4.3.De beoordeling
Inleiding
Op dinsdag 25 mei 2021 werden diverse politie-eenheden verzocht om naar de [adres delict] te Rotterdam te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden de moeder en broer van de verdachte aangetroffen, te weten [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] . [naam slachtoffer 1] is ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden. [naam slachtoffer 2] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [adres delict] naar binnen zijn gegaan. De verdachte heeft verklaard dat zij hiertoe haar huissleutel aan [naam medeverdachte 3] heeft gegeven.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat [naam medeverdachte 3] en de destijds 16-jarige verdachte een geheime liefdesrelatie hadden en dat [naam slachtoffer 2] hiervan door [naam slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld, waarna [naam slachtoffer 2] ieder verder contact tussen [naam medeverdachte 3] en [naam verdachte] heeft verboden. De rechtbank stelt vast dat de verdachte enkele dagen voor het steekincident aan [naam medeverdachte 3] heeft gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. [naam medeverdachte 3] heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 3] meegegaan. Zij zijn in de ochtend van 25 mei 2021 door [naam medeverdachte 3] opgehaald. [naam medeverdachte 3] heeft hen met een auto vanuit Zoetermeer naar de woning in Rotterdam gereden. Zij zijn eerst nog langs het huis van [naam medeverdachte 3] gereden om iets op te halen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [naam medeverdachte 1] dat [naam medeverdachte 3] een mes uit zijn woning heeft gepakt en toen hij terugkwam bij de auto dat mes aan [naam medeverdachte 1] heeft gegeven. [naam medeverdachte 1] heeft het mes in zijn broeksband gestopt. Vanaf de woning van [naam medeverdachte 3] zijn zij naar het stageadres van de verdachte in Schiedam gereden om de huissleutel van de woning bij de verdachte op te halen. Daarna zijn [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar de woning aan de [adres delict] gereden en zijn zij gezamenlijk de woning binnengegaan.
Wat is er in de woning gebeurd?
[naam slachtoffer 2] zat op een bank in de woonkamer toen [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] binnen kwamen. [naam slachtoffer 1] lag in zijn slaapkamer in bed. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst de kamer van [naam slachtoffer 1] is binnengegaan. [naam medeverdachte 1] heeft vervolgens met het mes dat hij bij zich droeg meermalen op [naam slachtoffer 1] ingestoken. Uit de autopsie is gebleken dat [naam slachtoffer 1] na afloop achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg hiervan is [naam slachtoffer 1] komen te overlijden.
De verklaringen met betrekking tot hetgeen met [naam slachtoffer 2] is gebeurd, lopen uiteen. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij naar haar is toegelopen en haar meermalen in haar gezicht heeft geslagen, terwijl hij motorhandschoenen met verharde knokkels droeg. Hij ontkent echter dat hij daarna [naam slachtoffer 2] in haar arm heeft gesneden, zoals [naam slachtoffer 2] verklaart. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] verklaren allebei dat [naam medeverdachte 3] degene is geweest die met een scheermes de woonkamer in is gelopen en de linker onderarm van [naam slachtoffer 2] heeft opengesneden. [naam medeverdachte 3] ontkent dat weliswaar, maar de verklaringen van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] worden ondersteund door de verklaringen van diverse getuigen met wie [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] na het steekincident over het incident hebben gesproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaringen. De verklaring van [naam medeverdachte 3] dat hij niet degene is geweest die [naam slachtoffer 2] in haar arm heeft gesneden komt namelijk ook niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier betreffende de schoensporen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [naam medeverdachte 1] [naam slachtoffer 1] met een mes heeft doodgestoken, dat [naam medeverdachte 2] [naam slachtoffer 2] meermalen heeft geslagen terwijl hij motorhandschoenen met verharde knokkels droeg en dat [naam medeverdachte 3] daarna [naam slachtoffer 2] met een scheermes in haar arm heeft gesneden.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, het medeplegen van de moord dan wel doodslag op [naam slachtoffer 1] , dan wel medeplichtigheid daaraan, niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Heeft de verdachte opzet gehad op een poging tot moord dan wel een poging tot doodslag ten aanzien van [naam slachtoffer 2] ?
Uit het dossier komt naar voren dat de omstandigheid dat de verdachte haar vriendje [naam medeverdachte 3] van haar moeder niet meer mocht zien, bij de verdachte tot enorme frustratie heeft geleid. De verdachte heeft [naam medeverdachte 3] daarom gevraagd om haar moeder te laten schrikken door een overval te plegen. Zij dacht dat haar moeder dan minder aandacht aan haar kon besteden en zij daardoor meer vrijheden zou hebben. De rechtbank stelt vast dat [naam medeverdachte 3] vervolgens diverse andere jongens - waaronder [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] - heeft meegevraagd. Uit de verklaringen van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] , maar ook die van [naam getuige 1] en [naam getuige 2] volgt dat [naam medeverdachte 3] aan hen verteld heeft dat hij [naam slachtoffer 2] total loss wilde slaan dan wel dood wilde maken door in haar polsen te snijden. De verdachte wist dat [naam medeverdachte 3] jongens vroeg om mee te gaan, maar niet is gebleken dat de verdachte bij deze gesprekken over het plan en de uitvoering daarvan aanwezig was. Evenmin is gebleken dat [naam medeverdachte 3] zijn voornemen om [naam slachtoffer 2] te doden en total loss te slaan, op enige andere wijze met de verdachte heeft gedeeld, of dat anderen dat hebben gedaan. De enkele verklaring van [naam medeverdachte 1] dat hij [naam medeverdachte 3] heeft horen zeggen dat de verdachte het ook wilde, acht de rechtbank daartoe ontoereikend. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de vergaande plannen van [naam medeverdachte 3] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte – toen [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] op 25 mei 2021 haar huissleutel kwamen ophalen – nog steeds in de veronderstelling verkeerde dat zij een overval zouden plegen op haar moeder. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat de verdachte opzet heeft gehad op de dood van haar moeder, ook niet in voorwaardelijke zin. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Heeft de verdachte opzet gehad op (poging tot) zware mishandeling ten aanzien van [naam slachtoffer 2] ?
Niet gebleken is dat de verdachte met [naam medeverdachte 3] dan wel [naam medeverdachte 1] of [naam medeverdachte 2] vooraf gesproken heeft over het plegen van fysiek geweld tegen haar moeder. De verdachte heeft evenwel het plan gesmeed om een overval op haar moeder te laten plegen. Uit het dossier volgt dat er door de verdachte doelbewust een dag en tijdstip is gekozen waarop [naam slachtoffer 2] thuis zou zijn. Van algemene bekendheid is dat bij een overval de kans groot is dat degene die wordt overvallen tegenstribbelt en dat vervolgens geweld wordt toegepast tegen die persoon. In dit geval kan bovendien worden geconcludeerd dat de kans aanmerkelijk was dat grof geweld zou worden gebruikt, waardoor [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Het was immers de bedoeling van de verdachte dat de overval zo veel indruk op [naam slachtoffer 2] zou maken dat zij geen aandacht voor haar dochter meer zou hebben. Daarop wijst ook dat [naam medeverdachte 3] twee jongens meenam, ter uitvoering van het plan. De verdachte wist dit. De verdachte heeft dan ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] dergelijk geweld tegen haar moeder zouden gebruiken. Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat ernstig geweld is gebruikt. [naam slachtoffer 2] is door [naam medeverdachte 2] meermalen met kracht tegen haar hoofd geslagen, waarbij [naam medeverdachte 2] verzwaarde handschoenen droeg. Hierdoor bestond een aanmerkelijke kans dat [naam slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is van oordeel dat hiermee sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling. Vervolgens heeft [naam medeverdachte 3] [naam slachtoffer 2] met een scheermes in haar arm gesneden. Zij heeft hierdoor een wond van circa 22 centimeter opgelopen waarbij het bot zichtbaar was. [naam slachtoffer 2] moest hierdoor een operatie ondergaan waarbij een deels kapotte buigpees is hersteld. Tot op heden ondervindt [naam slachtoffer 2] hier last van. Het door [naam medeverdachte 3] toegebrachte letsel kwalificeert de rechtbank daarom als zwaar lichamelijk letsel.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan zijn geleverd in de vorm van gedragingen voorafgaand aan en/of, tijdens het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In objectieve zin is het voor bewezenverklaring van medeplegen dus niet nodig dat de verdachte zelf een handeling ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger zo’n uitvoeringshandeling verricht en de ander een handeling verricht die niet onder die omschrijving valt, maar die voor de uitvoering van eerstgenoemde handeling van overwegend belang is. In subjectieve zin geldt dat bij een medepleger een tweeledig opzet aanwezig moet zijn: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op de (nauwe) samenwerking met zijn mededaders en anderzijds op het desbetreffende grondfeit. Medeplegen impliceert om die reden de bewuste samenwerking van een ieder van de medeplegers met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Daarbij is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte als medepleger te gelden heeft. De verdachte heeft het plan om een overval te plegen bedacht en heeft [naam medeverdachte 3] gevraagd voor de uitvoering hiervan zorg te dragen. De verdachte wist dat [naam medeverdachte 3] twee anderen meenam. Zij heeft haar huissleutel aan [naam medeverdachte 3] gegeven, zodat [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en hij nagenoeg ongemerkt – en voor [naam slachtoffer 2] volstrekt onverwachts – de woning binnen konden treden. Zij heeft bovendien de dag en het tijdstip uitgekozen waarop [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar haar woning zouden gaan, omdat haar moeder thuis moest zijn. Uit de verklaring van [naam medeverdachte 1] volgt dat de verdachte kort voor het incident – toen [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de huissleutel bij haar stageadres kwamen ophalen – aan [naam medeverdachte 3] heeft gevraagd of hij ging ‘afhaken’, waarop [naam medeverdachte 3] de verdachte heeft geantwoord dat hij dat niet zou doen. Uit het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat de verdachte een leidende rol had in het geheel. Als de verdachte op enig moment tegenover [naam medeverdachte 3] had aangegeven dat zij het plan niet wilde doorzetten, was het ook niet gebeurd. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot zware mishandeling door [naam slachtoffer 2] meermalen te slaan en de zware mishandeling door [naam slachtoffer 2] met een scheermes in haar arm te snijden. Dat zij van tevoren niet bekend was met de precieze geweldshandelingen die haar medeverdachten zouden plegen, doet daaraan niet af. Zij had immers opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Was er ook sprake van voorbedachte raad?
Gelet op het voorgaande stelt rechtbank vast dat bij de verdachte sprake was van een vooropgezet plan om een overval op haar moeder te plegen. Daarmee was bij de verdachte – net als bij [naam medeverdachte 3] –sprake van voorbedachte raad ten aanzien van het plegen van ernstig geweld tegen [naam slachtoffer 2] . De verdachte had ruim de gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Zij heeft echter geen andere afweging gemaakt. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachte zou hebben gehandeld, is de rechtbank niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 meer subsidiair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde en het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde feit.