ECLI:NL:RBROT:2022:5629

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/10/638723 / JE RK 22-1214
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 juni 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 23 mei 2022 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor negen maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de pleegmoeder, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De feiten wijzen op ernstige zorgen over de veiligheid en verzorging van [minderjarige] bij zijn moeder, die door persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar is. [minderjarige] verblijft sinds juni 2021 bij de pleegmoeder, die tevens zijn tante is. De Raad heeft aangegeven dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De moeder is bezig met haar herstel en heeft aangegeven open te staan voor hulp, maar de GI concludeert dat een thuisplaatsing op dit moment niet haalbaar is.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat er onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder. De kinderrechter heeft daarom besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met de nadruk op het belang van de zorg en opvoeding van het kind. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens : C/10/638723 / JE RK 22-1214
datum uitspraak: 9 juni 2022

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats] ,

[pleegmoeder] ,

hierna te noemen de pleegmoeder, wonende te [woonplaats] ,
doch thans verblijvende te [plaats] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 23 mei 2022.
Op 9 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder,
- de pleegmoeder,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [persoon A]
- een vertegenwoordiger van de GI, dhr. [persoon B] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] verblijft bij de pleegmoeder, tevens tante moederszijde.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van twaalf maanden. De Raad heeft tevens de uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van negen maanden.

Het standpunt van de Raad

De Raad handhaaft tet zitting het verzoek en verwijst naar het ingediende raadsrapport. Er zijn ernstige zorgen om de directe veiligheid en basale verzorging van [minderjarige] wanneer hij bij zijn moeder verblijft. Ook zijn er zorgen om de gehechtheidsontwikkeling van [minderjarige] . Door de zorgen die er zijn is [minderjarige] binnen het vrijwillig kader uit huis geplaatst binnen het netwerk. De moeder is vanwege haar persoonlijke problematiek emotioneel en fysiek onvoldoende beschikbaar geweest voor [minderjarige] . De moeder doet haar best om haar leven op rails te krijgen. Hulpverlening in het gedwongen kader is naar de mening van de Raad noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de benodigde hulpverlening tot stand komt en gecontinueerd wordt. Een jeugdbeschermer kan de belangen van [minderjarige] behartigen, zicht verkrijgen op welke hulp [minderjarige] en zijn opvoeder(s) nodig hebben en deze hulpverlening inzetten. In een periode van zes tot negen maanden dient het perspectief van [minderjarige] duidelijk te worden. Ook dient er zicht te komen op de opvoedvaardigheden van de moeder en of zij in staat is de zorg voor [minderjarige] zelf te kunnen dragen.

Het standpunt van de GI

De GI sluit zich aan bij het standpunt van de Raad. De GI ziet dat de moeder met kleine stappen vooruit gaat. De moeder is bezig zich te ontplooien door middel van werk en stage. Daarnaast volgt zij therapie bij Antes om de ingrijpende gebeurtenissen uit haar verleden te verwerken en te leren anders om te gaan met haar emoties. Vanuit de GI is een thuisplaatsing onvoldoende onderzocht. Het is lastig geweest om met de moeder afspraken te maken voor een huisbezoek. De jeugdbeschermer heeft geprobeerd bij de moeder thuis af te spreken. Op initiatief van de moeder is steeds elders afgesproken. Er moet zicht komen op de leefomgeving van moeder gezien de zorgen om de hygiëne en het op orde houden van het huishouden. Volgens de GI is de moeder gelet op haar behandeltraject er niet aan toe om [minderjarige] , binnen nu en zes maanden, weer thuis te ontvangen. [minderjarige] verblijft sinds juni 2021 bij de pleegmoeder. De GI ziet dat de pleegmoeder haar best doet om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. Via Enver wordt het NIKA-traject ingezet, zodat de pleegmoeder middels psycho-educatie handvatten kan krijgen om met de hechtingsproblematiek en gedragsproblemen van [minderjarige] om te gaan.

Het standpunt van belanghebbenden

De moeder is het eens met een ondertoezichtstelling en dat binnen dat kader gekeken wordt hoe [minderjarige] zich ontwikkelt. Zij is blij dat [minderjarige] binnen het netwerk bij tante moederszijde verblijft. De moeder is bezig haar leven op de rit te krijgen. Zij weet dat zij nog hulpverlening (in de vorm van EMDR en huishoudelijk hulp) nodig heeft en staat daar ook voor open. De moeder is bezig met een opleiding, heeft een baan en krijgt therapie. Zij was hierdoor soms genoodzaakt afspraken te verzetten. De moeder had moeite om haar huishouden op orde te krijgen, dit gaat nu veel beter. Volgens de moeder is er niet goed gekeken hoe zij zich de laatste tijd heeft ontwikkeld. Hoewel het beter gaat met moeder, denkt zij dat [minderjarige] nog niet terug kan naar huis. De moeder gaat binnenkort starten met EMDR. Er is nog geen behandelplan gemaakt. De moeder kan moeilijk inschatten of haar situatie over zes maanden anders zal zijn.
De pleegmoeder is het eens met het verzoek. Er is nog geen hulpverlening ingezet voor [minderjarige] . Het is belangrijk dat er gekeken wordt naar therapie voor [minderjarige] , zodat hij zijn emoties beter leert reguleren. De pleegmoeder vindt het lastig om daar soms goed op te reageren. Zij wil graag handvatten krijgen om daarmee om te gaan. De pleegmoeder twijfelt of het perspectief van [minderjarige] over een half jaar al duidelijk zal zijn. De pleegmoeder weet uit eigen ervaring dat de moeder een zwaar traject (EMDR) ingaat. Voordat het beter gaat, gaat het vaak eerst slechter. De pleegmoeder hoopt dat de moeder met ondersteuning van de jeugdbeschermer haar behandeling zal volhouden en dat de juiste hulpverlening wordt ingezet.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling, de gehechtheidsontwikkeling en de fysieke veiligheid van [minderjarige] in de opvoedsituatie bij zijn moeder. [minderjarige] verblijft daarom sinds juni 2021 bij tante moederszijde. [minderjarige] heeft veel meegemaakt en hij laat ernstige gedragsproblemen zien in de opvoedsituatie van pleegmoeder. Het is opvallend dat dit gedrag op het kinderdagverblijf niet wordt gezien. De komende periode is het van belang dat er duidelijkheid komt over waar [minderjarige] verder zal opgroeien. Ook moet worden onderzocht welke hulpverlening ingezet passend is voor de gedragsproblematiek van [minderjarige] . Door de zorgelijke start van zijn leven en zijn verstoorde gehechtheid vraagt [minderjarige] meer van haar opvoeder(s) dan een gemiddeld kind van zijn leeftijd. Een thuisplaatsing van [minderjarige] is daarom op dit moment niet aan de orde. Er is in de afgelopen maanden te weinig zicht gekomen op de situatie van de moeder en of zij [minderjarige] binnen een aanvaardbare termijn de opvoeding en veiligheid kan bieden die hij nodig heeft. Binnen de verzochte periode van de machtiging uithuisplaatsing van negen maanden zal hierop wel zicht moeten komen. Het is belangrijk dat de GI de regie blijft voeren en hulpverlening voor [minderjarige] en de pleegmoeder wordt ingezet en onderzocht wordt in hoeverre de moeder op termijn in staat zal zijn [minderjarige] de zorg en veiligheid te bieden die hij nodig heeft.
De kinderrechter merkt daarbij uitdrukkelijk op dat de GI reeds vanuit de drangkader betrokken is en met de belanghebbenden een goede werkrelatie lijkt te hebben opgebouwd. Bovendien is door de aanvraag van de NIKA-training een begin gemaakt met de inzet van de noodzakelijke hulpverlening. De kinderrechter gaat er dan ook vanuit dat de GI er zorg voor draagt dat binnen het kader van de ondertoezichtstelling op dezelfde weg voort kan worden gegaan en het hulpverleningstraject niet stil komt te liggen doordat deze zaak voor langere termijn bij het beheerteam wordt ondergebracht.
Het is de kinderrechter duidelijk dat pleegmoeder op dit moment in staat is om [minderjarige] de zorg en ondersteuning te bieden die hij nodig heeft. De kinderrechter is verder van oordeel dat het positief is dat moeder haar best doet om haar situatie te verbeteren en dat zij inziet dat [minderjarige] nog niet terug kan naar huis.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, met ingang van 9 juni 2022 tot 9 juni 2023;
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, met ingang van 9 juni 2022 tot 9 maart 2023;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022 door mr. W.J. Loorbach, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Borges Dias als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 22 juni 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.