ECLI:NL:RBROT:2022:5597

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
10/661002-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, poging tot moord en poging tot zware mishandeling door een zestienjarige jongen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een zestienjarige jongen, die op 25 mei 2021 betrokken was bij een steekpartij in Rotterdam. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag op [naam slachtoffer 1] en aan een poging tot moord en zware mishandeling van [naam slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met medeverdachten, met voorbedachte rade naar de woning van de slachtoffers was gegaan met de intentie om [naam slachtoffer 2] te doden. Tijdens de overval heeft de verdachte [naam slachtoffer 1] met een mes meermalen gestoken, wat leidde tot diens overlijden. [naam slachtoffer 2] raakte ernstig gewond door het geweld van de medeverdachten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 2 jaar jeugddetentie en de PIJ-maatregel opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn in overwegende mate toegewezen, waarbij de rechtbank de emotionele en materiële schade van de slachtoffers en hun nabestaanden heeft erkend.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/661002-21
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [plaats] ,
preventief gedetineerd in Rijks justitiële jeugdinrichting De Hartelborgt te Spijkenisse,
raadsman mr. G.E. Toxopeus, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de besloten terechtzittingen van 20 juni 2022 en 23 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 2 jaren, met aftrek
  • oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

4..Bewijsoverwegingen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft [naam slachtoffer 1] (hierna [naam slachtoffer 1] ) met verscheidene messteken om het leven gebracht. De verdachte moet hebben geweten dat [naam slachtoffer 1] , als gevolg van de door de verdachte toegebrachte verwondingen, zou kunnen overlijden. Hij heeft verklaard dat hij schrok van de aanwezigheid van [naam slachtoffer 1] en heeft gehandeld uit angst en paniek. Er was ten aanzien van [naam slachtoffer 1] geen vooropgezet plan. De verdachte heeft dit feit samen met [naam medeverdachte 1] (hierna [naam medeverdachte 1] ) gepleegd. Het was het idee van [naam medeverdachte 1] om naar de woning te gaan, zonder hem was de verdachte er nooit geweest. Door de verdachte een mes te geven en bij binnenkomst direct naar de kamer van [naam slachtoffer 1] te sturen, wetende dat deze thuis was en dat een reactie van [naam slachtoffer 1] dus te verwachten was, heeft [naam medeverdachte 1] zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de verdachte potentieel dodelijk geweld zou gebruiken tegen [naam slachtoffer 1] en heeft hij die kans ook bewust aanvaard, doch minst genomen op de koop toegenomen. Daarnaast kan op grond van het dossier worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 1] in de woning heeft gezien en gehoord dat de verdachte ernstig geweld pleegde tegen [naam slachtoffer 1] , maar dat hij op geen enkel moment heeft ingegrepen noch op serieuze wijze heeft getracht de verdachte van zijn handelen te weerhouden.
De verdachte heeft geen geweld tegen [naam slachtoffer 2] (hierna [naam slachtoffer 2] ) gepleegd. [naam medeverdachte 2] (hierna [naam medeverdachte 2] ) heeft [naam slachtoffer 2] tegen het hoofd geslagen terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg en [naam medeverdachte 1] heeft in de arm van [naam slachtoffer 2] gesneden. De verdachte heeft echter wel deelgenomen aan de voorbereiding en de uitvoering van een plan dat voor hem aanvankelijk inhield dat [naam medeverdachte 1] [naam slachtoffer 2] total loss wilde slaan. Op de dag zelf heeft hij in de auto onderweg naar de woning van [naam medeverdachte 1] gehoord dat [naam medeverdachte 1] met een mes de polsen van [naam slachtoffer 2] wilde doorsnijden om het op zelfmoord te laten lijken. De verdachte had toen de mogelijkheid om niet mee naar binnen te gaan, om weg te gaan, maar dat heeft hij niet gedaan. Op dat moment heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer 2] om het leven zou komen. In de woning heeft de verdachte ook niet geprobeerd [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] tegen te houden, is hij niet weggegaan en heeft hij geen hulp ingeroepen. De officier van justitie is om die reden van mening dat er sprake is van een dermate wezenlijke bijdrage dat van een bewuste nauwe samenwerking kan worden gesproken. [naam slachtoffer 2] had kunnen overlijden aan het tegen haar gepleegde geweld. Het onder 2 primair ten laste gelegde is daarom wettig en overtuigend bewezen.
Ook feit 3 primair is wettig en overtuigend bewezen. Het opzet van de verdachte was in elk geval gericht op het meewerken aan de uitvoering van een plan om [naam slachtoffer 2] total loss te slaan. Dat levert tenminste opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is de verdediging van mening dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat waaruit de overtuiging kan worden geput dat de verdachten vooraf wisten van de aanwezigheid van [naam slachtoffer 1] in de woning. De verdachte heeft bekend dat hij [naam slachtoffer 1] heeft doodgestoken. De verdediging voert echter aan dat het mogelijk is dat de verdachte de schuld voor iemand anders op zich heeft genomen. De enige forensische aanwijzing die er voor het steken door de verdachte is, is dat op de terugweg in de auto bloed van het slachtoffer gevonden is nabij de bijrijdersstoel waarop de verdachte heeft gezeten. De verdediging is van mening dat dit niet overtuigend is gelet op de enorme hoeveelheid bloed die gevloeid is.
Bij het slaan en verwonden van [naam slachtoffer 2] heeft de verdachte, anders dan door zijn aanwezigheid in de woning, geen enkele betrokkenheid gehad. De verdachte moet om die reden worden vrijgesproken van het onder 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3.
De beoordeling
Inleiding
Op dinsdag 25 mei 2021 omstreeks 09:37 uur, werden diverse politie-eenheden verzocht om naar de [adres delict] te Rotterdam te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden [naam slachtoffer 2] en [naam slachtoffer 1] aangetroffen. [naam slachtoffer 1] is aan zijn verwondingen overleden. [naam slachtoffer 2] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [adres delict] naar binnen zijn gegaan. [naam medeverdachte 3] (hierna [naam medeverdachte 3] ), de dochter en zus van de slachtoffers, heeft verklaard dat zij haar huissleutel aan een van de indringers heeft gegeven om zo de woning binnen te kunnen komen.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat [naam medeverdachte 1] en de destijds 16-jarige [naam medeverdachte 3] een geheime liefdesrelatie hadden en dat [naam slachtoffer 2] hiervan door [naam slachtoffer 1] op de hoogte is gesteld, waarna [naam slachtoffer 2] ieder verder contact tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] heeft verboden. [naam medeverdachte 3] heeft [naam medeverdachte 1] enkele dagen voor het steekincident gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. [naam medeverdachte 1] heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn de verdachte en [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 1] meegegaan. [naam medeverdachte 2] en de verdachte zijn in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto door [naam medeverdachte 1] opgehaald en vanuit Zoetermeer naar de woning in Rotterdam gereden. Zij zijn eerst nog langs het huis van [naam medeverdachte 1] gereden om iets op te halen. De verdachte heeft hierover verklaard dat [naam medeverdachte 1] een mes uit zijn woning heeft gepakt en dat mes bij terugkomst bij de auto aan de verdachte heeft gegeven. [naam medeverdachte 1] zei dat de verdachte het mes voor de zekerheid bij zich moest houden. De verdachte heeft het mes aangenomen van [naam medeverdachte 1] en het mes in zijn broeksband gestopt. Vanaf de woning van [naam medeverdachte 1] zijn zij nog naar het stageadres van [naam medeverdachte 3] in Schiedam gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna is [naam medeverdachte 1] met [naam medeverdachte 2] en de verdachte naar de woning aan de [adres delict] gereden.
Wat is er in de woning gebeurd?
De drie verdachten zijn gezamenlijk de woning binnengegaan. [naam slachtoffer 2] zat in de woonkamer en [naam slachtoffer 1] lag in zijn slaapkamer in bed. De verdachte heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst de kamer van [naam slachtoffer 1] is binnengegaan en zag dat [naam slachtoffer 1] thuis was. De verdachte heeft uit schrik meteen op [naam slachtoffer 1] ingestoken met het mes dat hij bij zich droeg. De verdachte heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer 1] is blijven steken, ook toen [naam slachtoffer 1] gewond uit bed was gevallen en geen weerstand meer bood. Toen de verdachte dacht te zien dat [naam slachtoffer 1] stervende was, heeft hij [naam slachtoffer 1] nog een aantal keren in de borst gestoken, naar eigen zeggen zodat [naam slachtoffer 1] niet langer zou lijden. Uit de autopsie is gebleken dat na afloop [naam slachtoffer 1] achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg hiervan is [naam slachtoffer 1] komen te overlijden.
De rechtbank acht het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat de verdachte de schuld voor iemand anders op zich heeft genomen onvoldoende aannemelijk geworden. De verdachte heeft vanaf zijn tweede verklaring bij de politie consistent verklaard over het feit dat hij degene is geweest die [naam slachtoffer 1] heeft doodgestoken. Dit is ook zo door zijn medeverdachten verklaard. Daarnaast is er geen objectief (forensisch) bewijs aangetroffen, waaruit een ander scenario zou kunnen worden afgeleid.
Ten aanzien van het geweld tegen [naam slachtoffer 2] geldt dat [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij [naam slachtoffer 2] meermalen in haar gezicht heeft geslagen, terwijl hij motorhandschoenen met verharde knokkels droeg. De verklaringen met betrekking tot het snijden in de arm van [naam slachtoffer 2] , lopen uiteen. Hoewel [naam medeverdachte 1] ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad bij het geweld tegen [naam slachtoffer 2] , gaat de rechtbank uit van de verklaring die de verdachte hierover heeft afgelegd. De verdachte heeft - net als [naam medeverdachte 2] - verklaard dat het [naam medeverdachte 1] is geweest die [naam slachtoffer 2] met een scheermes in de onderarm heeft gesneden, nadat [naam medeverdachte 2] haar meermalen met kracht geslagen had. Dit volgt ook uit de verklaringen van diverse getuigen met wie de verdachten na afloop van het steekincident over het incident hebben gesproken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan al deze verklaringen. De verklaring van [naam medeverdachte 1] dat hij niet degene is geweest die [naam slachtoffer 2] in haar arm heeft gesneden komt bovendien ook niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier betreffende de schoensporen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat de verdachte [naam slachtoffer 1] met een mes heeft doodgestoken, dat [naam medeverdachte 2] [naam slachtoffer 2] heeft geslagen met motorhandschoenen met verharde knokkels en dat [naam medeverdachte 1] daarna [naam slachtoffer 2] met een scheermes in haar onderarm heeft gesneden.
Is sprake geweest van voorbedachte raad?
Voor bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op [naam slachtoffer 1] en de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [naam slachtoffer 2] moet worden vastgesteld dat de verdachten zich op enig moment hebben kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij moeten de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat daarbij om de weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Of voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dus sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval waaronder de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachten voor en tijdens het begaan van het feit. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechtbank er niet van te weerhouden aan contra-indicaties daarvoor meer gewicht toe te kennen.
Voorbedachte raad ten aanzien van [naam slachtoffer 1]
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [naam slachtoffer 1] met voorbedachten rade om het leven is gebracht. [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte hebben verklaard dat zij niet hadden verwacht niet dat [naam slachtoffer 1] thuis zou zijn. De verdachte heeft aan [naam medeverdachte 1] gevraagd of behalve de moeder nog iemand thuis was, waarop die ontkennend had geantwoord. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat er op eerdere momenten door [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte over is gesproken om ook [naam slachtoffer 1] iets aan te doen. Er is uitsluitend gesproken over [naam slachtoffer 2] . De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte [naam slachtoffer 1] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gestoken. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de moord op [naam slachtoffer 1] .
Is er sprake van doodslag ten aanzien van [naam slachtoffer 1] ?
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de dood van [naam slachtoffer 1] wilde op het moment dat hij met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] de woning binnenging. Eenmaal binnen is hij – bewapend met een mes – de slaapkamer van [naam slachtoffer 1] ingegaan, kennelijk om te zien of daar iemand aanwezig was. Toen hij zag dat [naam slachtoffer 1] in zijn bed lag, heeft de verdachte vele malen op [naam slachtoffer 1] ingestoken. [naam slachtoffer 1] is ten gevolge van acht van de in totaal achttien toegebrachte steekletsels overleden. De overige tien steekletsels en de zestien snijletsels kunnen op zich het overlijden niet verklaren maar kunnen door middel van bloedverlies een bijdrage hebben geleverd aan de snelheid van het overlijden. Door zo vaak te steken, heeft de verdachte ten minste de aanmerkelijke kans aanvaard dat [naam slachtoffer 1] zou komen te overlijden.
Voorbedachte raad ten aanzien van mw. [naam slachtoffer 2]
De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] hem voor 25 mei 2021 heeft verteld heeft dat hij [naam slachtoffer 2] total loss wilde slaan en hem heeft gevraagd mee te gaan naar de woning. De verdachte heeft daar toen mee ingestemd, net als [naam medeverdachte 2] . [naam medeverdachte 1] heeft de verdachte en [naam medeverdachte 2] van tevoren een plattegrond laten zien, zodat zij wisten hoe de woning er van binnen uit zag. Hierop was de plaats waar [naam slachtoffer 2] zich zou bevinden aangeduid. De verdachte heeft verklaard dat hij in de auto onderweg naar de woning van [naam slachtoffer 2] nogmaals heeft gevraagd wat de bedoeling was. [naam medeverdachte 1] heeft daarop geantwoord dat [naam medeverdachte 2] zou slaan en dat hij [naam slachtoffer 2] in de polsen zou snijden om het op zelfmoord te laten lijken. Gelet hierop staat vast dat sprake was van een vooropgezet plan, dus van voorbedachte raad, om [naam slachtoffer 2] te doden. De verdachten hadden de gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. De verdachte heeft verklaard dat hij onderweg naar de woning al wist dat [naam slachtoffer 2] zou komen te overlijden, maar dat hij toch mee naar binnen is gegaan. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachten zouden hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan zijn geleverd in de vorm van gedragingen voorafgaand aan en/of, tijdens het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In objectieve zin is het voor bewezenverklaring van medeplegen dus niet nodig dat de verdachte zelf een handeling ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger zo’n uitvoeringshandeling verricht en de ander een handeling verricht die niet onder die omschrijving valt, maar die voor de uitvoering van eerstbedoelde handeling van overwegend belang is. In subjectieve zin geldt dat bij een medepleger een tweeledig opzet aanwezig moet zijn: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op de (nauwe) samenwerking met zijn mededaders en anderzijds op het desbetreffende grondfeit. Medeplegen impliceert om die reden de bewuste samenwerking van een ieder van de medeplegers met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Daarbij is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s).
[naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte zijn allereerst naar het stageadres van [naam medeverdachte 3] gegaan om de huissleutel op te halen. Vervolgens zijn zij met behulp van die huissleutel gezamenlijk de woning aan de [adres delict] binnengegaan. Uit het voorgaande volgt dat er vooraf afspraken waren gemaakt over de rolverdeling in de woning. In de woning is de verdachte direct de slaapkamer van [naam slachtoffer 1] binnengegaan om te zien of daar iemand was. [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] zijn de woonkamer ingegaan waar [naam slachtoffer 2] meerdere malen met kracht tegen haar hoofd is geslagen en waar zij in haar arm is gesneden. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] feitelijk in staat heeft gesteld om ernstig geweld te plegen tegen [naam slachtoffer 2] door [naam slachtoffer 1] , toen hij aanwezig bleek te zijn, om het leven te brengen. Dit heeft er immers toe geleid dat [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] niet door [naam slachtoffer 1] tegengehouden konden worden. Bovendien heeft de verdachte ook niet ingegrepen toen hij zag welk ernstig geweld [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] bij [naam slachtoffer 2] pleegden. Hij heeft niet geprobeerd hen tegen te houden, is niet weggegaan en heeft geen hulp ingeroepen. Hij wist immers wat het plan was en heeft zich daar niet van gedistantieerd. De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de poging tot moord van [naam slachtoffer 2] . Hierbij komt dat de verdachte tezamen met [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] is weggegaan, zij zich hebben ontdaan van bepaalde goederen, waaronder het mes waarmee [naam slachtoffer 1] is gestoken en kleding van hun drieën. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachten het plan en de opzet hadden op het doden van [naam slachtoffer 2] . Op grond van de genoemde omstandigheden acht de rechtbank eveneens bewezen dat alle verdachten zodanig nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt, dat zij als medeplegers verantwoordelijk zijn.
Is er sprake van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade?
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of er ook sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade. Hiervoor is vastgesteld dat [naam slachtoffer 2] door [naam medeverdachte 2] meerdere keren met kracht tegen haar hoofd is geslagen, terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg. Door zo te handelen bestond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aan het hoofd van [naam slachtoffer 2] . Door de uitvoering van het plan om [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven volgt naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een mes meermalen in de borst en de linkerschouder van die [naam slachtoffer 1] gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende hij en één of meer van zijn mededaders met dat opzet en na kalm, beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer 2] met een scheermes, in de linker onderarm gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hebbende hij en één of meer van zijn mededaders die [naam slachtoffer 2] meermalen, met kracht tegen het hoofd gestompt e, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
doodslag
2.
medeplegen van poging tot moord
3.
medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 25 mei 2021 als zestienjarige jongen schuldig gemaakt aan een doodslag, een poging tot moord en een poging tot zware mishandeling met voorbedachte rade. De verdachte is op verzoek van [naam medeverdachte 1] samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar het huis van [naam slachtoffer 2] en haar zoon [naam slachtoffer 1] gegaan met de bedoeling om [naam slachtoffer 2] te vermoorden, zodat dochter [naam medeverdachte 3] meer vrijheid zou krijgen. Zij hadden gezichtsbedekkende kleding en messen meegenomen. Tegen [naam slachtoffer 2] is grof geweld gebruikt. Zij is ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm en had daardoor kunnen overlijden. [naam slachtoffer 2] heeft ook moeten aanhoren hoe haar destijds zeventienjarige zoon door de verdachte gruwelijk geweld werd aangedaan. [naam slachtoffer 1] werd door de verdachte in zijn slaapkamer overvallen terwijl hij nog in zijn bed lag. Hij had geen schijn van kans tegen de verdachte en is door een groot aantal messteken om het leven gebracht. [naam slachtoffer 2] zal door de aanhoudende pijn, trauma’s en het grote litteken op haar arm blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. Dat blijkt ook uit haar slachtofferverklaring. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De verdachte heeft door zijn handelen de nabestaanden van [naam slachtoffer 1] onbeschrijflijk veel leed toegebracht. Zij moeten leven in de wetenschap dat hun zoon, broer en neef, die in de bloei van zijn leven was, op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. Aan hen is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Deze zaak heeft niet alleen in de directe woonomgeving grote impact gehad, maar in de gehele de samenleving. Niet alleen vanwege het ernstige geweld dat is toegepast, maar ook door de jonge leeftijd van de verdachten en omdat de dochter en zus van de slachtoffers betrokken was.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld een geweldsfeit.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 16 juni 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De probleemoplossende vaardigheden van de verdachte schieten tekort doordat hij geneigd is situaties uit de weg te gaan in plaats van deze op te lossen. Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, is een zware maatregel/straf noodzakelijk en onvermijdelijk, gezien de ernst van het delict en de impact op de maatschappij en de nabestaanden. Het blijft voor de Raad onduidelijk waarom er sprake is geweest van excessief geweldgebruik. Opvallend hierbij is dat dit niet alleen voor anderen onverwachts is gekomen, maar ook voor de verdachte zelf, waardoor het recidivegevaar onvoorspelbaar geacht wordt. De Raad ziet in deze zaak dat de juridische gronden voor een PIJ-maatregel aanwezig zijn en dat het een passende maatregel is. Wel vraagt de Raad zich af of een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel daadwerkelijk in het belang is van de verdachte en/of de oplegging van een voorwaardelijke PIJ-maatregel niet afdoende is. In tegenstelling tot de gedragsdeskundige rapporteurs is de Raad van mening dat behandeling van de verdachte niet per se binnen een gesloten kader hoeft plaats te vinden. De verdachte en zijn netwerk zien de noodzaak van behandeling wel degelijk in en staan open voor intramurale/ambulante behandeling. De verdachte heeft nooit eerder ambulante behandeling ontvangen. Daarnaast speelt mee dat de verdachte zich het afgelopen jaar meewerkend heeft opgesteld en in staat is zich te ontwikkelen. Ook is de Raad van mening dat er vanuit het gezinssysteem voldoende ondersteuning geboden kan worden in combinatie met begeleiding en toezicht van de jeugdreclassering. De Raad adviseert dan ook om het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden in overweging te nemen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 28 januari 2022 opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam persoon 1] en kinder- en jeugdpsychiater dr. [naam persoon 2] en forensisch milieuonderzoeker [naam persoon 3] . Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte geen sprake van een patroon van ernstig en recidiverend agressief gedrag, of van andere ernstige gedragsproblemen. De vastgestelde problematiek manifesteert zich subtieler. Een gebrekkig zelfgevoel, gebrek aan inzicht in de emoties en gedachten van zichzelf en anderen, een onvermogen om interne spanningen te reguleren en een gebrekkige emotieregulatie vormen kernelementen van zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Gezien het risico dat genoemde persoonlijkheidskenmerken zich nestelen in zijn persoonlijkheid wordt gesproken van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Het mentaliserende vermogen van de verdachte is onvoldoende ontwikkeld. De eigen emoties, die hij wel ervaart, worden door hem geminimaliseerd. Doordat hij moeite heeft met mentaliseren, kan de verdachte zich ook onvoldoende rekenschap geven van de context waarin hij zich bevindt en van hetgeen zijn gedrag voor gevolgen heeft op anderen. Gedachten, motieven en emoties van anderen worden namelijk door hem onvoldoende doorgrond. Daarmee kan hij zich niet goed focussen op wat er in een situatie gebeurt en is het voor hem moeilijk om oorzaak-gevolgrelaties te doorzien. Doordat de verdachte moeilijk kan doorgronden wat er werkelijk speelt in een situatie, zullen dingen hem als het ware overkomen. Daar komt bij dat hij anderen nodig heeft om situaties te begrijpen en zijn gedrag te sturen en te reguleren, terwijl hij intussen nauwelijks hulp zoekt en zich liever in zichzelf terugtrekt als de spanning toeneemt. Zijn coping is hierdoor passief te noemen. Daarnaast zoekt hij houvast in relaties met anderen en heeft hij anderen nodig om de wereld om hem heen te doorgronden. Als de spanning oploopt en zijn gebrekkige copingmechanismen tekortschieten, kan de verdachte, bij een geringe aanleiding, plotseling dreigend en denigrerend worden, waarbij hij een ander nodig heeft om de spanning te dereguleren. Naast de genoemde persoonlijkheidskenmerken is nog van belang dat tevens sprake is van enige persoonlijkheidskenmerken die het risico op antisociaal gedrag kunnen verhogen. Naast de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling is tevens sprake van zwakbegaafdheid. Bij de verdachte is merkbaar dat hij meer dan gemiddeld moeite heeft om dingen te begrijpen, waardoor hij moeite heeft om tot oplossingen te komen.
De beschreven pathologie heeft een duurzaam karakter en komt al langere tijd tot uiting in het gedrag en functioneren van de verdachte. Derhalve waren de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de zwakbegaafdheid ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Hoewel het voorstelbaar is dat sprake is van een doorwerking, concluderen de onderzoekers dat er een discrepantie bestaat tussen, enerzijds, de – grote – ernst van het ten laste gelegde en anderzijds, de – geringere – ernst van de gevonden pathologie. Op basis van wat bekend is over de problematiek van de verdachte is het aannemelijk dat met zijn pathologie samenhangende kenmerken een rol hebben gespeeld in de aanloop naar het tenlastegelegde, en dat zijn handelingsvrijheid daardoor mede werd beïnvloed. De onderzoekers adviseren op basis van hetgeen over de aanloop naar het ten laste gelegde kan worden geconcludeerd om de verdachte het ten laste gelegde indien bewezen in een verminderde mate toe te rekenen. De verdachte werd immers in de aanloop naar het ten laste gelegde in zijn keuzevrijheid beperkt door uit de vastgestelde bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en zwakbegaafdheid voortkomende forensisch relevante functiestoornissen.
Het recidivegevaar is deels onvoorspelbaar. Er is, bij bewezenverklaring, geen reden om aan te nemen dat de verdachte in de toekomst niet opnieuw excessief gewelddadig zou kunnen worden. De klinische inschatting van het recidive risico is dat het risico op ernstig gewelddadig gedrag verhoogd is, waarbij de onderzoekers niet goed kunnen differentiëren tussen een matig en een hoog recidiverisico. Omdat blijkt dat de verdachte bij oplopende boosheid een ander nodig kan hebben om zijn agressie te reguleren, wordt het risico dat hij reageert met forse agressie, als deze ander er niet is om te de-escaleren terwijl zijn boosheid oploopt, ingeschat als aanzienlijk. De klinische overwegingen met betrekking tot het recidiverisico en de gestandaardiseerde risicotaxatie overziend, concluderen de onderzoekers dat het recidive risico op gewelddadig gedrag verhoogd is. Mocht de verdachte zich opnieuw bevinden in een situatie waarin hij zijn boosheid zelf niet kan reguleren, en daarbij eigenlijk een ander nodig heeft om dit voor hem te doen, terwijl zo een ander er niet is, is het risico op een recidive agressieve escalatie hoog.
Om het recidivegevaar te reduceren is het nodig om de persoonlijkheidsontwikkeling positief te beïnvloeden en om de probleemoplossende vaardigheden te versterken. Omdat de verdachte nauwelijks weet wat hij voelt en denkt, is de verwachting dat behandeling langdurig zal moeten zijn om een effect te bewerkstelligen dat het recidiverisico voldoende reduceert. Gegeven het recidiverisico op ernstige agressie is het van belang om behandeling te laten plaatsvinden in een setting met een hoog beveiligingsniveau. Immers, de verdachte laat niet zien dat hij geleerd heeft van het ten laste gelegde en is niet goed in staat om de eigen agressie te beheersen. Wanneer hij in de behandeling meer begrensd wordt, zal er meer frictie komen en kan de kans op agressie toenemen. Hierdoor ontstaat een risico op grensoverschrijdend en agressief gedrag dat noodzakelijkerwijs beheersmatige oplossingen vereist. Gezien het recidiverisico met betrekking tot ernstige agressieve feiten en gezien de noodzaak voor intensieve langdurige interventie, is een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geïndiceerd. Doordat de verdachte de noodzaak van behandeling niet inziet, en doordat de beperkte gewetensontwikkeling en de beperkte empathische vermogens hem niet zullen helpen om gemotiveerd te zijn, zal het erg moeilijk zijn om ingang bij hem te vinden. Daarnaast is het behandelresultaat sterk afhankelijk van zijn tekortschietende mentaliserende vermogens. Van belang is verder dat het ambulante netwerk tekort zal schieten, mocht de verdachte toch ambulant worden behandeld. Immers, de verdachte zal van buiten af behoorlijk moeten worden gestimuleerd en aangestuurd, en hem zal een spiegel moeten worden voorgehouden, zodat hij leert over zichzelf, in relatie met anderen. De onderzoekers schatten in dat het huidige ambulante netwerk hierin op kortere termijn onvoldoende kan betekenen. Geringe ontwikkelmogelijkheden en een tekortschietend ambulant netwerk pleiten voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, en tegen een voorwaardelijke variant.
De deskundigen hebben ter terechtzitting toegelicht dat het mentaliserende vermogen van de verdachte erg zwak is. Hij heeft erg veel moeite om bij zijn motieven, emoties en gedachten te komen waardoor het lastig is om hem behandeling te bieden, met name in het ambulante kader. De deskundigen verwachten dat de behandeling die de verdachte nodig heeft meerdere jaren in beslag zal nemen. Er is een stevige interventie nodig waarbij de verdachte veelvuldig wordt geholpen bij het kennen van emoties en ermee leren omgaan. De verdachte heeft veel professionele aandacht nodig. Er zal teveel van hem worden gevraagd indien hij een dergelijke behandeling ambulant moet ondergaan.
De deskundige [naam persoon 4] , werkzaam bij de Raad, heeft ter terechtzitting haar advies gehandhaafd. De verdachte heeft binnen De Hartelborgt positieve stappen ondernomen. De verdachte en zijn netwerk zien de noodzaak van behandeling en willen daar ook aan meewerken. Door middel van een klinische opname in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel bij De Catamaran kan de verdachte behandeld worden en kan hij zich ontwikkelen.
De deskundige [naam persoon 5] , werkzaam bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West, heeft eveneens ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt binnen De Hartelborgt. Hij is beter in staat om openheid van zaken te geven. Hij is in gaan zien dat hij moet veranderen en dat hij daar hulp bij nodig heeft.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank legt die daarom aan haar beslissingen ten grondslag. Nu bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens die ook aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten zal de rechtbank de bewezen verklaarde feiten verminderd aan de verdachte toerekenen.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van langdurige jeugddetentie. De maximale detentiestraf voor een verdachte, die ten tijde van het plegen van het feit 16 jaar oud is, is vierentwintig maanden jeugddetentie. Deze straf wordt naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden geacht.
PIJ-maatregel
Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank stelt vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De verdediging heeft verzocht om de PIJ-maatregel in een voorwaardelijk kader op te leggen. De rechtbank is echter met de psycholoog en de psychiater van oordeel dit vanwege de ernst van de problematiek van de verdachte geen passend alternatief is voor een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De deskundigen hebben de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau en langdurige klinische behandeling uitvoerig gemotiveerd. Behandeling vanuit het ambulante kader zal onvoldoende resultaten bieden.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 5] , [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] ter zake van de tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij [naam benadeelde 5] (moeder van [naam slachtoffer 1] en slachtoffer) vordert een bedrag van € 68.087,63 aan materiële schade en € 90.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, letselschade en shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] ((stief)vader van [naam slachtoffer 1] en echtgenoot van [naam benadeelde 5] ) vordert een bedrag van € 9.667,44 aan materiële schade en € 20.000,- subsidiair € 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] (tante van [naam slachtoffer 1] en zus van [naam benadeelde 5] ) vordert een bedrag van € 8.393,40, subsidiair € 3.898,73 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] (neef van de slachtoffers) vordert een bedrag van
€ 148,96 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 4] (neef van de slachtoffers) vordert een bedrag van
€ 42,20 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen integraal kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de gevorderde schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat er bij [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] sprake is van shockschade. Er was geen onmiddellijke confrontatie met het overlijden van [naam slachtoffer 1] . Zij dienen dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 1] heeft de verdediging verzocht om zoveel mogelijk rekening te houden met de samenloop van shock- en affectieschade.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenissen van 25 mei 2021 een enorme impact hebben gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet hebben geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon en neef tot uitdrukking kan brengen.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partijen door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks schade is toegebracht.
Affectieschade
Sinds 1 januari 2019 is het voor nabestaanden van overleden slachtoffers mogelijk om op grond van artikel 6:108, derde lid, BW affectieschade te vorderen. Voor de hoogte van de vergoeding zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitaire bedragen vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat het overlijden van [naam slachtoffer 1] het gevolg is van het handelen van de verdachte. Hiermee is de grond voor vergoeding van affectieschade gegeven. De gevorderde bedragen door [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 1] zijn in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank zal de gevorderde bedragen aan affectieschade dan ook geheel toewijzen, te weten € 20.000,- per persoon.
Shockschade
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. Bij shockschade gaat het om schade van de benadeelde partij zelf bij wie door het zien van een ernstige gebeurtenis of vanwege de directe confrontatie van de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok ontstaat, die geestelijk letsel veroorzaakt. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat geestelijk letsel zal zich vooral voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met degene die bij het ongeval is gedood of gewond is geraakt. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
Uit de toelichtingen bij de vorderingen van [naam benadeelde 5] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] volgt dat het horen van het doodsteken van [naam slachtoffer 1] , de uiteindelijke confrontatie met het lichaam van [naam slachtoffer 1] , de identificatie van [naam slachtoffer 1] en het schoonmaken van het bloed in de woning psychische klachten hebben veroorzaakt. Genoemde personen hebben in verband met PTSS een aantal maanden onder behandeling van een psycholoog gestaan. [naam benadeelde 5] staat nog steeds onder behandeling. De rechtbank zal de shockschade zoals deze door de benadeelde partijen is gevorderd toewijzen, te weten € 50.000,- aan [naam benadeelde 5] , € 20.000,- aan [naam benadeelde 2] en € 10.000,- voor [naam benadeelde 3] en voor [naam benadeelde 4] .
Letselschade
Deze schade zoals geleden door [naam benadeelde 5] zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. [naam benadeelde 5] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Materiële schade
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [naam benadeelde 5] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.483,70. De schade bestaat uit:
  • € 375,- aan kosten lijkbezorging;
  • € 385,- voor eigen risico 2021;
  • € 385,- voor eigen risico 2022;
  • € 59,96 voor apotheek/drogist;
  • € 140,- voor PSYTREC;
  • € 2.097,27 voor kosten aan fysiotherapie in 2022;
  • € 62,00 voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding;
  • € 79,18 voor kleding;
  • € 133,14 voor eten;
  • € 2.500,- voor verhuiskosten;
  • € 439,50 voor huishoudelijke hulp;
  • € 540,- voor mantelzorg;
  • € 287,65 aan reiskosten en parkeerkosten aan het ziekenhuis en de psycholoog.
De overige gevorderde materiële schade van de benadeelde partij leveren een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [naam benadeelde 1] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van € 7.568,24. De schade bestaat uit:
  • € 5.507,80 aan kosten lijkbezorging;
  • € 385,- aan eigen risico 2021;
  • € 200,- aan parkeerkosten;
  • € 33,12 aan telefoonkosten;
  • € 1.442,32 aan opgenomen verlofuren.
De overige gevorderde materiële schade van de benadeelde partij leveren een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [naam benadeelde 2] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.463,09. De schade bestaat uit:
  • € 802,54 aan kosten lijkbezorging;
  • € 109,03 aan eigen risico 2021;
  • € 385,- aan eigen risico 2022;
  • € 5,62 aan kosten voor medicatie;
  • € 1.839,33 aan verhuiskosten;
  • € 25,- aan kosten voor een nieuw telefoonnummer;
  • € 276,24 aan reiskosten naar de psycholoog;
  • € 20,33 aan reis- en parkeerkosten naar het ziekenhuis.
De overige gevorderde materiële schade van de benadeelde partij leveren een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Daarnaast is komen vast te staan dat aan [naam benadeelde 3] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van € 143,32. De schade bestaat uit:
  • € 116,60 aan kosten lijkbezorging;
  • € 26,72 aan reiskosten naar de psycholoog.
De overige gevorderde materiële schade van de benadeelde partij leveren een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ten slotte is komen vast te staan dat aan [naam benadeelde 4] door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Deze vordering is genoegzaam onderbouwd en niet betwist, zodat deze schade eveneens zal worden toegewezen tot een bedrag van € 33,22. De schade bestaat uit:
  • € 6,50 aan kosten voor een uittreksel van de gemeente voor een urgentieverklaring;
  • € 26,72 aan reiskosten aan de psycholoog.
De overige gevorderde materiële schade van de benadeelde partij leveren een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten onder 2 en 3 samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij voor dit deel ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 1] betalen is de verdachte in zoverre jegens deze benadeelde partijen van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 5] een schadevergoeding betalen van
€ 87.483,70, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 27.568,24, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 23.463,09, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 3] een schadevergoeding betalen van
€ 10.143,32, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 4] een schadevergoeding betalen van
€ 10.033,22, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Ten aanzien van alle voorgaande verplichtingen tot schadevergoeding wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal echter geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 287, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentie voor de duur van 2 (twee) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
veroordeelt de verdachte deels, te weten tot een bedrag van € 17.108,70, hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 5] , te betalen een bedrag van
€ 87.483,70 (zegge: zevenentachtigduizend vierhonderddrieëntachtig euro en zeventig eurocent), bestaande uit € 7.483,70 aan materiële schade en € 80.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte deels, te weten tot een bedrag van € 2.060,44, hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 27.568,24 (zegge: zevenentwintigduizend vijfhonderdachtenzestig euro en vierentwintig eurocent), bestaande uit € 7.568,24 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag
van € 23.463,09 (zegge: drieëntwintigduizend vierhonderddrieënzestig euro en negen eurocent),bestaande uit € 3.463,09 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 3], te betalen een bedrag van
€ 10.143,22 (zegge: tienduizend honderddrieënveertig euro en tweeëntwintig eurocent), bestaande uit € 143,22 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 4], te betalen een bedrag van
€ 10.033,22 (zegge: tienduizend drieëndertig euro en tweeëntwintig eurocent), bestaande uit € 33,22 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 5]te betalen
€ 87.483,70 (zegge: zevenentachtigduizend vierhonderddrieëntachtig euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 27.568,24 (zegge: zevenentwintigduizend vijfhonderdachtenzestig euro en vierentwintig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 23.463,09 (zegge: drieëntwintigduizend vierhonderddrieënzestig euro en negen eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 3]te betalen
€ 10.143,22 (zegge: tienduizend honderddrieënveertig euro en tweeëntwintig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 4]te betalen
€ 10.033,22 (zegge: tienduizend drieëndertig euro en tweeëntwintig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel en J. Rust, MSc, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e)
voorwerp(en) meermalen in de borst en/of de linkerschouder, althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 1] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm, beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer 2] (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linkeronder)arm gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond/snijwond in de (linkeronder)arm en/of een blijvend litteken heeft toegebracht, hebbende hij verdachte en/of één of aleer van zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer 2] in de(linkeronder)arm gestoken en/of gesneden;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader s) die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld,
hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 2] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen.