ECLI:NL:RBROT:2022:5711

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
C/10/630579 / HA ZA 21-1093
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van gemeenschap tussen ex-partners en de waardepeildatum van de woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om de verdeling van de gemeenschap tussen ex-partners na een langdurige affectieve relatie van ongeveer 19 jaar, waaruit drie minderjarige kinderen zijn geboren. De partijen, aangeduid als de vrouw en de man, zijn gezamenlijk eigenaar van een woning, die onder hypotheek staat. De vrouw heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd en er is een verstekvonnis gewezen op 29 september 2021, waarin de rechtbank de verdeling van de woning heeft vastgesteld. De man heeft verzet aangetekend tegen dit vonnis, met als doel de verdeling te herzien en zijn eigen vorderingen te laten toewijzen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vrouw meer belang heeft bij de toedeling van de woning, gezien het feit dat de kinderen bij haar wonen. De rechtbank heeft de waardepeildatum van de woning vastgesteld op het moment van verdeling, in plaats van de door de vrouw voorgestelde datum van 21 februari 2019. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw de woning moet overnemen, onder de voorwaarde dat zij de hypotheekschuld op haar naam krijgt en de man ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid. Tevens is de vrouw verplicht om de man een bedrag van € 11.475,00 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

De rechtbank heeft ook de gemeenschappelijke bankrekening verdeeld en de man verplicht om zijn medewerking te verlenen aan de notariële overdracht van de woning. De proceskosten zijn gecompenseerd, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is op 8 juni 2022 uitgesproken door mr. W.A.M. Schellekens.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/630579 / HA ZA 21-1093
Vonnis in verzet van 8 juni 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. M.J. Verdult te Rotterdam,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. G.A.J. Purperhart te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verstekvonnis van 29 september 2021 en de daarin genoemde processtukken,
  • de verzetdagvaarding, met een productie,
  • de conclusie van antwoord in verzet, tevens akte eisvermeerdering, met producties,
  • de brief van de rechtbank van 8 maart 2022 en het e-mailbericht van de rechtbank van 9 maart 2022 met het verzoek aan partijen om een aantal producties over te leggen,
  • de akte (brief van 22 maart 2022) van de vrouw met producties,
  • de mondelinge behandeling op 7 april 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, houdende een gedeeltelijke schikking tussen partijen,
  • de berichten van beide partijen na de mondelinge behandeling dat het geschil voor wat betreft de gemeenschappelijke bankrekening inmiddels alsnog onderling geregeld is, zodat op dat onderdeel een beslissing niet meer nodig is (B-formulier van de advocaat van de vrouw van 5 mei 2022 en een B-formulier van de advocaat van de man van 5 mei 2022).
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen hebben ongeveer 19 jaar een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn drie thans nog minderjarige kinderen geboren.
2.2.
Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van een woning op het adres [adres], ieder voor de onverdeelde helft (hierna: de woning). De woning is bezwaard met een hypotheek voor een geldlening aan partijen. Aan deze lening in een spaarpolis gekoppeld. Op een door de vrouw overgelegd hypotheekoverzicht (haar productie 9) staat:
- openstaande schuld € 201.458,11
- afgelost € 0,00
- opgebouwd € 24.541,89
- oorspronkelijke lening € 226.000.
2.3.
Partijen hebben ten overstaan van een notaris een samenlevingsovereenkomst gesloten op 1 november 2010. In de samenlevingsovereenkomst staat onder
meer:
GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
artikel 6A
1. […]
2. […]
3. […].
4. Indien door partijen een door hen gezamenlijk te bewonen woning en/of een door hen gezamenlijk te gebruiken tweede woning gezamenlijk wordt verkregen, zal de partij die uit eigen middelen meer dan haar aandeel van de koopsom en de kosten heeft betaald voor het meerdere een vordering hebben op de andere partij. Deze vordering is opeisbaar bij vervreemding van de woning en bij ontbinding van deze overeenkomst. De vordering zal geen rente dragen.
NADERE REGELING INZAKE FINANCIERING VAN DE GEMEENSCHAPPELIJK BEWOONDE WONING
Artikel 6 B
Ter uitvoering van hetgeen hiervoor in het vierde lid van artikel 6 A is opgenomen verklaren de partij nog het volgende:
1. […]
2 [naam eiseres], voornoemd, brengt een bedrag van twee en twintigduizend negenhonderd vijftig euro (€ 22.950,00) in terzake van de aankoop van het Registergoed, terwijl door de [naam gedaagde], voornoemd geen bedrag ter zake wordt ingebracht.
Op grond van dit verschil in inbreng heeft [naam eiseres] een vordering op de [naam gedaagde] voornoemd, ter grootte van elfduizend vier honderd vijf en zeventig euro (€ 11.475), hierna genoemd: “de Vordering.” De vordering zal pas rente gaan dragen vanaf het moment dat deze samenlevingsovereenkomst eindigt anders dan door overlijden van één van de partijen of door het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap, zoals hierna onder artikel 7 sub b en c genoemd. De rente als bedoeld in de vorige zin zal gelijk zijn aan de wettelijke rente welke geldt op het moment van het einde van deze samenlevingsovereenkomst.
EINDE
Artikel 7
Deze overeenkomst eindigt:
a. door opzegging door één van de partijen op het tijdstip tegen welke de opzegging is gedaan. De opzegging geschiedt bij aangetekend schrijven gericht aan de wederpartij, waarbij een opzegtermijn van ten minste een maand in acht genomen moet worden.”
[…]
artikel 9
1. Indien de overeenkomst eindigt door opzegging of het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap zijn partijen verplicht eraan mee te werken:
a. dat ieder in het bezit gesteld wordt van zijn of haar privé-goederen;
b. dat aan iedere partij worden toebedeeld en geleverd de goederen die hij/zij heeft aangebracht.
2. Het overig gemeenschappelijk vermogen zal zo spoedig mogelijk bij helfte worden verdeeld.
3. […]
4. Voor de bepaling van het zuiver saldo van het overig gemeenschappelijk vermogen, bedoeld in lid 2, zal per de dag van het eindigen van de overeenkomst een staat van baten en schulden worden opgesteld. Op deze staat worden de goederen opgenomen voor de waarde, daaraan toegekend door partijen in onderling overleg. Bij de waardering van onroerende zaken moet worden uitgegaan van de waarde in onbewoonde staat. De schulden zullen op de staat worden opgenomen met inachtneming van de regels die gelden voor successie-aangiften.
Voor zover partijen over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, vindt de verdeling plaats op de wijze als bepaald in artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek:
5. […]
(TIJDELIJKE) VOORTZETTING WOONGENOT
Artikel 10
1. Ingeval de overeenkomst eindigt anders dan door overlijden van één van de partijen, heeft ieder van de partijen het recht zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij - met uitsluiting van de andere partij nog zes maanden mag blijven wonen in de laatstelijk door beiden bewoonde woning.
De kantonrechter zal daarbij afwegen de belangen die partijen hebben om in de woning te blijven en de mogelijkheid andere woonruimte te vinden.
2. […]
3. […]
4. Indien de woning toebehoort aan beide partijen of toebehoort aan de partij, die er niet in blijft wonen, dient de partij die blijft wonen over gemelde periode een redelijke vergoeding te betalen.
De kantonrechter kan overeenkomstig het hiervoor bepaalde de partij die blijft wonen gehele of gedeeltelijke vrijstelling verlenen van het betalen van vergoeding.
De vergoeding zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg. Indien partijen het over de vergoeding niet eens kunnen worden, zullen zij deze laten bepalen door een door de kantonrechter te benoemen deskundige.
5 […]”
2.4.
De vrouw heeft de samenlevingsovereenkomst opgezegd bij aangetekende brief aan de man van 21 februari 2019.
2.5.
Bij vonnis in kort geding van 13 maart 2019 is het gebruiksrecht van de woning voorlopig aan de vrouw toegekend. De kinderen hebben hoofdverblijf bij de vrouw.

3..Het verstekvonnis, de vorderingen en de weren

3.1.
Bij verstekvonnis van 29 september 2021 heeft de rechtbank, conform de vorderingen van de vrouw, als volgt beslist:
De rechtbank,
• stelt vast de verdeling conform artikel 3:185 BW en bepaalt dat de eigendom van de
onroerende zaak, staande en gelegen aan de [adres], voor een bedrag
van € 295.000,00 aan eiseres wordt toebedeeld, onder de voorwaarde dat gedaagde
ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekverstrekker en
onder de gehoudenheid van eiseres om gedaagde uit hoofde van overbedeling de helft
van de overwaarde te voldoen;
• bepaalt dat gedaagde aan eiseres een bedrag dient te voldoen ter hoogte van € 11.475,00
(elfduizend vierhonderdvijfenzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente in de
zin van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 februari 2021 tot de dag van algehele
voldoening;
• bepaalt dat de Ford C-max aan eiseres wordt toebedeeld en de Kia Sportage aan
gedaagde wordt toebedeeld onder de gehoudenheid van gedaagde om aan eiseres een
bedrag van € 925,00 (negenhonderdvijfentwintig euro) te voldoen;
• bepaalt dat de inboedel dient te worden verdeeld conform het als productie 12
overgelegde overzicht;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de
eigen kosten draagt;
verklaart dit vonnis, voor wat betreft de veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad en wijst af
het méér of anders gevorderde.
3.2.
In verzet vordert de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I hem te ontheffen van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij
vonnis, door de Rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, op 29 september
2021 tussen hem en de vrouw gewezen, met afwijzing van de vorderingen van de vrouw,
II de verdeling te bepalen overeenkomstig en met inachtneming van de
randnummers 8 t/m 19,
III kosten rechtens.
3.3.
De vrouw heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van de man en haar eis vermeerderd als volgt:
I. de man te veroordelen om op het eerste verzoek van de notaris zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de (rechts)handelingen die nodig zijn om de notariële akte te passeren om tot verdeling en levering van de woning aan de vrouw voor een bedrag ad € 295.000,00 aan het adres [adres] te komen en de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen na te leven;
II. te bepalen dat het te wijzen vonnis voor zover vereist in de plaats treedt van de
wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man inzake de verdeling en
levering van de woning aan het adres [adres], indien de man niet op het eerste verzoek van de notaris verschijnt bij de notariële overdracht ofwel indien de man wel verschijnt, maar weigert mee te werken aan de notariële
overdracht;
III. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan het deblokkeren van de gemeenschappelijke bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] bij de Rabobank, uiterlijk binnen 2 weken na het te wijzen vonnis;
IV. te bepalen dat het te wijzen vonnis voor zover vereist in de plaats treedt van de
wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man inzake het deblokkeren van de gemeenschappelijke bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] bij de Rabobank;
V. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan het ten name van de
vrouw stellen van de gemeenschappelijke bankrekening met nummer
[bankrekeningnummer] bij de Rabobank, uiterlijk binnen 2 weken na levering van de woning aan het adres [adres] aan de vrouw;
VI. te bepalen dat het te wijzen vonnis voor zover vereist in de plaats treedt van de wilsverklaring, medewerking en handtekening van de man inzake het ten name van de vrouw stellen van de gemeenschappelijke bankrekening met nummer
[bankrekeningnummer] bij de Rabobank.
3.4.
De stellingen en weren van partijen zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
Het verzet is tijdig ingesteld, zoals door de vrouw desgevraagd ter zitting is erkend. Het verstekvonnis is niet betekend aan de man. De man heeft pas kennis genomen van het verstekvonnis toen de advocaat van de vrouw hem dat vonnis heeft opgestuurd bij e-mail van 2 november 2021. De verzetdagvaarding dateert van kort daarna, 12 november 2021. Gesteld noch gebleken is dat dat te laat was.
4.2.
De rechtbank acht de eisvermeerdering van de vrouw niet in strijd met de goede procesorde, zodat deze wordt toegelaten. In dit oordeel wordt meegewogen dat de man desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij geen bezwaar heeft tegen de eisvermeerdering maar wel inhoudelijk verweer wil voeren tegen de aldus vermeerderde eis.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen tot een gedeeltelijke schikking gekomen die is vastgelegd in het proces-verbaal. Na de mondelinge behandeling hebben partijen aan de rechtbank medegedeeld dat ook de kwestie van de deblokkering van de gemeenschappelijke bankrekening inmiddels geregeld is. In geschil zijn thans nog de verdeling van de woning, de vordering van de vrouw van € 11.475 vermeerderd met wettelijke rente en het daartegen door de man ingeroepen verrekeningsrecht, en de verdeling van de gemeenschappelijke bankrekening.
4.4.
Bij de beoordeling plaatst de rechtbank het volgende voorop. Tussen partijen bestaat een eenvoudige gemeenschap. Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken, kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van artikel 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
De gemeenschappelijke woning: verdeling en waarde
4.5.
Standpunt vrouw:
- de woning moet aan de vrouw worden toegedeeld. Dat is in het belang van de kinderen die inmiddels al ruim twee jaar hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben, daar in een vertrouwde omgeving verder kunnen opgroeien, hun eigen kamers kunnen behouden en in de nabijheid van school en van hun vriendjes en vriendinnetjes kunnen blijven.
- waardepeildatum van de woning is 21 februari 2019, conform artikel 9 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst.
- de waarde van de woning per waardepeildatum bedraagt € 295.000. Dit blijkt uit een taxatierapport dat is opgesteld in opdracht van de man.
- de man is financieel niet in staat is om de woning over te nemen. In de alimentatieprocedure erkent de man zelf dat hij maar weinig inkomsten geniet (inkomen uit arbeid € 10.070 bruto in 2018 en € 13.310 bruto in 2019, en daarnaast een negatief inkomen uit zijn eenmanszaak in beide jaren).
4.6.
Standpunt man:
- de vrouw heeft niet deugdelijk onderbouwd waarom van een waarde van € 295.000 moet worden uitgegaan; deze waarde is te laag, gelet op de waardestijging van woningen sinds het uiteengaan van partijen.
- het blijkt niet dat de vrouw financieel in staat is om de man uit te kopen.
- de man verlangt primair dat de woning onverdeeld blijft, waarbij de kinderen in de woning kunnen blijven wonen en partijen om en om de woning betrekken om voor de kinderen te zorgen.
- subsidiair wenst de man de woning zelf toegedeeld te krijgen, waarbij de woning onafhankelijk getaxeerd moet worden.
- meer subsidiair wenst de man dat de woning aan de vrouw wordt toegedeeld en meest subsidiair dat de woning verkocht wordt.
4.7.
De rechtbank oordeelt over het standpunt van de man dat de woning niet verdeeld moet worden, als volgt. In beginsel hoeft niemand in een onverdeelde gemeenschap te blijven. De wet bepaalt dat te allen tijde verdeling van de gemeenschap kan worden gevorderd (artikel 3:178 lid 1 BW). Wel kan de rechter de verdeling op verlangen van een deelgenoot één of meer malen, telkens voor ten hoogste drie jaren, uitsluiten (artikel 3:178 lid 3 BW). Dat heeft de man niet gevorderd. Alleen al daarom passeert de rechtbank het standpunt van de man.
De reden waarom de man de woning onverdeeld wil laten, te weten zodat de man en de vrouw om en om met de kinderen in de woning kunnen verblijven, verhoudt zich bovendien niet met de door de rechter opgelegde zorgregeling voor de kinderen, die de vrouw niet wil aanpassen. Ter zitting bleek dat de vrouw zich er uitdrukkelijk tegen verzet dat de woning onverdeeld blijft. De woning is inmiddels ook al geruime tijd onverdeeld gebleven. Het belang van de vrouw dat gediend is met verdeling weegt daarom aanmerkelijk groter dan het tegengestelde belang van de man. Er zal dus een beslissing over verdeling van de woning worden genomen.
4.8.
Wat betreft de waardepeildatum van de woning wordt als volgt geoordeeld. In beginsel geldt als waardepeildatum het moment van verdeling (nu), tenzij partijen anders zijn overeengekomen of de redelijkheid en billijkheid een andere waardepeildatum rechtvaardigen.
De rechtbank zal als waardepeildatum het moment van verdeling hanteren. De stelling van de vrouw dat partijen in de samenlevingsovereenkomst als waardepeildatum de dag van het eindigen van de samenlevingsovereenkomst zijn overeengekomen, faalt. De regeling in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst komt erop neer dat partijen zo spoedig mogelijk na het einde van de samenlevingsovereenkomst het gemeenschappelijk vermogen moeten verdelen en dat zij daartoe per de dag van het eindigen van de samenlevingsovereenkomst een staat van baten en schulden moeten opstellen. Partijen hebben aan die regeling echter geen gevolg gegeven en zij zijn, in elk geval voor wat betreft de woning, geen verdeling overeengekomen. Voor die situatie is in artikel 9 van de samenlevingsovereenkomst bepaald dat verdeling dient plaats te vinden op de wijze als bepaald in artikel 3:185 BW. Dat betekent dat de rechter overeenkomstig de wet moet beslissen over de verdeling. De waardepeildatum is in dat geval het moment van verdeling.
4.9.
De vrouw heeft voorts gesteld dat de redelijkheid en billijkheid rechtvaardigen dat 21 februari 2019 als waardepeildatum wordt genomen omdat de man de verdeling heeft getraineerd. De rechtbank passeert deze stelling. Het stond de man vrij zich te verzetten tegen de door de vrouw bepleite wijze van verdeling (te weten toedeling van de woning aan haar met als waardepeildatum 21 februari 2019). Evenzo stond het de vrouw vrij zich eerder tot de rechtbank te wenden, maar dat heeft zij niet gedaan.
4.10.
Wat betreft de toedeling van de woning wordt als volgt geoordeeld. De vrouw woont met de kinderen van partijen in de woning. De kinderen verblijven meestentijds bij de vrouw. De vrouw heeft daarom meer belang bij toedeling van de woning aan haar, dan de man bij toedeling aan hem. De rechtbank zal de woning aan de vrouw toedelen met toerekening van de hypotheekschuld aan de vrouw, op voorwaarde dat zij er in slaagt om binnen een hierna te noemen redelijke termijn de woning op haar naam te krijgen met ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Onder dezelfde voorwaarde zal de rechtbank de spaarpolis van partijen toedelen aan de vrouw, nu partijen ter zitting zijn overeengekomen dat de spaarpolis de woning volgt. De waarde van de woning zal getaxeerd moeten worden door een NVM-makelaar en de vrouw zal de helft van de overwaarde van de woning (dat is de getaxeerde vrije verkoopwaarde in onbewoonde staat verminderd met de hypotheekschuld) en de helft van de waarde van de spaarpolis aan de man moeten vergoeden. Op deze vergoeding mag zij in mindering brengen (verrekenen) de bedragen waarvan de man erkent dat hij die aan de vrouw verschuldigd is, zijnde het bedrag van € 11.475 uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst en de achterstallige kinderalimentatie. De vrouw mag ook de wettelijke rente over het bedrag van € 11.475 vanaf 21 maart 2019 op deze vergoeding in mindering brengen. De samenlevingsovereenkomst is immers op die datum geëindigd en vanaf het einde van de samenlevingsovereenkomst is over dit bedrag de wettelijke rente verschuldigd.
4.11.
Voor het geval de vrouw er niet in slaagt om tijdig de woning op haar naam krijgen, zal de rechtbank de woning en de spaarpolis aan de man toedelen en de hypotheekschuld aan de man toerekenen. Ook voor de man gelden dan de voorwaarden dat hij ervoor moet zorgen dat hij de woning binnen een hierna te noemen redelijke termijn op zijn naam krijgt onder ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Die termijn is korter dan de termijn die voor de vrouw geldt, aangezien de man alsdan al bekend is met de getaxeerde waarde van de woning en dus direct zijn financieringsmogelijkheden kan onderzoeken
.Als extra voorwaarde zal worden bepaald dat de man aan de vrouw haar vordering van € 11.475 met wettelijke rente en de achterstallige kinderalimentatie zal betalen, uiterlijk op het moment dat de woning op zijn naam komt. De rechtbank acht het niet billijk dat de man financiële verplichtingen zou aangaan voor het overnemen van de woning zonder zijn schulden aan de vrouw te voldoen. Mocht de man niet of niet tijdig aan deze voorwaarden voldoen, dan dient de woning verkocht te worden aan een derde.
4.12.
Mocht het tot verkoop van de woning aan een derde komen, dan bepaalt de rechtbank dat de hypotheekschuld in de eerste plaats moet worden afgelost uit de waarde van de spaarpolis. De daarna nog resterende hypotheekschuld moet worden afgelost uit de opbrengst van de verkoop van de woning. Hetgeen resteert van de opbrengst van de verkoop na deze aflossing en na aftrek van eventuele verkoopkosten, moet als volgt worden verdeeld:
- aan de man komt toe de helft verminderd met € 11.475 met wettelijke rente en verminderd met de achterstallige kinderalimentatie;
- aan de vrouw komt het restant toe.
4.13.
Om het risico van executieproblemen zoveel mogelijk weg te nemen zal de rechtbank bepalen dat dit vonnis zo nodig in de plaats zal treden van de rechtshandelingen die de man moet verrichten uit hoofde van dit vonnis.
Het bedrag van € 11.475 plus wettelijke rente
4.14.
De man heeft op de mondelinge behandeling erkend dat de vrouw een vordering van € 11.475 op hem heeft uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst, maar voert een verrekeningsverweer. Hierna zal blijken dat dit verrekeningsverweer faalt. Daarom zal de rechtbank deze vordering met wettelijke rente toewijzen.
4.15.
Het verrekeningsverweer van de man betreft het volgende. De man stelt, met een beroep op artikel 10 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst, dat de vrouw hem nog een gebruiksvergoeding verschuldigd is omdat de vrouw na het uiteengaan van partijen in de woning is blijven wonen terwijl de man daaruit is vertrokken en hij dus het gebruiksgenot heeft moeten missen. Dit verrekeningsverweer faalt. De vordering van de vrouw (de voornoemde € 11.475) is door de man erkend en staat vast. De tegenvordering van de man laat zich echter niet op eenvoudige wijze vaststellen zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat (artikel 6:136 BW). De regeling in de samenlevingsovereenkomst komt erop neer dat partijen een eventueel geschil over een gebruiksvergoeding moeten voorleggen aan de kantonrechter, waarbij de kantonrechter gehele of gedeeltelijke vrijstelling kan verlenen van het betalen van een vergoeding. Het is dus onzeker of de man recht heeft op een gebruiksvergoeding en, zo dat het geval is, wat het bedrag is van die gebruiksvergoeding. Voor verwijzing van dit deel van de zaak naar de kantonrechter bestaat geen aanleiding nu de man geen vordering heeft ingesteld maar slechts een verrekeningsverweer voert. Een verweer kan niet worden verwezen.
De gemeenschappelijke bankrekening: verdeling
4.16.
De man heeft de vorderingen V en VI van de vrouw (er toe strekkend dat de man zal meewerken aan het op naam van de vrouw stellen van de gemeenschappelijke bankrekening en dat dit vonnis voor zover nodig in de plaats van die medewerking zal treden) niet weersproken. De rechtbank zal deze vorderingen daarom toewijzen, met dien verstande dat de toedeling van de gemeenschappelijke bankrekening aan de vrouw niet, zoals door de vrouw gevorderd, zal worden gekoppeld aan de levering van de woning aan de vrouw. Niet zeker is immers dat de vrouw volledig eigenaar zal worden van de woning, en voorkomen moet worden dat zich een scenario voordoet waarin de gemeenschappelijke bankrekening onverdeeld blijft. De rechtbank zal de gemeenschappelijke rekening daarom onvoorwaardelijk aan de vrouw toedelen en zal daaraan een verplichting voor de vrouw verbinden om, bij een positief saldo, de helft van dat saldo aan de man te betalen, en een verplichting voor de man om, bij een negatief saldo, de helft van dat saldo aan de vrouw te betalen.
4.17.
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-partners) compenseren.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt het verstekvonnis van deze rechtbank van 29 september 2021 dat tussen de vrouw en de man onder nummer C/10/621367 /HA ZA 21-584 is gewezen;
en opnieuw rechtdoende:
5.2.
gelast partijen de actuele vrije verkoopwaarde van de woning in onbewoonde staat te laten taxeren door de makelaar die de man kiest uit een door de vrouw op te stellen lijst van drie NVM-makelaars. De vrouw zal deze lijst aan de man voorleggen binnen tien dagen na de datum van dit vonnis en de man zal binnen tien dagen na ontvangst van de lijst zijn keuze aan de vrouw kenbaar maken. Indien de vrouw de lijst niet binnen tien dagen aan de man voorlegt, zal als taxateur worden aangewezen de makelaar die de man kiest. Indien de man zijn keuze niet binnen tien dagen na ontvangst van de lijst aan de vrouw kenbaar maakt, zal als taxateur worden aangewezen de makelaar die de vrouw van de lijst kiest,
5.3.
deelt de gemeenschappelijke woning van partijen en de gemeenschappelijke spaarpolis aan de vrouw toe, en rekent de hypotheekschuld aan de vrouw toe, op de navolgende voorwaarden:
- de woning wordt binnen zes maanden na de datum van dit vonnis op naam van de vrouw gesteld en de man wordt daarbij ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening,
- als waarde van de woning geldt de ingevolge 5.2 getaxeerde vrije verkoopwaarde in onbewoonde staat,
- uiterlijk ten tijde van de notariële levering van het aandeel van de man in de woning aan de vrouw betaalt de vrouw aan de man zijn aandeel (de helft) van de overwaarde (waarbij als overwaarde geldt de waarde van de woning verminder met de hypotheekschuld) plus de helft van de waarde van de spaarpolis, verminderd met een bedrag van € 11.475 met wettelijke rente vanaf 21 maart 2019 en verminderd met het bedrag van de achterstallige kinderalimentatie (voor zover die bedragen alsdan nog niet door de man aan de vrouw betaald zijn),
- partijen dienen de kosten van de taxateur bij helfte te dragen en de vrouw dient de kosten van de notariële levering te dragen,
5.4.
voor het geval de vrouw niet tijdig en volledig voldoet aan de voormelde voorwaarden: deelt de woning en de spaarpolis toe aan de man en rekent de hypotheekschuld toe aan de man op de navolgende voorwaarden:
- de woning wordt binnen vier maanden na ommekomst van de in 5.3 genoemde termijn van zes maanden op naam van de man gesteld en de vrouw wordt daarbij ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening,
- als waarde van de woning geldt de ingevolge 5.2 getaxeerde vrije verkoopwaarde in onbewoonde staat,
- uiterlijk ten tijde van de notariële levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man betaalt de man aan de vrouw de helft van de overwaarde en van de waarde van de spaarpolis, vermeerderd met een bedrag van € 11.475 met wettelijke rente vanaf 21 maart 2019 en het bedrag van de achterstallige kinderalimentatie (voor zover die bedragen alsdan nog niet door de man aan de vrouw betaald zijn),
- partijen dienen de kosten van de taxateur bij helfte te dragen en de man dient de kosten van de notariële levering te dragen,
5.5.
gelast partijen, indien de vrouw niet tijdig en volledig voldoet aan de in 5.3 genoemde voorwaarden en de man niet tijdig en volledig voldoet aan de in 5.4 genoemde voorwaarden, de woning te verkopen aan een derde, waarbij als verkoopmakelaar zal optreden de ingevolge 5.2 gekozen makelaar, en bepaalt dat in dit geval de hypotheekschuld in de eerste plaats moet worden afgelost uit de waarde van de spaarpolis, en de daarna nog resterende hypotheekschuld moet worden afgelost uit de opbrengst van de verkoop van de woning, en deelt van hetgeen resteert van de opbrengst van de verkoop na deze aflossing en na aftrek van de verkoopkosten aan de man toe de helft verminderd met een bedrag van
€ 11.475 met wettelijke rente vanaf 21 maart 2019 en verminderd met het bedrag van de achterstallige kinderalimentatie (voor zover die bedragen alsdan nog niet door de man aan de vrouw betaald zijn), en deelt het restant aan de vrouw toe,
5.6.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking die de man moet verlenen aan het gezamenlijk geven van een opdracht tot taxatie aan de ingevolge 5.2 gekozen makelaar en aan het passeren van de benodigde notariële akte van levering en, zo nodig, aan het gezamenlijk geven van een verkoopopdracht aan de ingevolge 5.2 gekozen makelaar en aan de totstandkoming van een koopovereenkomst met betrekking tot de woning, alsmede aan alle overige rechtshandelingen die de man moet verrichten om tot uitvoering van dit vonnis te komen, indien en voor zover de man daarmee in gebreke mocht blijven,
5.7.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 11.475, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2019 tot aan de dag van volledige betaling,
5.8.
deelt de gemeenschappelijke bankrekening bij de Rabobank met nummer
[bankrekeningnummer] toe aan de vrouw onder de verplichting van de vrouw om, indien het saldo van die rekening positief is op het moment waarop de rekening op haar naam wordt gesteld, de helft van dat saldo aan de man te betalen en de verplichting van de man om, indien het saldo van de rekening negatief is op het moment waarop de rekening op naam van de vrouw wordt gesteld, de helft van dat saldo aan de vrouw te betalen, en veroordeelt de man om op eerste verzoek van de vrouw zijn medewerking te verlenen aan het op naam van de vrouw stellen van gemeenschappelijke rekening,
5.9.
verklaart dit vonnis, met uitzondering van 5.1, uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.A.M. Schellekens en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022.
2517/638/3310