ECLI:NL:RBROT:2022:563

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
9585752
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming wegens huurachterstand in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Rembrandt Propco III B.V. en een gedaagde die niet is verschenen. Rembrandt, vertegenwoordigd door mr. J.P. Van Oudenhoven, vorderde ontruiming van een woning wegens huurachterstand. De gedaagde had een huurachterstand opgebouwd van € 7.382,78, en had eerder ook al huurachterstanden laten ontstaan. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang voor Rembrandt en dat de gedaagde correct was opgeroepen voor de zitting. Aangezien de gedaagde niet verschenen was, werd verstek verleend. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, gezien de hoogte van de huurachterstand en de eerdere tekortkomingen van de gedaagde. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, de maandelijkse huur tot de ontruiming, en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 9585752 \ VV EXPL 21-519
uitspraak: 20 januari 2022
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rembrandt Propco III B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.P. Van Oudenhoven te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde,
die niet is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Rembrandt’ respectievelijk ‘[gedaagde]’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding van 24 december 2021, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 januari 2022. Namens Rembrandt is [naam] (hoofd beheer) verschenen, bijgestaan door de voornoemde gemachtigde. [gedaagde] is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vordering en de grondslag daarvan

2.1.
Rembrandt heeft na vermeerdering van eis gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] te veroordelen om de woning aan de [adres], met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevindt respectievelijk bevinden, binnen vier dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en bezemschoon en in goede staat ontruimd ter vrije beschikking te stellen aan Rembrandt, zulks met afgifte van de sleutels aan Rembrandt en [gedaagde] daarbij te verbieden, eenmaal ontruimd hebbende, deze woning opnieuw in gebruik te (doen) nemen;
2. [gedaagde] te veroordelen te betalen aan Rembrandt, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, het bedrag van € 7.382,52 aan huurachterstand en € 672,34 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop verzuim is ingetreden tot aan de dag waarop het bedrag volledig is betaald;
3. [gedaagde] te veroordelen te betalen aan Rembrandt, per eerste dag van elke nieuwe maand na die van dagvaarding, tot en met de maand waarin de ontruiming feitelijk plaatsvindt en Rembrandt weer over het gehuurde kan beschikken, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de maandelijkse huursom van € 615,21, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
4. [gedaagde] te veroordelen te betalen aan Rembrandt de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis.
2.2.
Aan haar vordering heeft Rembrandt – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] huurt van Rembrandt de woonruimte gelegen aan het adres [adres] (hierna: ‘het gehuurde’), tegen een huurprijs van laatstelijk € 615,21 per maand, voor de eerste dag van de maand bij vooruitbetaling te voldoen. [gedaagde] heeft eind 2019 een huurachterstand van bijna zes maanden en in begin 2021 van twaalf maanden laten ontstaan. Nu heeft [gedaagde] opnieuw een huurachterstand laten ontstaan, die berekend tot en met de maand januari 2022 € 7.382,78 bedraagt. Op grond van deze stelselmatige tekortkomingen in de nakoming van de betalingsverplichting uit de huurovereenkomst vordert Rembrandt ontruiming van het gehuurde.

3..De beoordeling

3.1.
Voor toewijzing van een vordering tot ontruiming in kort geding - welke toewijzing bijna altijd een definitief karakter heeft - is alleen plaats indien met een zeer grote mate van waarschijnlijkheid de bodemrechter tot eenzelfde oordeel zal komen en de uitkomst van een de bodemprocedure, vanwege een spoedeisend belang aan de zijde van Rembrandt, niet kan worden afgewacht.
3.2.
Voldoende is gebleken dat Rembrandt een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, zodat zij in zoverre ontvankelijk is in haar vordering.
3.3.
Rembrandt heeft de betekende dagvaarding overgelegd, waaruit blijkt dat [gedaagde] correct is opgeroepen voor de zitting van 6 januari 2022. Nu ook de overige bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, zal verstek worden verleend tegen [gedaagde].
3.4.
Bij gebreke aan verweer daartegen, moet in rechte worden uitgegaan van de juistheid van de stellingen van Rembrandt. De onweersproken huurachterstand, die berekend tot en met januari 2022 € 7.382,78 bedraagt en twaalf maanden betreft, zal in een bodemprocedure naar verwachting leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De vordering tot ontruiming wordt daarom toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na de betekening van dit vonnis.
3.5.
De gevorderde betaling van € 7.382,78 aan huurachterstand, berekend tot en met januari 2022, wordt als onweersproken eveneens toegewezen. De vordering tot betaling van € 615,21 voor iedere maand tot de dag van de ontruiming wordt toegewezen vanaf de maand februari 2022. De wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna vermeld.
3.6.
Rembrandt maakt tevens aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten tot een totaalbedrag van € 672,34. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding is berekend inclusief btw, doch die btw is in de aanmaning niet in een concreet bedrag aangezegd en Rembrandt heeft in de aanmaning niet vermeld dat zij niet btw-plichtig is. Derhalve is de gevorderde btw niet toewijsbaar en wordt een bedrag van € 555,65 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
3.7.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

4..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan de [adres], met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevindt respectievelijk bevinden, te ontruimen en bezemschoon en in goede staat ontruimd ter vrije beschikking te stellen aan Rembrandt, zulks met afgifte van de sleutels aan Rembrandt;
veroordeelt [gedaagde] om aan Rembrandt tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 7.382,52 aan achterstallige huur, berekend tot en met januari 2022, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de vervaldata van de respectievelijke huurtermijnen tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Rembrandt tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 615,21 per maand met ingang van de maand februari 2022 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de respectievelijke bedragen tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] om aan Rembrandt tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 555,65 aan buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rembrandt vastgesteld op € 100,32 aan dagvaardingskosten, € 507,00 aan griffierecht en
€ 374,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Kolk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
48637