2.3.Partijen hebben ten overstaan van een notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten op 1 november 2010. In de samenlevingsovereenkomst staat onder
meer:
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
artikel 6A
1. […]
2. […]
3. […].
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
NADERE REGELING INZAKE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6 B
Ter uitvoering van hetgeen hiervoor in het vierde lid van artikel 6 A is opgenomen verklaren de partij nog het volgende:
1. […]
2 [naam eiseres], voornoemd, brengt een bedrag van twee en twintigduizend negenhonderd vijftig euro (€ 22.950,00) in terzake van de aankoop van het Registergoed, terwijl door de [naam gedaagde], voornoemd geen bedrag ter zake wordt ingebracht.
Op grond van dit verschil in inbreng heeft [naam eiseres] een vordering op de [naam gedaagde] voornoemd, ter grootte van elfduizend vier honderd vijf en zeventig euro (€ 11.475), hierna genoemd: “de Vordering.” De vordering zal pas rente gaan dragen vanaf het moment dat deze samenlevingsovereenkomst eindigt anders dan door overlijden van één van de partijen of door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, zoals hierna onder artikel 7 sub b en c genoemd. De rente als bedoeld in de vorige zin zal gelijk zijn aan de wettelijke rente welke geldt op het moment van het einde van deze samenlevingsovereenkomst.
EINDE
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van ten minste een maand in acht genomen moet worden.”
[…]
1. Indien de overeenkomst eindigt door opzegging of het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap zijn partijen verplicht eraan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
b. dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk bij helfte worden verdeeld.
3. […]
4. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld. Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegekend door partijen in onderling overleg. Bij de waardering van onroerende zaken moet worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat. De schulden zullen op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels die gelden voor successie-aangiften.
Voor zover partijen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, vindt de verdeling plaats op de wijze als bepaald in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek:
5. […]
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 10
1. Ingeval de overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van één van de partijen, heeft ieder van de partijen het recht zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij - met uitsluiting van de andere partij nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning.
De kantonrechter zal daarbij afwegen de belangen die partijen hebben om in de woning te blijven en de mogelijkheid andere woonruimte te vinden.
2. […]
3. […]
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.
De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg. Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.
5 […]”