In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 juni 2022 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 23 mei 2022 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening voor negen maanden. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, de pleegmoeder, en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.
De feiten wijzen op ernstige zorgen over de veiligheid en verzorging van [minderjarige] bij zijn moeder, die door persoonlijke problematiek onvoldoende beschikbaar is. [minderjarige] verblijft sinds juni 2021 bij de pleegmoeder, die tevens zijn tante is. De Raad heeft aangegeven dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De moeder is bezig met haar herstel en heeft aangegeven open te staan voor hulp, maar de GI concludeert dat een thuisplaatsing op dit moment niet haalbaar is.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige] en dat er onvoldoende zicht is op de situatie van de moeder. De kinderrechter heeft daarom besloten om [minderjarige] onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen, met de nadruk op het belang van de zorg en opvoeding van het kind. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.