ECLI:NL:RBROT:2022:5609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROT 22/2808
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het in de handel brengen van levensmiddelen met onbedoelde allergenen in chocopasta

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een levensmiddelenbedrijf, verzoekster, en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De minister had op 9 juni 2022 een verbod opgelegd aan verzoekster om producten te verhandelen waarin allergenen aanwezig zijn die niet in de ingrediëntenlijst staan vermeld. Dit verbod was gebaseerd op inspecties van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) die aantoonden dat de chocopasta's van verzoekster schadelijke allergenen bevatten zonder dat deze correct waren aangegeven op de etiketten. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit verbod en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 30 juni 2022 de zaak behandeld en op 8 juli 2022 besloten dat verzoekster voldoende spoedeisend belang had bij het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het verbod voorlopig geschorst werd tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster voorlopig haar producten mag blijven verkopen terwijl het bezwaar wordt behandeld. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de minister het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/2808

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juli 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster], gevestigd in [vestigingsplaats verzoekster], verzoekster

(gemachtigden: mrs. M.L.A. Balhuizen en K. Nikolaou),
en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder (de minister)

(gemachtigde: mr. I.C.M. Nijland).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het aan verzoekster opgelegde verbod tot het in de handel brengen van producten waarin allergenen aanwezig zijn, die niet in de ingrediëntenlijst staan vermeld en die niet onder de referentiedosis aanwezig zijn, of waaraan niet een PAL [1] -vermelding is toegevoegd. De minister heeft op 9 juni 2022 besloten tot dat verbod en heeft daaraan een dwangsom verbonden van € 5.000,- per constatering dat het verbod niet wordt nageleefd, met een maximum van € 25.000,- (het bestreden besluit).
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 30 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, vertegenwoordigd door directeur [naam 1] en [naam 2], de gemachtigden van verzoekster, de gemachtigde van de minister en [naam 3], werkzaam bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verzoekster is een levensmiddelenbedrijf dat chocoladepasta’s produceert.
3. Inspecteurs van de NVWA hebben op 15 april 2022, 2 mei 2022 en 6 mei 2022 inspecties uitgevoerd bij het bedrijf van verzoekster.
3.1.
De toezichthouders hebben onder meer de volgende bevindingen opgenomen in hun rapport van 2 mei 2022 [2] :

Inspectiebevindingen
Na de inspectie in de bedrijfsruimten sloot [naam 4] in het kantoor van het bedrijf via Teams aan bij de inspectie. Ik vroeg [naam 4] naar alle analyseresultaten van analyses die de afgelopen 14 maanden door [naam verzoekster] waren uitgevoerd. [naam 4] liet mij op het scherm een report of analysis zien met nummer 7014. (…) Ik zag op dit report het volgende staan:
Sample description: Jumbo Chocopasta Puur 400g
Lot code: *L2 17921B1838
Expiry date: 31-08-2022
Report date: 28-07-2021
Analysis ELISA Hazelnut R6802: > 200 ppm.
Analysis ELISA milk total R4652 AOAC-101501: 23 ppm.
(…)
Op 15 april 2022 ontving ik een mail van [naam 4] met hierin productinformatie met een opsomming van de toegevoegde grondstoffen en een kopie van het etiket van Jumbo Chocopasta Puur. (…) Ik zag op het etiket de volgende ingrediëntendeclaratie: "suiker, plantaardige oliën (palm, raapzaad), magere cacaopoeder 11%, carobepoeder, SOJAlecithine, Bourbon vanille-extract". (…) Uit de productinformatie bleek mij dat hazelnoten en melk niet als ingrediënt waren toegevoegd. Ik zag dat de ingrediënten hazelnoten en melk om die reden niet waren vermeld in de ingrediëntendeclaraties van het product. Ik zag de volgende vermelding op het etiket staan: ”Allergenen: soja. Kan bevatten: melk en noten” Het is mij bekend dat over deze vermelding niets is geregeld in Verordening (EU) Nr. 1169/2011. (…) Het is mij bekend dat als een product met dit soort vermeldingen wel een allergeen bevat boven de door het BuRO [3] (…) vastgestelde referentiedosis, terwijl dit allergeen niet is toegevoegd vanuit de receptuur en om die reden niet is vermeld in de ingrediëntendeclaratie, het product dan schadelijk voor de menselijke gezondheid is. Ik las in het “Advies over voorlopige referentiedoses voor allergenen in voedingsmiddelen” dat is opgesteld door het BuRo (…) dat de referentiedosis voor hazelnoot 0,011 mg eiwit bedroeg en voor melk 0,016 mg eiwit. (Een referentiedosis is de hoeveelheid die per eetmoment maximaal veilig kan worden geconsumeerd zonder allergie klachten te krijgen) (…) Ik berekende de hoeveelheid hazelnooteiwit. Ik zag in de Nederlandse voedingsmiddelentabel dat hazelnoten ongeveer 16,4 gram eiwitten per 100 gram bevatten. Ik zag op het etiket dat een portie chocopasta 15 gram bedroeg. Hieruit bleek mij dat er > 0,49 mg hazelnooteiwit per portie van 15 gram chocopasta aanwezig was. Tevens bleek mij dat er 0,35 mg melkeiwit per portie aanwezig was. Hierdoor bleek mij dat de referentiedosis in beide gevallen was overschreden en dat Chocopasta Puur van het merk Jumbo een schadelijk levensmiddel was.”
3.2.
Het rapport van bevindingen van 13 mei 2022 [4] vermeldt onder meer de volgende inspectiebevindingen:
“(…)
Bevindingen:
Data en tijdstippen bevindingen:
Maandag 2 mei 2022 omstreeks 9:30 uur. Dit betrof een beoordeling van gegevens, Het betrof geen bedrijfsbezoek. 6 mei 2022 omstreeks 9:00 uur.
(…)
Inspectiebevindingen
Naar aanleiding van de inspectie bij het bedrijf op 15 april 2022 heb ik op 22 april 2022 per e-mail bij het bedrijf [naam bedrijf]. te [plaatsnaam], het bedrijf dat de allergenenanalyses voor [naam verzoekster] laat uitvoeren bij laboratoria, alle resultaten van analyses die [naam verzoekster] door hen had laten uitvoeren vanaf 1 februari 2021 tot heden opgevraagd. Deze resultaten kreeg ik op 28 april 2022
toegestuurd. Ik zag dat hier analyseresultaten bij waren die tijdens de inspectie op 15 april 2022 niet waren getoond, terwijl hier wel naar was gevraagd.
Ik zag een analysecertificaat van het product Jumbo Chocopasta Melk 400 gram. Ik zag onder andere het volgende staan op het analysecertificaat:
Sample description: Jumbo Chocopasta Melk 400g
Expirydate: 31-08-2022
Lotcode: *L2 17921B0650
Hazelnut (ELISA R6802; conform NPR-CEN/TS 15633-2): > 200 mg/kg
Report date: 27-07-2021
(…)
Op 2 mei 2022 ontving ik een mail van [naam 5], QA/QC manager van [naam verzoekster] met een kopie van het etiket en productinformatie met een opsomming van de toegevoegde grondstoffen van Jumbo Chocopasta Melk. (…) Ik zag op het etiket de volgende ingrediëntendeclaratie: "suiker, plantaardige oliën (palm, raapzaad), magere MELKpoeder 5%, magere cacaopoeder 5%, lactose (MELK), weipoeder (MELK), SOJAmeel, emulgator: SOJAlecithine, Bourbon vanille-extract". (…)
Uit de productinformatie bleek mij dat hazelnoten niet als ingrediënt waren toegevoegd. Ik zag dat het ingrediënt hazelnoten om die reden niet was vermeld in de ingrediëntendeclaratie
van het product. Ik zag de volgende vermelding op het etiket staan: "Allergenen:
soja, melk. Kan bevatten: noten" Het is mij bekend dat over deze vermelding niets is geregeld in Verordening (EU) nr. 1169/2011. (…) Het is mij bekend dat als een product met deze
vermelding wel een allergeen bevat boven de door het BuRO (…) vastgestelde referentiedosis, terwijl
dit allergeen niet is toegevoegd vanuit de receptuur en om die reden niet is vermeld in de ingrediëntendeclaratie, het product dan schadelijk voor de menselijke gezondheid is. Ik las in het “Advies over voorlopige referentiedoses voor allergenen in voedingsmiddelen” dat is opgesteld door het BuRo van de NVWA dat de referentiedosis voor hazelnoot 0,011 mg eiwit bedroeg. (Een referentiedosis is de hoeveelheid die per eetmoment maximaal veilig kan worden geconsumeerd zonder allergie klachten te krijgen) (…) Ik berekende de hoeveelheid hazelnooteiwit. Ik zag in de Nederlandse voedingsmiddelentabel dat hazelnoten ongeveer 16,4 gram eiwitten per 100 gram bevatten. Ik zag op het etiket dat een portie chocopasta 15 gram bedroeg. Hieruit bleek mij dat er
> 0,49 mg hazelnooteiwit per portie van 15 gram chocopasta aanwezig was. Hierdoor bleek mij dat de referentiedosis was overschreden en dat Chocopasta Melk van het merk Jumbo een schadelijk levensmiddel was. (…)”
3.3.
De minister heeft op 23 mei 2022 aan verzoekster een voornemen toegestuurd tot het opleggen van een verbod tot het in de handel brengen van producten waarin allergenen aanwezig zijn die niet in de ingrediëntenlijst staan vermeld omdat ze niet met een ingrediënt zijn toegevoegd, die niet onder de referentiedosis aanwezig zijn of waaraan niet een PAL-vermelding is toegevoegd, en de aan dat verbod gekoppelde dwangsom. Daarbij heeft de minister beide rapporten van bevindingen als bijlage meegestuurd. Verzoekster heeft op 31 mei 2022 een zienswijze tegen het voornemen ingediend.
4. In het bestreden besluit heeft de minister - samengevat - het volgende overwogen.
4.1.
Verzoekster heeft levensmiddelen in de handel gebracht die schadelijk zijn voor de gezondheid. In de chocopasta’s melk en puur van het merk Jumbo zijn namelijk de allergenen hazelnoot en/of melk aangetroffen, zonder dat dit werd toegevoegd vanuit de receptuur. Dit levert een overtreding op van artikel 14, eerste en tweede lid, onder a, van de Verordening (EG) Nr. 178/2002, in samenhang met artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen. De minister legt verzoekster daarom een verbod (last onder dwangsom) op tot het in de handel brengen van producten waarin allergenen aanwezig zijn die niet in de ingrediëntenlijst staan vermeld omdat ze niet met een ingrediënt zijn toegevoegd, die niet onder de referentiedosis aanwezig zijn of waaraan niet een PAL-vermelding is toegevoegd.
4.2.
De minister vindt de PAL-vermelding “kan bevatten” onvoldoende om de daadwerkelijke aanwezigheid van het allergeen boven de referentiedosis aan te duiden. Indien een levensmiddel met een dergelijke PAL-vermelding daadwerkelijk het allergeen boven de referentiewaarde bevat, dan wordt dat als een schadelijk levensmiddel gezien. De PAL-vermelding “Niet geschikt voor mensen met een …allergie” is volgens de minister wel acceptabel als het levensmiddel een hoeveelheid onbedoeld allergeen bevat.
4.3.
Van verzoekster wordt verder verwacht dat zij een plan van aanpak opstelt om de overtreding op te heffen en dat zij dit deelt met de NVWA.
4.4.
Om naleving van de opgelegde maatregel te bevorderen, verbindt de minister hieraan een dwangsom van € 5.000,- per constatering dat het verbod niet wordt nageleefd, met een maximum van € 25.000,-. Het opgelegde verbod zal gelden zolang verzoekster niet kan aantonen dat de bedrijfsvoering in overeenstemming is gebracht met de wettelijke voorschriften.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De toepasselijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft verzoekster voldoende spoed bij de door haar verzochte voorlopige voorziening?
7.1.
De voorzieningenrechter kan alleen een voorlopige voorziening treffen als verzoekster een spoedeisend belang heeft, waardoor niet gewacht kan worden op de beslissing op het bezwaar.
7.2.
De voorzieningenrechter vindt dat verzoekster voldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom zij niet kan wachten op de beslissing op het bezwaar.
7.2.1.
Verzoekster heeft gesteld dat zij ongeveer 75% van haar totale volume produceert in opdracht van retailers en dat die retailers bepalen hoe de etiketten van hun huismerken luiden. Dit laatste blijkt ook uit een brief van Jumbo van 28 juni 2022, waarin onder meer het volgende staat:
“Zoals bekend produceert [naam verzoekster] voor ons potten chocopasta Puur en Melk voor ons eigen merk Jumbo. Op deze potten staat een waarschuwing voor consumenten dat onbedoeld allergenen kunnen voorkomen: de zogeheten PAL-vermelding (…).
De PAL-waarschuwing voor Jumbo chocopasta Puur luidt:

Kan bevatten: melk en noten”.
De PAL-waarschuwing voor Jumbo chocopasta Melk Luidt “
Kan bevatten: noten”. (…)
Van [naam verzoekster] hebben wij vernomen dat de NVWA - in de LOD die aan [naam verzoekster] is
opgelegd - heeft verklaard dat [naam verzoekster] toekomstige producten met risico van onbedoelde allergenenbesmetting uitsluitend op de markt mag brengen als deze zou zijn voorzien van de PAL-vermelding ‘
niet geschikt voor consumenten met een … allergie’.
Hierbij laat Jumbo aan [naam verzoekster] weten
pertinent niet akkoord te gaandat de in opdracht van Jumbo door [naam verzoekster] te produceren potten chocopasta Puur en Melk als PAL-vermelding ‘
niet geschikt voor (x-allergeen]’ gaat bevatten. (…)”
7.2.2.
De minister heeft ter zitting verklaard dat het verbod ziet op alle producten die verzoekster maakt, ongeacht of deze voor de Nederlandse of buitenlandse markt zijn bestemd. Hierdoor is het aannemelijk dat verzoekster door het verbod per direct haar afnemers niet meer kan voorzien van producten en dat dit voor haar grote financiële gevolgen zal hebben. Dit maakt dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de door haar verzochte voorlopige voorziening.
7.3.
Nu verzoekster voldoende spoedeisend belang heeft, zal de voorzieningenrechter het opgelegde verbod (de last onder dwangsom) verder inhoudelijk beoordelen.
Mocht de minister het verbod aan verzoekster opleggen?
8. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die verzoekster heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat noten en/of melk niet als ingrediënt aan de chocoladepasta’s melk en puur van het merk Jumbo zijn toegevoegd. Daarom hoeven noten en/of melk ook niet op de ingrediëntenlijst te worden vermeld. Noten en/of melk kunnen in de chocoladepasta’s aanwezig zijn als gevolg van kruisbesmetting.
10. De minister vindt de chocoladepasta’s schadelijk, nu er meer noten en/of melk in zijn aangetroffen dan de door haar gehanteerde referentiewaarden en niet duidelijk op het etiket is vermeld dat er noten en/of melk in de chocoladepasta’s aanwezig zijn.
11. Verzoekster heeft aangevoerd dat de minister te lage referentiewaarden heeft gehanteerd en dat de op het etiket geplaatste PAL-vermelding voldoende is om allergische consumenten te waarschuwen.
11.1.
De minister heeft ter zitting erkend dat er op dit moment in zowel nationaal als internationaal verband gesprekken plaatsvinden over de hoogte van referentiewaarden en de inhoud van de verschillende PAL-vermeldingen. Toch houdt de minister met betrekking tot de referentiewaarden onverkort vast aan het advies van BuRO van 2 juni 2016, omdat er in Nederland nog geen ‘nieuwer’ onafhankelijk en betrouwbaar advies is uitgebracht. Verzoekster wijst er echter terecht op dat in het BuRO-advies staat:
“het gebruik van de voorlopige referentiedoses na een jaar te evalueren op basis van een overzicht van alle gevallen die bij de NVWA zijn gemeld. Op basis van deze evaluatie of het beschikbaar komen van nieuwe gegevens kunnen, indien nodig, de referentiedoses worden aangepast.”
Tussen partijen is niet in geschil dat deze door BuRO nodig geachte evaluatie na één jaar niet heeft plaatsgevonden. De minister heeft ter zitting verklaard dat BuRO op dit moment opnieuw onderzoek verricht naar de referentiewaarden en dat binnen nu en twee maanden een nieuw advies wordt verwacht.
11.2.
De minister heeft ter zitting ook erkend dat de referentiewaarden die hij hanteert heel behoudend zijn. Dit komt overeen met wat in het BuRO-advies staat over het VITAL-systeem:
“(…) In Australië en Nieuw-Zeeland heeft het Allergen Bureau, een samenwerkingsverband van industriële leden, een systeem ontwikkeld voor etikettering: het Voluntary Incidental Trace Allergen Labelling (VITAL-)systeem. Het Allergen Bureau heeft een VITAL Scientific Expert Panel (VSEP) samengesteld voor de wetenschappelijke onderbouwing.
(…)
De VITAL-database is uniek. Echter, (…) BuRO (…) heeft geen toegang tot de gegevens waarvan de VITAL-referentiedoses zijn afgeleid (…). BuRO stelt voor voorlopige referentiedoses te gebruiken gebaseerd op de laagste waarde van de toegepaste modellen voor de ED01. (…) De ED01 is echter een redelijk streng criterium. Waar de ED01 niet beschikbaar is, is de onderste betrouwbaarheidsgrens van de ED05 een acceptabele waarde. De op deze wijze door BuRO voorgestelde, tijdelijk te hanteren referentiedoses, liggen voor de belangrijkste allergenen ongeveer een factor tien lager dan de VITAL-referentiedoses. BuRO sluit niet uit dat deze tijdelijke referentiedoses worden aangepast als inzage in de VITAL-database mogelijk is of op basis van gegevens die in de toekomst mogelijk in Europa worden verzameld en vastgelegd in een toegankelijke database. (…)”
Bovendien volgt uit dit citaat dat de door BuRO vastgestelde referentiewaarden bedoeld waren om tijdelijk te zijn.
11.3.
Verder heeft verzoekster met stukken onderbouwd dat andere landen (zoals Duitsland) hogere of (zoals Frankrijk en Engeland) zelfs helemaal geen referentiewaarden hanteren. De producten van verzoekster zouden in die landen dus geen overtreding opleveren. Ook wanneer het VITAL-systeem zou zijn toegepast, zouden de producten van verzoekster de referentiewaarden niet overschrijden.
11.4.
De voorzieningenrechter vindt verder nog van belang dat de producten van verzoekster wel een PAL-vermelding hebben, ook al is dat volgens de minister niet de juiste. Allergische consumenten worden in zoverre dus wel gewaarschuwd voor de mogelijke aanwezigheid van allergenen, op een wijze die patiëntenverenigingen van allergische consumenten bovendien adequaat vinden.
11.5.
Gelet op het voorgaande en met name op alle ontwikkelingen die op dit moment gaande zijn, staat voor de voorzieningenrechter onvoldoende vast dat het primaire besluit in bezwaar zal standhouden. Daarom dienen de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening zwaarder te wegen dan de belangen van de minister die pleiten tegen het treffen daarvan.

Conclusie en gevolgen

12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat verzoekster vooralsnog gelijk krijgt en dat het verbod voorlopig niet geldt.
13. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet de minister het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Ook krijgt verzoekster een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De voorzieningenrechter hanteert hierbij de wegingsfactor 1 (gemiddeld) voor de zwaarte van de zaak. Voor toekenning van een hoger bedrag, omdat sprake zou zijn van een zware (wegingsfactor 1,5) of zeer zware (wegingsfactor 2) zaak ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 1.518,-

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Lunenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.S.M.J. Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2022.
De griffier en de voorzieningenrechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:32, eerste lid
Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 5:32a
1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Warenwet
Artikel 32
Onze Minister is in het belang van de volksgezondheid of van de veiligheid, en indien het technische voortbrengselen betreft, tevens in het belang van de gezondheid van de mens of van de veiligheid van zaken bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
a. regels gesteld bij of krachtens deze wet;
b. regels gesteld bij of krachtens een verordening, vastgesteld op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, indien bij of krachtens deze wet is verboden in strijd met die regels te handelen.
Verordening (EU) Nr. 2017/625van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen
Artikel 1, tweede lid, onder a
Deze verordening is van toepassing op officiële controles op naleving van de op Unieniveau of door de lidstaten ter uitvoering van Uniewetgeving vastgestelde regels op de volgende gebieden:
a. a) levensmiddelen en voedselveiligheid, integriteit en heilzaamheid in elk stadium van de productie, verwerking en distributie van levensmiddelen, met inbegrip van voorschriften om eerlijke handelspraktijken te waarborgen, de belangen van de consument te beschermen en consumenten te informeren, alsook betreffende de vervaardiging en het gebruik van materialen en voorwerpen die bestemd zijn om met levensmiddelen in contact te komen.
Artikel 4
De lidstaten wijzen voor elk van de gebieden waarop de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels van toepassing zijn, de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan waaraan zij de verantwoordelijkheid voor de organisatie of uitvoering van officiële controles en andere officiële activiteiten opdragen.
Artikel 138, eerste lid en tweede lid, onder d
1. Wanneer niet-naleving is vastgesteld, nemen de bevoegde autoriteiten:
a. a) elke actie die noodzakelijk is om de oorsprong en de omvang van de niet-naleving te bepalen en de verantwoordelijkheid van de exploitant vast te stellen, en
b) passende maatregelen om te waarborgen dat de betrokken exploitant de niet-naleving verhelpt en vermijdt dat dergelijke niet-naleving zich opnieuw voordoet.
In hun besluit over de te nemen maatregelen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de aard van de niet-naleving en met de antecedenten van de exploitant op het gebied van naleving.
2. Bij het optreden van de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1 van dit artikel nemen zij alle maatregelen die zij passend achten om naleving van de in artikel 1, lid 2, bedoelde voorschriften te waarborgen, onder meer maar niet beperkt tot het volgende:
d) een beperking van of verbod op het in de handel brengen, het vervoer, het in de Unie binnenbrengen of het uitvoeren van dieren en goederen, en een verbod op de terugkeer ervan in de lidstaat van verzending of het gelasten van de terugkeer ervan in de lidstaat van verzending.
Warenwetbesluit uitvoering verordening officiële controles en andere officiële activiteiten
Artikel 3, eerste lid
Tenzij bij ministeriële regeling anders is bepaald, is Onze Minister de bevoegde autoriteit, bedoeld in artikel 4 van verordening (EU) 2017/625.
Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen
Artikel 2, tiende lid
Het is verboden ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de bij artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste tot en met vierde lid, artikel 19, en de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen.
Verordening (EG) Nr. 178/2002van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden
Artikel 14, eerste, tweede, derde en vierde lid
1. Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
2. Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
a. a) schadelijk voor de gezondheid;
b) ongeschikt voor menselijke consumptie.
3. Bij de beoordeling of een levensmiddel onveilig is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
a. a) de normale omstandigheden van het gebruik van het levensmiddel door de consument, alsmede in alle stadia van productie, verwerking en distributie, en
b) de informatie die aan de consument wordt verstrekt, inclusief de informatie op het etiket, of andere informatie die algemeen voor consumenten beschikbaar is betreffende het vermijden van specifieke nadelige gezondheidseffecten van een bepaald levensmiddel of een categorie levensmiddelen.
4. Bij de beoordeling of een levensmiddel schadelijk voor de gezondheid is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
a. a) niet alleen het vermoedelijke onmiddellijke en/of korte termijnen/of lange termijneffect dat het levensmiddel heeft op de gezondheid van iemand die het consumeert, maar ook het
effect op diens nakomelingen;
b) de vermoedelijke cumulatieve toxische effecten;
c) de bijzondere fysieke gevoeligheden van een specifieke categorie consumenten ingeval het levensmiddel voor die categorie consumenten bestemd is.
(…)
Artikel 17, eerste lid
De exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven zorgen ervoor dat de levensmiddelen en diervoeders in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd.
Verordening (EG) Nr. 1169/2011van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de verstrekking van voedselinformatie aan consumenten
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, en tweede lid
Eerlijke informatiepraktijken
1. Voedselinformatie mag niet misleidend zijn, met name niet:
a. a) ten aanzien van de kenmerken van het levensmiddel, en vooral niet ten aanzien van de aard, identiteit, eigenschappen, samenstelling, hoeveelheid, houdbaarheid, land van oorsprong of plaats van herkomst en wijze van vervaardiging of productie;
(…)
2. Voedselinformatie is nauwkeurig, duidelijk en voor de consument gemakkelijk te begrijpen.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c
Lijst van verplichte vermeldingen
1. Overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 35 en behoudens de in dit hoofdstuk vervatte uitzonderingen zijn de volgende vermeldingen verplicht:
c) elke stof of technische hulpstof die wordt genoemd in bijlage II of die is afgeleid van een in bijlage II genoemd(e) stof of product welk(e) allergieën of intoleranties veroorzaakt, en die bij de vervaardiging of de bereiding van een levensmiddel wordt gebruikt en nog in het eindproduct aanwezig is, zelfs in een veranderde vorm.
Artikel 36, eerste, tweede en derde lid
Van toepassing zijnde voorschriften
1. Wanneer de in de artikelen 9 en 10 bedoelde voedselinformatie op vrijwillige basis wordt verstrekt, voldoet deze informatie aan de voorschriften in de afdelingen 2 en 3 van hoofdstuk IV.
2. Vrijwillig verstrekte voedselinformatie voldoet aan de volgende eisen:
a. a) zij is niet misleidend voor de consument, in de zin van artikel 7;
b) zij is niet dubbelzinnig of verwarrend voor de consument, en
c) zij is in voorkomend geval gebaseerd op relevante wetenschappelijke gegevens.
3. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast inzake de toepassing van de in lid 2 van dit artikel bedoelde voorschriften voor de volgende vrijwillige voedselinformatie:
a. a) informatie over de mogelijke onbedoelde aanwezigheid in voedsel van stoffen of producten die allergieën of intoleranties kunnen veroorzaken;
b) informatie met betrekking tot de geschiktheid van een levensmiddel voor vegetariërs of veganisten, en
c) de vermelding van referentie-innames voor specifieke bevolkingsgroepen naast de in bijlage XIII weergegeven referentie-innames.
BIJLAGE II

STOFFEN OF PRODUCTEN DIE ALLERGIEËN OF INTOLERANTIES VEROORZAKEN

(…)
7. Melk en producten op basis van melk (inclusief lactose), met uitzondering van:
a. a) wei die wordt gebruikt voor de vervaardiging van alcoholhoudende distillaten waaronder ethylalcohol uit landbouwproducten;
b) lactitol.
8. Noten, namelijk (…), hazelnoten (Corylus avellana) (…).
(…)

Voetnoten

1.
2.met nummer 2022/261010378/18631.
3.Het Bureau Risicobeoordeling & onderzoek van de NVWA.
4.Met nummer 2022/261010383/18631.