. Het duurde vervolgens nog even voordat hij zich realiseerde wat er gebeurde. Daarna heeft hij zijn eigen vuurwapen gepakt en tegen iemand links op de stoep iets geroepen als “
laat je handen zien”. Hij hoorde weer schoten en heeft twee of drie keer teruggeschoten in de richting waar de schoten vandaan kwamen, waarna hij zich besefte dat hij midden op straat stond. Vervolgens is hij naar rechts gelopen, in de richting van auto’s, en heeft hij opnieuw in de richting van de verdachte geschoten. [naam agent 2] heeft de afstand tussen hemzelf en de verdachte op het moment dat hij voor de tweede keer schoot tussen de tien en twintig meter geschat. Deze afstand past in de uitkomsten van het forensisch onderzoek: volgens de forensisch onderzoekers moet [naam agent 2] , aan de hand van de vindplaats van huls 22, ongeveer twaalf meter vanaf de Ford Focus van [naam slachtoffer 1] hebben gerend voordat hij is gaan schieten. De officier van justitie en de verdediging zijn het erover eens dat huls 22 afkomstig is van het eerste schot dat [naam agent 2] heeft gelost.
Dit betekent ook dat [naam agent 2] in de tijd dat [naam slachtoffer 1] enkele meters wegrende vanaf zijn auto minimaal twee keer zo veel afstand zou moeten hebben afgelegd als [naam slachtoffer 1] , zijn vuurwapen moet hebben gepakt, iets moet hebben geroepen naar iemand op de stoep en op [naam slachtoffer 1] moet hebben geschoten.
Gelet op deze conclusie komt het de rechtbank zeer veel waarschijnlijker voor dat [naam slachtoffer 1] al was neergeschoten door de verdachte op het moment dat [naam agent 2] zijn eerste schot loste.
Daar komt nog bij dat [naam agent 2] heeft verklaard dat hij zeker weet dat hij alleen op de verdachte heeft geschoten en dat hij verder niemand anders heeft gezien:
“Ik schoot op de enige die ik zag in de straat, de enige die reageerde en de enige waar het geluid van de schoten vandaan kwam.”Dit vindt steun in onder meer de verklaring van [naam handhaver 1] , die heeft gezegd dat hij heeft gezien dat [naam agent 2] “…
zijn vuurwapen pakte en dat hij richtte op de schutter en driemaal schoot” en ook heeft hij verklaard dat [naam agent 2] zijn vuurwapen pakte, zijn armen strekte en “
het vuurwapen richtte in de richting van de man met het wapen.”De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [naam agent 2] bewust richtte op de verdachte, terwijl de verdachte blijkens de posities van de aangetroffen hulzen uit het vuurwapen dat hij heeft gebruikt, meer verspreid de volledige patroonhouder van het dienstvuurwapen leeg heeft geschoten.
Alles bij elkaar acht de rechtbank op grond van het bovenstaande bewezen dat de verdachte, en niet [naam agent 2] , [naam slachtoffer 1] heeft geraakt. De rechtbank acht de poging doodslag op [naam slachtoffer 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.1.6.
Is sprake van poging doodslag op [naam slachtoffer 2] , [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1] ?
De rechtbank acht ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte kogels in de richting van [naam slachtoffer 2] , [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1] heeft geschoten.
[naam slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij samen met [naam slachtoffer 1] van de schietende verdachte is weggerend. [naam slachtoffer 1] is tijdens die vlucht na enkele meters geraakt door de verdachte, zoals uit de beoordeling hiervoor volgt.
[naam handhaver 2] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat de verdachte het vuurwapen ook in haar richting richtte, dat zij luchtdruk bij haar benen voelde en dat het voelde alsof er kogels langs haar benen vlogen.
[naam handhaver 1] heeft verklaard dat de verdachte het wapen eerst op [naam agent 1] richtte en vervolgens schoot op [naam agent 1] . Daarna richtte hij het wapen op [naam agent 2] en [naam handhaver 1] waarna de verdachte schoot. De verdachte maakte volgens [naam handhaver 1] een soort zwaaiende beweging met het wapen en schoot vijf of zes keer. [naam handhaver 1] heeft verklaard dat hij ook de terugslag van het wapen heeft gezien.
Door met een vuurwapen ongecontroleerd in de richting van mensen te schieten is de kans op het ontstaan van dodelijk letsel geenszins denkbeeldig. Als de schutter al niet bewust uit is op het ontstaan van dergelijk letsel, neemt hij in elk geval die kans op de koop toe.
4.1.7.
Conclusie
Dit betekent dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte opzettelijk gepoogd heeft [naam agent 1] , [naam agent 2] , [naam slachtoffer 1] , [naam slachtoffer 2] , [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1] van het leven te beroven.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij, op 25 augustus 2021 te Dordrecht, ter uitvoering van de door verdachte voorgenomen misdrijven om opzettelijk meer
derepersonen, te weten politieagent [naam agent 1] en politieagent [naam agent 2] en [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] en [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1]
van het leven te beroven, met dat opzet ,
met een vuurwapen, meermalen,
een kogel in het been en
een kogel tegende borst van die [naam agent 1] en
een kogel in het gezicht
en een kogel tegenhet lichaam van die [naam agent 2] en
een kogel in de rug van die [naam slachtoffer 1] en
meerdere kogels in de richting van die [naam slachtoffer 2] en [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1]
heeft geschoten ,
terwijl de uitvoering van die voorgenomen misdrijven niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich, onder invloed van alcohol en verdovende middelen, schuldig gemaakt aan poging doodslag van zes personen.
De verdachte heeft op de avond van 25 augustus 2021 met een politievuurwapen dat hij afhandig had gemaakt van een politieagent in totaal vijftien keer om zich heen geschoten. Hierbij heeft de verdachte met één van zijn kogels de 25-jarige Poolse omstander [naam slachtoffer 1] in zijn rug geraakt waardoor [naam slachtoffer 1] vanaf zijn borst blijvend verlamd is geraakt. Ook twee politieambtenaren zijn door de kogels van de verdachte geraakt. Politieagent [naam agent 2] is hierbij ernstig gewond aan zijn gezicht geraakt en hij moet (net als [naam slachtoffer 1] ) hebben gevreesd de aanslag niet te zullen overleven. De drie overige slachtoffers hebben moeten rennen voor hun leven en mogen van geluk spreken dat zij niet (of zelfs dodelijk) verwond zijn geraakt.
De slachtoffers is onherstelbaar leed aangedaan en ze zijn voor het leven getekend. Zij hebben niet alleen lichamelijk, maar ook psychisch letsel ondervonden. Uit hetgeen de slachtoffers [naam slachtoffer 1] , [naam agent 2] , [naam agent 1] , [naam handhaver 2] en [naam handhaver 1] in hun slachtofferverklaringen op de zitting naar voren hebben gebracht, blijkt de grootte van de impact op hun leven en dat van hun gezinsleden. De slachtoffers [naam slachtoffer 1] en [naam agent 2] hebben na hun ziekenhuisopname moeite ervaren met het oppakken van hun oude leven en worden nog dagelijks geconfronteerd met hetgeen hen is overkomen. Voor alle slachtoffers geldt dat zij een tijd niet hebben kunnen werken of studievertraging hebben opgelopen en psychologische ondersteuning nodig hebben.
De verdachte heeft ook in de samenleving in het algemeen voor gevoelens van angst en onveiligheid gezorgd. Het incident vond plaats in het begin van de avond, midden in een woonwijk, op een tijdstip dat veel mensen op straat waren. Meerdere getuigen hebben gezien dat er op straat uit het niets met een vuurwapen werd geschoten. Ook zij hebben verklaard over de gevoelens van (doods)angst die de gebeurtenissen die de verdachte heeft veroorzaakt bij hen teweeg hebben gebracht.
De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij zichzelf door zijn drank- en drugsprobleem in een dusdanige psychotische toestand heeft gebracht waardoor het bewezenverklaarde heeft kunnen gebeuren. Daarbij vindt de rechtbank ook relevant dat de verdachte voor zijn alcoholverslaving onder behandeling van De Hoop heeft gestaan maar tegen hun advies in heeft gekozen zich daarvoor niet verder te laten behandelen.
De rechtbank rekent het de verdachte daarnaast extra aan dat het geweld onder andere is gepleegd tegen twee politieambtenaren en twee handhavers van de gemeente Dordrecht, die op dat moment in functie waren. Bij de strafmaat zal de rechtbank hiermee rekening houden in die zin dat een zwaardere straf zal worden opgelegd dan wanneer sprake zou zijn geweest van geweld jegens “gewone” burgers.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
1 juni 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
Psychiater [naam 1] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
21 december 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
Bij de verdachte is ten tijde van het ten laste gelegde sprake geweest van een psychotische stoornis in het gebruik van alcohol, cocaïne en amfetamine. Dit beïnvloedde de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Bij de verdachte was er ten tijde van en ook in de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde sprake van een ernstig gestoord realiteitsbesef en oordeel- en kritiekstoornissen. De verdachte heeft last gehad van visuele en akoestische hallucinaties, paranoïde wanen, achtervolgingswanen en betrekkingswanen. De verdachte verkeerde ten tijde van het ten laste gelegde in een zeer zorgelijke psychiatrische toestand, welke het gevolg is van het gebruik van amfetamine en/of cocaïne. Ten tijde van het ten laste gelegde werd de verdachte volledig in beslag genomen door de psychotische belevingen. Naar het oordeel van de deskundige is echter geen sprake van volledige ontoerekenbaarheid. De verdachte heeft vrijwillig en bewust de middelen tot zich genomen, die de psychotische klachten hebben geluxeerd. De deskundige adviseert om het ten laste gelegde feit verminderd aan de verdachte toe te rekenen.
De kans op recidive wordt op de lange termijn ingeschat als matig/hoog. De deskundige adviseert om primair in te zetten op behandeling voor middelenproblematiek, voldoende structuur en daginvulling en een intensieve steunende behandeling. Daarnaast ziet de deskundige indicatie voor intensief begeleid/beschermd wonen na de behandeling.
TBS met voorwaarden is volgens de deskundige geïndiceerd.
Psycholoog [naam 2] heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd
22 december 2021. Dit rapport houdt het volgende in.
De verdachte kampte al vanaf zondag 22 augustus 2021 met paranoïde wanen, betrekkingsideeën en auditieve en visuele hallucinaties. Het is zeer waarschijnlijk dat de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde volledig in beslag werd genomen door zijn psychotisch toestandsbeeld. De deskundige adviseert om de verdachte het hem ten laste gelegde feit in mindere mate toe te rekenen. Wanneer verdachte niet psychotisch decompenseert, schat de deskundige het risico op agressief delictgedrag als laag tot hooguit matig in. Dit neemt wel fors toe wanneer hij wel psychotisch decompenseert. Het risico op agressief delictgedrag schat de deskundige op dat moment in als matig tot hoog.
De deskundige ziet indicatie voor een klinisch traject binnen een forensische verslavingssetting met een hoog beveiligingsniveau. De verdachte dient abstinent te blijven van middelen en zijn copingsvaardigheden dienen te worden versterkt. Daarnaast dient er aandacht te zijn voor zijn kwetsbare persoonlijkheid en moet worden ingezet op voldoende structuur. Na een voldoende klinische behandeling dient er een stapsgewijze resocialisatie plaats te vinden. Hierbij zal de verdachte langere tijd nazorg nodig hebben om enerzijds een vangnet te hebben, maar tevens het geleerde in de praktijk te brengen. Tijdens de resocialisatie kan een begeleide woonvorm worden overwogen. TBS met voorwaarden is volgens de deskundige geïndiceerd.
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd
13 januari 2022. Dit rapport houdt het volgende in.
Geadviseerd wordt om de verdachte in aanmerking te laten komen voor de maatregel TBS met voorwaarden (als vermeld in het rapport op pagina 4). De verdachte zegt in te zien dat hij behandeling nodig heeft en wil meewerken aan een intensief behandel- en begeleidingstraject. Tevens is er sprake van probleeminzicht en stelt de verdachte zich coöperatief op ten aanzien van de strikte voorwaarden die de reclassering hem binnen een forensisch kader wenst te stellen. Dit maakt dat de reclassering de maatregel TBS met voorwaarden als haalbaar en afdoende beschouwt om bij de verdachte gedragsbeïnvloeding en derhalve een verlaagd recidiverisico te kunnen bewerkstelligen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusies van de psychiater en psycholoog gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het strafbare feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens waardoor het ten laste gelegde hem in verminderde mate wordt toegerekend.
7.4.1.
Straf
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat de rechtbank de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf van 12 (twaalf) jaren met aftrek van de tijd die door de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
Bovendien vordert de officier van justitie dat ten aanzien van de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft bij het formuleren van de eis acht geslagen op de aard en ernst van de strafbare feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de zeer ernstige gevolgen die de feiten hebben gehad voor de slachtoffers.
Hoewel beide gedragsdeskundigen en de reclassering hebben geadviseerd tot het opleggen van een TBS met voorwaarden, heeft de officier van justitie aangegeven dat advies niet over te nemen, nu de aard en ernst van de feiten naar zijn mening maken dat aan de verdachte een gevangenisstraf van langere duur dan 5 jaren moet worden opgelegd, waardoor de TBS met voorwaarden, gelet op het bepaalde in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een gevangenisstraf van 18 (achttien) maanden bepleit en daarnaast verzocht geen TBS met een bevel tot dwangverpleging op te leggen, maar een TBS met voorwaarden, zoals geadviseerd door de gedragsdeskundigen en de reclassering.
Beoordeling
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Bij de door de gedragsdeskundigen en de reclassering geadviseerde maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden kan volgens de toepasselijke wettelijke bepalingen ten hoogste een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren worden opgelegd.
Ook nu verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, en daarmee bij de strafoplegging rekening gehouden wordt, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van vijf jaar onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Om die reden kan het advies van de deskundigen niet gevolgd worden.
De door de officier van justitie geëiste TBS met dwangverpleging is naar het oordeel van de rechtbank niet aangewezen, omdat dwangverpleging door de deskundigen niet wordt geadviseerd, de verdachte zegt behandeling te willen, een gemotiveerde indruk maakt en de risicofactoren erkent.
De door de reclassering geadviseerde voorwaarden zijn passend bij de problematiek van de verdachte en kunnen later eventueel - als zij in een later stadium nog steeds passend en noodzakelijk geacht worden - opgelegd worden als voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..Vorderingen benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregelen

[naam benadeelde 1]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. R.L.I. Jansen, advocaat te Dordrecht. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4047,10 aan materiële schade en een vergoeding van
€ 280.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten die gemaakt zijn in verband met de opname in het ziekenhuis (daggeld), verblijf in het revalidatiecentrum (daggeld), het eigen risico voor de zorgverzekering over de jaren 2021 en 2022 en kosten voor het opvragen van medische informatie. De gevorderde immateriële schade ziet op de (levenslange) gevolgen waar de benadeelde partij door het tenlastegelegde feit mee wordt geconfronteerd en de gederfde levensvreugde. De benadeelde partij heeft door de schietpartij een hoge dwarslaesie opgelopen en heeft daardoor langdurig in het ziekenhuis en in een revalidatiecentrum moeten verblijven. Door de dwarslaesie is hij onder meer vanaf de tepellijn verlamd, zijn de lichaamsfuncties in het onderlichaam ernstig gestoord en is hij blijvend afhankelijk van een rolstoel dagelijkse medische hulp en een hoge dosering medicatie. Bovendien heeft de benadeelde partij als gevolg van de hoge dwarslaesie een verhoogde kans op secundaire medische problemen en zal hij levenslang onder controle moeten blijven van een revalidatiearts.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat - gelet op het gevoerde vrijspraakverweer - de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde materiële en immateriële schade.
Beoordeling
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op de benadeelde partij [naam benadeelde 1] zodat de verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door het strafbare feit. Nu de vordering door de verdediging inhoudelijk niet is betwist en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt zal de rechtbank de vordering integraal toewijzen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam benadeelde 2]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 2] , ter zake van het ten laste gelegde feit. [naam benadeelde 2] heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. E. Benhaim, advocaat te Rotterdam.
[naam benadeelde 2] vordert een vergoeding van € 35.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Door en namens [naam benadeelde 2] is ter terechtzitting, ter onderbouwing van de gevorderde immateriële schade - mede aan de hand van verschillende rapporten betreffende zijn (geestelijke) gezondheid - uiteengezet welke gevolgen de schietpartij voor hem hebben gehad.
Naast de schade vordert [naam benadeelde 2] dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand van € 2.884,00 (conform tarief III van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft de omvang van de immateriële schade betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het herstel van [naam benadeelde 2] voorspoedig is verlopen en dat aan de vordering ten onrechte ten grondslag is gelegd dat [naam benadeelde 2] door het letsel nog last heeft van vermoeidheidsklachten. Voorts zou er geen sprake zijn van een volledige post traumatische stressstoornis (PTSS) en is de prognose ten aanzien van het psychisch functioneren van [naam benadeelde 2] gunstig te noemen. De verdediging heeft voorts gesteld dat de ter onderbouwing van de vordering aangedragen jurisprudentie op geen enkele wijze vergelijkbaar is met de situatie van [naam benadeelde 2] en zij verzoekt de rechtbank om de immateriële schadevergoeding te matigen tot een bedrag van € 7.000,00.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging primair betoogd dat [naam benadeelde 2] niet-ontvankelijk is in dat deel van de vordering omdat zijn werkgever de gemaakte kosten vergoedt en [naam benadeelde 2] aldus geen schade heeft geleden.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat - gelet op de voorgestelde matiging van de immateriële schadevergoeding - aansluiting moet worden gezocht bij het liquidatietarief in kantonzaken en bovendien het toe te kennen bedrag gematigd moet worden tot 1 punt voor het opstellen van de vordering en 1 punt voor de aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Beoordeling
Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, zoals gevallen waarin ten aanzien van de benadeelde partij sprake is van aantasting van de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel of van aantasting in de persoon op een andere wijze.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij als gevolg van het onrechtmatig handelen geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, moet voldoende concrete gegevens aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. Een beroep hierop zal met concrete gegevens moeten worden onderbouwd. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Uit de stukken ter onderbouwing van de vordering en de daarop gegeven toelichting ter terechtzitting volgt dat [naam benadeelde 2] op 25 augustus 2021 rond 20.40 uur als politieambtenaar werkzaam op de noodhulp afging op een overlastmelding in Dordrecht. Daar aangekomen escaleerde de situatie ernstig en heeft de verdachte - met het dienstwapen van de collega van [naam benadeelde 2] - vijftien kogels afgevuurd. [naam benadeelde 2] is geraakt door twee van deze kogels. Eén is terechtgekomen in zijn veiligheidsvest en heeft op borsthoogte een blauwe plek veroorzaakt. De andere kogel is via de rechterwang in het hoofd van [naam benadeelde 2] terecht gekomen en heeft deze (deels) via de linkerwang verlaten. Daarbij is onder meer (vanzelfsprekend) letsel ontstaan aan de wangen, diverse breuken in de linkerzijde van het opstaande deel van de onderkaak, fracturen in de pterygoidplaat (kauwfunctie) en de linker bovenkaak alsmede uitgebreid letsel aan de weke delen, aan de tong en het verhemelte. [naam benadeelde 2] is ter plaatse van het delict geïntubeerd en kort na aankomst in het ziekenhuis geopereerd waarna hij aansluitend zeven dagen op de Intensive Care is verpleegd is beademd en in coma is gehouden.
Voordat [naam benadeelde 2] eind oktober 2021 een gebitsprothese kreeg aangemeten heeft hij zijn voeding achtereenvolgens via een sonde, in vloeibare vorm en gepureerd tot zich moeten nemen. Het herstel van de kaak en de weke delen is voorspoedig verlopen, waarbij [naam benadeelde 2] te kampen heeft met retentieproblematiek van de gebitsprothese en hij minder in staat is zijn mond te openen door het ontstane letsel. In maart 2022 zijn twee implantaten in de onderkaak geplaatst voor het kunnen dragen van een implantaatgedragen prothese. Plaatsing van implantaten in de bovenkaak staan nog op de planning maar daarmee moet worden gewacht tot er sprake is van voldoende botopbouw. [naam benadeelde 2] slikt af en toe medicatie tegen de pijn en er is een blijvend litteken zichtbaar op zijn linkerwang van de uitschotverwonding.
Ter onderbouwing van de impact die het schietincident en de daarbij opgelopen verwondingen verder hebben gehad op [naam benadeelde 2] is een psychiatrische expertise d.d.
16 mei 2022 overgelegd, opgesteld door psychiater [naam 3] .
Hieruit volgt – in combinatie met de door de kaakchirurg van het Erasmus Medisch Centrum verstrekte gegevens – onder meer dat er gedurende de opname in het ziekenhuis sprake was van angsten waarvoor aan [naam benadeelde 2] een antipsychoticum is toegediend en door de afdeling Psychiatrie begeleiding is geboden. [naam benadeelde 2] heeft vanaf de datum van het schietincident tot aan het opstellen van het psychiatrisch rapport niet kunnen werken als gevolg van de nasleep van het schietincident. Begin juni 2022 is [naam benadeelde 2] weer begonnen met een aantal uren werken. Hij heeft behandeling (gesprekscontacten) van een psycholoog van de politie en deze begeleidt [naam benadeelde 2] bij moeilijke activiteiten zoals het voor de eerste keer naar de schietbaan gaan en het bezoeken van de plaats delict (in de toekomst).
Uit het rapport volgt dat er bij [naam benadeelde 2] sprake is van een verhoogde emotionaliteit, minder energie en snellere vermoeibaarheid, herbelevingen in wisselende frequenties, regelmatig bezig zijn met het incident en het thema hoe het anders had kunnen aflopen en een duidelijke angstreactie wanneer [naam benadeelde 2] vertelt over het schietincident.
Er is sprake van een andere gespecificeerde psychotrauma- of stressongerelateerde stoornis, gekenmerkt door intrusieve symptomen (onder andere regelmatig voelen van de klap op de kaak, aanwezigheid van fysiologische reacties en het ervaren van angst bij herinneringen aan het incident of het bespreken daarvan) en negatieve verandering in cognities (verdriet en verminderde interesse in werk).
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [naam benadeelde 2] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel en geestelijk letsel heeft opgelopen en dat aldus aan [naam benadeelde 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Hetgeen door de verdediging ter betwisting van de vordering is gesteld is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de hoogte van de immateriële schadevergoeding van [naam benadeelde 2] naar billijkheid vaststellen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [naam benadeelde 2] , de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit heeft afgespeeld en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Alles afwegende begroot de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 35.000,00.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 1.442,00 (conform tarief III van het ‘Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven waarbij 1 punt is toegekend voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en
1 punt voor de behandeling ter zitting) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam benadeelde 3]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 3] , ter zake van het ten laste gelegde feit. [naam benadeelde 3] heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te Den Haag.
[naam benadeelde 3] vordert - na een wijziging ter terechtzitting - een vergoeding van € 6.243,76 aan materiële schade, bestaande uit € 349,00 voor vervanging van de telefoon en
€ 5.894,76 aan gederfde loonkosten door vertraging in de studie. [naam benadeelde 3] vordert daarnaast € 10.000,00 aan immateriële schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente over beide posten en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naast de schade vordert [naam benadeelde 3] dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand van € 1.126,00 (conform tarief I van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat door het handelen van [naam benadeelde 3] , de ontstane schade een gevolg is van een omstandigheid die aan [naam benadeelde 3] kan worden toegerekend. Een en ander heeft tot gevolg dat op grond van artikel 6:101 BW de vergoedingsplicht verminderd moet worden tot het aandeel waarin de verdachte heeft bijgedragen aan de schade. Nu de beoordeling van de eigen schuldcorrectie een te grote belasting oplevert voor het strafproces dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de eigen-schuldcorrectie moet leiden tot een correctie van 50% op de vast te stellen schade.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding in verband met vervanging van de mobiele telefoon niet-ontvankelijk is omdat [naam benadeelde 3] in functie was ten tijde van het ontstaan van de schade en schade aan privé-eigendommen in verband daarmee voor eigen rekening en risico dient te komen.
Verder is de vervangende telefoon niet besteld door [naam benadeelde 3] en kan derhalve niet worden vastgesteld dat de schade door [naam benadeelde 3] geleden is.
Ten aanzien van de gestelde loonderving door verlenging van de opleiding stelt de verdediging primair dat onvoldoende is gebleken van een causaal verband tussen het handelen van de verdachte en verlenging van de opleiding. Voor zover de rechtbank het causale verband wel aanneemt refereert de verdediging zich aan het gecorrigeerde bedrag van de gestelde loonderving.
De verdediging heeft de omvang van de immateriële schade van [naam benadeelde 3] betwist en heeft zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd dient te worden tot een bedrag van
€ 5.000,00 waarbij de verdediging wijst op het geringe letsel en de daaraan gerelateerde vergoeding op de Letsellijst van het Schadefonds geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging primair betoogd dat
[naam benadeelde 3] niet-ontvankelijk is in dat deel van de vordering omdat zijn werkgever de gemaakte kosten vergoedt en [naam benadeelde 3] aldus geen schade heeft geleden.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat [naam benadeelde 3] – gelet op de hoogte van zijn salaris – in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en de vordering niet-ontvankelijk is op dit punt omdat [naam benadeelde 3] ten onrechte heeft gekozen voor het duurdere alternatief. Meer subsidiair is betoogd dat – nu de raadsvrouw meerdere benadeelde partijen bijstaat in dezelfde zaak – als het gaat om [naam benadeelde 3] maximaal een half punt kan worden toegekend voor haar aanwezigheid bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
Beoordeling
De rechtbank ziet in de door de verdediging gestelde omstandigheden geen enkel begin van aannemelijkheid op grond waarvan het handelen van [naam benadeelde 3] zou hebben bijgedragen aan het strafbare handelen van de verdachte zodat dit verweer om die reden terzijde wordt geschoven.
De rechtbank is op grond van de onderbouwing en de gegeven toelichting ter terechtzitting van oordeel dat is komen vast te staan dat aan [naam benadeelde 3] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht van € 6.243,76, bestaande uit
€ 349,00 voor vervanging van de telefoon en € 5.894,76 aan gederfde loonkosten door vertraging in de studie. De rechtbank is van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de vertraging in de studie (en daarmee vertraging in het promoveren naar de rang van hoofdagent) veroorzaakt is door het schietincident op 25 augustus 2021. Voorts is voldoende aannemelijk gemaakt dat [naam benadeelde 3] schade heeft geleden aan zijn privé-telefoon en dat er kosten zijn gemaakt ter vervanging. De rechtbank zal de gevorderde schade, ondanks de betwisting hiervan door de verdachte, toewijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat vast is komen te staan dat aan [naam benadeelde 3] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht.
Uit hetgeen ter terechtzitting is besproken alsmede uit de vordering en de daarop gegeven toelichting volgt onder meer dat [naam benadeelde 3] op 25 augustus 2021 rond 20.40 uur als politieambtenaar in opleiding en werkzaam op de noodhulp met een collega afging op een overlastmelding in Dordrecht. Daar aangekomen escaleerde de situatie vrijwel meteen en werd [naam benadeelde 3] geconfronteerd met de situatie waarin hij zag dat de verdachte een vuurwapen op hem richtte en hij zich kort daarna realiseerde dat het zijn eigen vuurwapen was dat de verdachte in een worsteling uit het holster had gepakt. [naam benadeelde 3] realiseerde zich dat hij in levensgevaar verkeerde en vluchtte weg terwijl de verdachte met het dienstwapen van [naam benadeelde 3] vijftien kogels afvuurde. Twee van die kogels hebben [naam benadeelde 3] geraakt (in zijn borst en bovenbeen) maar door de aanwezigheid van een veiligheidsvest en een mobiele telefoon in een broekzak hebben de kogels wonderwel slechts beperkte lichamelijke schade veroorzaakt bij [naam benadeelde 3] . De directe politiecollega van [naam benadeelde 3] en een omstander bij het incident zijn door de kogels zeer zwaar gewond geraakt. Het incident heeft een grote impact op [naam benadeelde 3] en het terugkerende besef dat hij in een levensbedreigende situatie verkeerde zonder zelf nog te beschikken over een verdedigingsmiddel heeft nog geregeld enorme angstgevoelens tot gevolg bij [naam benadeelde 3] .
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending - zoals volgt uit de hiervoor geschetste omstandigheden - met zich meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor [naam benadeelde 3] zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon door het bewezen verklaarde feit wordt aangenomen.
De rechtbank zal de hoogte van de door [naam benadeelde 3] geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor [naam benadeelde 3] , de in de strafmotivering beschreven omstandigheden waaronder zich dit heeft afgespeeld en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend.
Alles afwegende begroot de rechtbank de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op een bedrag van € 7.500,00. Hetgeen [naam benadeelde 3] ter compensatie van immateriële schade méér heeft gevorderd gaat de grenzen van de billijkheid te buiten, zodat de vordering voor dat deel zal worden afgewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 746,00 (conform het ‘liquidatietarief kanton’ voor zaken met een hoofdsom tot € 20.000,00 waarbij 1 punt is toegekend voor het opstellen en indienen van het voegingsformulier en 1 punt voor de behandeling ter zitting) en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam benadeelde 4]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 4] , ter zake van het ten laste gelegde feit. [naam benadeelde 4] heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te Den Haag.
[naam benadeelde 4] vordert een vergoeding van € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naast de schade vordert [naam benadeelde 4] dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand van € 956,00 (conform tarief I van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – gelet op het gevoerde vrijspraakverweer – [naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de gevorderde immateriële schade.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging primair betoogd dat
[naam benadeelde 4] niet-ontvankelijk is in dat deel van de vordering omdat haar werkgever de gemaakte kosten vergoedt en [naam benadeelde 4] aldus geen schade heeft geleden.
Subsidiair is betoogd dat – nu de raadsvrouw meerdere benadeelde partijen bijstaat in dezelfde zaak – voor de aanwezigheid ter terechtzitting maximaal een half punt kan worden toegekend als het gaat om de vertegenwoordiging van [naam benadeelde 4] .
Beoordeling
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag op de benadeelde partij [naam benadeelde 4] zodat de verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door het strafbare feit.
Nu vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht zal de rechtbank die schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 746,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
[naam benadeelde 5]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 5] , ter zake van het ten laste gelegde feit. [naam benadeelde 5] heeft zich in deze procedure laten bijstaan en vertegenwoordigen door mr. C.L.A. de Sitter, advocaat te Den Haag.
[naam benadeelde 5] vordert een vergoeding van € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naast de schade vordert [naam benadeelde 5] dat de verdachte wordt veroordeeld in de proceskosten, bestaande uit de kosten voor rechtsbijstand van € 956,00 (conform tarief I van het Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat – gelet op het gevoerde vrijspraakverweer – [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De verdediging heeft zich subsidiair – indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit – op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade moet worden gematigd en dat aansluiting moet worden gezocht bij de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven zodat de immateriële schadevergoeding kan worden toegekend tot een bedrag van € 2.500,00.
Ten aanzien van de gevorderde proceskosten heeft de verdediging primair betoogd dat
[naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk is in dat deel van de vordering omdat zijn werkgever de gemaakte kosten vergoedt en [naam benadeelde 5] aldus geen schade heeft geleden.
Subsidiair is betoogd dat – nu de raadsvrouw meerdere benadeelde partijen bijstaat in dezelfde zaak – voor de aanwezigheid ter terechtzitting maximaal een half punt kan worden toegekend als het gaat om de vertegenwoordiging van [naam benadeelde 4] .
Beoordeling
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag van de benadeelde partij [naam benadeelde 5] zodat de verdachte jegens de benadeelde partij volgens het burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die is toegebracht door het strafbare feit.
Nu vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht zal de rechtbank die schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 2.500,00, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 746,00, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen
Overweging ten aanzien van de proceskosten
De verdediging heeft betoogd dat proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen – kort samengevat - aangezien de benadeelde partijen hun proceskosten niet als (directe) schade in een strafprocedure kunnen vorderen, de kosten buitensporig zijn en deze kosten bovendien niet als schade van de benadeelde partijen hebben te gelden als deze door de werkgevers vergoed worden.
In het algemeen geldt het uitgangspunt van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ook ten aanzien van de civiele vordering die door de benadeelde partij in het verband van de strafprocedure aanhangig wordt gemaakt: de partij die bij vonnis in het ongelijk gesteld wordt, wordt in de kosten veroordeeld. Bij de (forfaitaire) begroting van de kosten wordt door de rechtbanken gebruik gemaakt van het toepasselijke liquidatietarief. Dat de benadeelde partij mogelijk op grond van afspraken met de werkgever deze bedragen weer zal moeten afdragen aan zijn werkgever doet aan het vorenstaande niet af.
Conclusie
De verdachte moet
de benadeelde partij [naam benadeelde 1]een schadevergoeding betalen van
€ 284.047,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet
de benadeelde partij [naam benadeelde 1]een schadevergoeding betalen van
€ 35.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet
de benadeelde partij [naam benadeelde 3]een schadevergoeding betalen van
€ 13.743,76, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet
de benadeelde partij [naam benadeelde 4]een schadevergoeding betalen van € 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De verdachte moet
de benadeelde partij [naam benadeelde 5]een schadevergoeding betalen van
€ 2.500,00 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 57, 60a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de impliciet primair (poging moord) ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet subsidiair (poging doodslag) ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
[naam benadeelde 1]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 284.047,10 (zegge: tweehonderdvierentachtigduizend en zevenenveertig euro en tien cent), bestaande uit
€ 4.047,10 aan materiële schade en € 280.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 1] te betalen
€ 284.047,10 (hoofdsom zegge: tweehonderdvierentachtigduizend en zevenenveertig euro en tien cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 284.047,10 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
150 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[naam benadeelde 2]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , te betalen een bedrag van
€ 35.000,-- (zegge: vijfendertigduizend euro),
aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
25 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.442,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 2] te betalen
€ 35.000,-- (hoofdsom, zegge: vijfendertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 35.000,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
75 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[naam benadeelde 3]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 3] , te betalen een bedrag van
€ 13.743,76 (zegge: dertienduizendzevenhonderddrieënveertig euro en zesenzeventig cent), bestaande uit
€ 6.243,76 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 746,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 3] te betalen
€ 13.743,76 (hoofdsom zegge: dertienduizendzevenhonderddrieënveertig euro en zesenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 13.743,76 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
75 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[naam benadeelde 4]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 4] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,-- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
25 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 746,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte de
maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 4] , te betalen
€ 2.500,-- (hoofdsom zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
[naam benadeelde 5]
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 5] , te betalen een bedrag van
€ 2.500,-- (zegge: tweeduizendvijfhonderd euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
25 augustus 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het door de benadeelde partij meer of anders gevorderde;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 746,00 aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde 5] , te betalen
€ 2.500,-- (hoofdsom zegge: tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 2.500,00 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
30 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
mr. P.E. van Althuis en mr. E.C. Harting, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kroes en mr. C.Y. de Lange, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en de tweede griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij, op of omstreeks 25 augustus 2021 te Dordrecht, althans in Nederland,
ter uitvoering van het/de door verdachte voorgenomen misdrijf/misdrijven om
opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk,
één of meer personen, te weten
politieagent [naam agent 1] en/of politieagent [naam agent 2] en/of
[naam slachtoffer 1] en/of [naam slachtoffer 2] en/of [naam handhaver 2]
en/of [naam handhaver 1]
van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
met (een) vuurwapen, meermalen, althans eenmaal,
een of meerdere kogel(s) in het been en/of in de borst, althans in het lichaam
van die [naam agent 1] en/of
een of meerdere kogel(s) in het gezicht, althans in het lichaam van
die [naam agent 2] en/of
een of meerdere kogel(s) in de rug, althans in het lichaam, van die [naam slachtoffer 1]
en/of
een of meerdere kogel(s) in de richting van die [naam slachtoffer 2] en/of [naam handhaver 2]
en/of [naam handhaver 1]
heeft (af)geschoten en/of afgevuurd,
terwijl de uitvoering van dat/die voorgenomen misdrijf/misdrijven niet is
voltooid.