ECLI:NL:RBROT:2022:5636

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROT 21/4330
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen afwijzing verzoek om handhaving door ACM ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De eiser had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door de ACM, dat was gedaan op 20 juli 2020. De ACM had het bezwaar van de eiser op 23 maart 2021 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser volgens de ACM geen belanghebbende zou zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat op 27 mei 2022 door de rechtbank is behandeld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de eiser wel degelijk een direct en rechtstreeks belang heeft bij de uitvoering van de Regeling continuïteitsbijdrage en meerkosten, die betrekking heeft op zorgverleners, waaronder tandartsen. De rechtbank oordeelt dat de ACM ten onrechte heeft gesteld dat de eiser geen belanghebbende is, omdat hij niet voldoende zou verschillen van andere zorgaanbieders. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser recht heeft op een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar en heeft het bestreden besluit van de ACM vernietigd. De ACM is verplicht om alsnog inhoudelijk op het bezwaar van de eiser te beslissen en moet het door de eiser betaalde griffierecht vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van de rol van de ACM in het handhaven van de wetgeving en de rechten van individuele zorgverleners, en bevestigt dat ook zorgverleners als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in handhavingsprocedures. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegekend, omdat de eiser niet met een gemachtigde is verschenen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer:

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [woonplaats eiser], eiser

en

Autoriteit Consument & Markt, verweerster

(gemachtigden: mr. N.T.E. Bouwens en mr. W.J. Verheul).

Inleiding

1. Verweerster heeft een handhavingsverzoek van eiser bij besluit van 20 juli 2020 afgewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 23 maart 2021 heeft verweerster het bezwaar van eiser
niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
1.3.
Verweerster heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerster. Eiser was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft bij faxbericht van 2 juni 2020 bezwaar gemaakt tegen de instemming door verweerster met de afspraken die de zorgverzekeraars hebben gemaakt over de uitvoering van de Regeling continuïteitsbijdrage en meerkosten in verband met de uitbraak van het SARS-CoV-2 virus (de Regeling) op 21 april 2020. [1] Daarnaast heeft eiser een verzoek gedaan om handhavend op te treden, omdat hij vindt dat – samengevat – zorgverzekeraars de wet overtreden bij uitvoering van de Regeling, doordat zij misbruik maken van hun machtspositie.
2.1.
In een telefoongesprek op 23 juni 2020 heeft een medewerker van de Directie Zorg van verweerster aan eiser uitgelegd dat hij belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet zijn, voordat verweerster zijn verzoek om handhaving in behandeling kan nemen. In een e-mail van 30 juni 2020 is eiser door verweerster gewezen op de criteria waaraan een klager volgens vaste rechtspraak moet voldoen om als belanghebbende te worden aangemerkt. Eiser is verzocht om binnen tien dagen aan te geven om welke redenen hij van mening is dat hij als belanghebbende moet worden aangemerkt. Eiser heeft niet op deze e-mail gereageerd.
2.2.
In het besluit van 20 juli 2020 heeft verweerster overwogen dat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van de Awb, omdat niet is komen vast te staan dat hij zich onderscheidt van andere zorgaanbieders die aanspraak maken op een continuïteitsbijdrage volgens de Regeling en omdat eiser geen continuïteitsbijdrage heeft aangevraagd. Verder is volgens verweerster de samenwerking tussen zorgverzekeraars noodzakelijk om de benodigde continuïteitssteun aan zorgaanbieders te kunnen bieden en hoeven er daarom geen mededingingsrechtelijke bezwaren te bestaan. Tot slot heeft verweerster overwogen dat zij geen aanleiding ziet om onderzoek te doen. Daarbij heeft verweerster gekeken naar wat eiser heeft aangevoerd en heeft zij rekening gehouden met haar beschikbare capaciteit en middelen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de handhaving in bezwaar van de afwijzing van het verzoek om handhaving. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Verweerster heeft het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. Eiser betoogt dat hij een direct en rechtstreeks belang heeft bij de verstrekking van de continuïteitsbijdrage en dus ook bij een goede uitvoering van de Regeling en bij handhaving in het geval dat de Regeling op een verkeerde en onrechtmatige wijze wordt uitgevoerd. De Regeling richt zich op zorgverleners, waaronder tandartsen zoals eiser. Alleen al om die reden is eiser van mening dat hij belanghebbende is. Het is aan verweerster om op te treden tegen marktpartijen die overheidsregelingen uitbuiten en misbruiken, zoals de zorgverzekeraars doen. Eiser lijdt schade doordat verweerster weigert om zijn verzoek om handhaving in behandeling te nemen.
5.1.
Verweerster stelt zich in de beslissing op bezwaar en het verweerschrift op het standpunt dat het belang van eiser zich niet in rechtens relevante mate onderscheidt van de belangen van andere zorgaanbieders die aanspraak maken op een bijdrage op grond van de Regeling. De omstandigheid dat eiser inmiddels een aanvraag voor een bijdrage op grond van de Regeling heeft gedaan, maakt dit niet anders. Omdat eiser niet voldoet aan het vereiste van het persoonlijk belang is hij geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Dit betekent dat geen sprake is van een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerster heeft het bezwaar van eiser daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
5.2.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerster nog betoogd dat eiser in zijn beroepschrift heeft verklaard dat er op dat moment in ieder geval nog niet op zijn aanvraag was beslist. Het is voor verweerster daarom niet duidelijk of eiser op dit moment schade heeft en het is verweerster niet gelukt om daarover met eiser telefonisch overleg te voeren. Mocht de continuïteitsbijdrage inmiddels aan eiser zijn verleend, dan heeft hij volgens verweerder geen procesbelang meer.
5.3.
Niet vast is komen te staan dat er al op de aanvraag van eiser is beslist en dat zijn procesbelang daarom zou zijn vervallen. Bovendien gaat het eiser niet slechts om een beslissing op zijn aanvraag, maar heeft hij ook bezwaar tegen de mogelijkheden die er volgens hem bij de uitvoering van de Regeling zijn afgesproken om vergoedingen te verrekenen of terug te vorderen. Er bestaat daarom geen grond om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren.
Eiser legt aan zijn handhavingsverzoek onder meer ten grondslag dat hij het onterecht vindt dat inhaalzorg geheel of gedeeltelijk wordt verrekend met een eventuele compensatie op grond van de uitvoeringsafspraken over de Regeling. Wat er ook zij van de juistheid van de stelling van eiser, duidelijk is dat de uitvoeringsafspraken over de Regeling voorschriften bevatten over inhaalzorg. Die voorschriften kunnen eiser raken bij de wijze waarop hij zijn praktijk uitoefent en kunnen van invloed zijn op de vergoedingen die hij daarvoor van de zorgverzekeraars ontvangt. Dat dit ook voor andere tandartsen geldt, doet niet ter zake omdat zij allen individueel geraakt worden. Gelet hierop heeft verweerster zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser geen belanghebbende is en heeft eiser recht op een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Verweerster moet alsnog inhoudelijk op het bezwaar beslissen. Daarbij zal verweerster ook eventuele derde belanghebbenden moeten betrekken. Om die reden ziet de rechtbank af van het toepassen van een zogenoemde bestuurlijke lus. Verder moet verweerster het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. Tot slot is geen sprake van proceskosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen, omdat eiser geen advocaat of gemachtigde heeft en niet naar de zitting van de rechtbank is gekomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster alsnog inhoudelijk op het bezwaar van eiser moet beslissen;
- bepaalt dat verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht (€ 181,-) aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2, eerste lid:
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Artikel 1:3, eerste en derde lid:
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.

Voetnoten

1.https://www.acm.nl/nl/publicaties/acm-zorgverzekeraars-mogen-gezamenlijk-zorgaanbieders-financieel-steunen-tijdens-coronacrisis.