ECLI:NL:RBROT:2022:5596

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
10/700115-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en zware mishandeling met voorbedachten rade door verdachte en medeverdachten

Op 25 mei 2021 heeft de verdachte samen met medeverdachten een poging tot moord en zware mishandeling gepleegd. De verdachte had het plan om de moeder van zijn vriendin te vermoorden, zodat zij meer vrijheid zou krijgen. Tijdens de uitvoering van dit plan is de moeder ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm, terwijl haar zoon, [naam slachtoffer 2], werd overvallen en door meerdere messteken om het leven werd gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot moord op [naam slachtoffer 1] en de poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de doodslag op [naam slachtoffer 2]. De verdachte werd veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis had, maar dat dit niet leidde tot een verminderde toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank legde ook een vrijheidsbeperkende maatregel op, die inhoudt dat de verdachte contactverboden heeft met de slachtoffers en hun nabestaanden. De zaak heeft grote impact gehad op de slachtoffers en de samenleving, vooral gezien de jonge leeftijd van de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/700115-21
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2001,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. J. Gravesteijn, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juni 2022, 22 juni 2022 en 23 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar met aftrek

4..Bewijsoverwegingen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte de onder 1 impliciet subsidiair, 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan. Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
De verdachte heeft een plan beraamd om [naam slachtoffer 1] (hierna [naam slachtoffer 1] ) van het leven te beroven. Uit de verklaringen van de medeverdachten [naam medeverdachte 1] (hierna [naam medeverdachte 1] ) en [naam medeverdachte 2] (hierna [naam medeverdachte 2] ) en de getuigenverklaringen van [naam getuige 1] (hierna [naam getuige 1] ) en [naam getuige 2] (hierna [naam getuige 2] ) blijkt dat zij voorafgaand aan de overval op de woning aan de [adres delict] – waar [naam slachtoffer 1] met haar gezin woonde – op 25 mei 2021 al van de verdachte hoorden over zijn plan om [naam slachtoffer 1] van kant te maken. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat [naam medeverdachte 2] in elk geval drie keer met de vuist tegen het hoofd van [naam slachtoffer 1] heeft geslagen. De verdachte heeft daarna met een scheermes de pols van [naam slachtoffer 1] doorgesneden. De verdachte heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om na te denken over zijn handelen en de mogelijke gevolgen daarvan en om zich te bedenken. Dat is echter niet gebeurd. De verdachte heeft, zonder enige provocatie of handeling van de zijde van [naam slachtoffer 1] , zijn plan uitgevoerd. [naam slachtoffer 1] had als gevolg daarvan zonder meer kunnen overlijden. Het medeplegen van de poging tot moord op [naam slachtoffer 1] kan wettig en overtuigend bewezen worden.
Uit het plan van de verdachte om [naam slachtoffer 1] om het leven te brengen, volgt ook het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade kan om die reden eveneens worden bewezen.
Dat er ook een plan was om [naam slachtoffer 2] (hierna [naam slachtoffer 2] ) – de zoon van [naam slachtoffer 1] die ook in de woning aanwezig was – om het leven te brengen, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Het dossier bevat wel aanwijzingen dat het de bedoeling was om met [naam slachtoffer 2] de confrontatie aan te gaan. De verdachte kon ook weten dat [naam slachtoffer 2] thuis zou zijn, want [naam medeverdachte 3] wist dat haar broer was gestopt met zijn baantje en in de ochtend thuis zou zijn. De verdachte heeft een mes aan [naam medeverdachte 1] gegeven, hem naar de kamer van [naam slachtoffer 2] gestuurd, wetende dat [naam slachtoffer 2] thuis was en dat een reactie op de komst van een indringer te verwachten was. Uit de omstandigheden dat de verdachte zag dat [naam slachtoffer 2] in zijn slaapkamer was, [naam medeverdachte 1] in die kamer een bovenhandse stompende beweging zag maken, [naam slachtoffer 2] hoorde schreeuwen en “gun mij het leven” hoorde roepen en de kleding van [naam medeverdachte 1] vervolgens bebloed was, volgt dat de verdachte zich niet alleen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de medeverdachte [naam medeverdachte 1] potentieel dodelijk geweld tegen [naam slachtoffer 2] zou gebruiken, maar ook dat hij die kans heeft aanvaard. De verdachte heeft op geen enkel moment ingegrepen, noch op serieuze wijze getracht de medeverdachte [naam medeverdachte 1] van zijn handelen te weerhouden. De officier van justitie acht om die reden het medeplegen van de doodslag van [naam slachtoffer 2] door de verdachte bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging er op gewezen dat de verdachte geen rechtstreeks contact heeft gehad met [naam slachtoffer 2] . Hij is niet in zijn kamer geweest en heeft geen van de geweldshandelingen gepleegd. Bovendien ontbreken er bloedsporen op de kleding van de verdachte die naar [naam slachtoffer 2] te herleiden zijn. Wat gebeurd is met [naam slachtoffer 2] was nimmer de bedoeling. [naam slachtoffer 2] werd niet te verwachten in de woning. [naam medeverdachte 1] werd plotseling met [naam slachtoffer 2] in de woning geconfronteerd en heeft in paniek – toen een gevecht ontstond – zijn mes gepakt en [naam slachtoffer 2] gestoken. In een dergelijke situatie is er geen sprake van koel en kalm beraad, maar juist van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Van voorbedachte raad kan dan ook geen sprake zijn. De verdachte had geen opzet op de dood van [naam slachtoffer 2] , ook niet in voorwaardelijke zin. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is er eveneens op gewezen dat de verdachte geen van de geweldshandelingen met betrekking tot [naam slachtoffer 1] heeft verricht. De verdachte heeft hierover consistent verklaard. [naam slachtoffer 1] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat “de lange dunne jongen” – [naam medeverdachte 2] – haar niet alleen heeft geslagen, maar ook in haar pols heeft gesneden. [naam slachtoffer 1] heeft “de dikke jongen” – de verdachte – niet in haar buurt gezien. Er is geen reden om te twijfelen aan de waarnemingen van [naam slachtoffer 1] . Aan de verklaringen van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] dat de verdachte [naam slachtoffer 1] gesneden heeft, dient de rechtbank voorbij te gaan. [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] hebben wisselend verklaard. Het is bovendien aannemelijk dat zij elkaar besmet hebben en dat [naam medeverdachte 1] zijn vriend [naam medeverdachte 2] probeert te helpen. Dit geldt ook voor de getuigenverklaringen van de jongens uit de vriendenkring van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] die verklaard hebben over gebeurtenissen die zich in de aanloop naar en na afloop van het incident hebben voorgedaan en de uitspraken die de verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] daarbij zouden hebben gedaan. [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn na het incident in de gelegenheid geweest om met deze getuigen en ook anderen te praten over de zaak. Het zijn de-audituverklaringen, die geen waarnemingen betreffen die rechtstreeks betrekking hebben op de feiten zoals die ten laste zijn gelegd. Om die reden is het forensische bewijs belangrijk. De verdachte heeft over de bloedsporen op zijn kleding verklaard dat deze op zijn kleding zijn gekomen toen [naam medeverdachte 2] langs hem liep, terwijl hij bebloede handschoenen en bebloede kleding droeg. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft over de bloedspoorpatronen overwogen dat – hoewel de ontstaanswijze(n) van deze bloedsporen niet meer kan worden vastgesteld – de locaties van de bloedsporen kunnen passen bij de verklaring van de verdachte dat [naam medeverdachte 2] langs hem is gelopen met sterk bebloede handen/handschoenen en dat bij het bewegen van zijn handen het bloed op zijn schoenen en broek terecht is gekomen.
De verdachte is steeds bij zijn verklaring gebleven dat hij met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar de woning is gereden om [naam slachtoffer 1] te laten schrikken. Daarvoor is meer bewijs in het dossier aanwezig dan voor het scenario dat het zijn voornemen was om geweld tegen [naam slachtoffer 1] of [naam slachtoffer 2] te gebruiken. Om die reden kan evenmin gesproken worden van een rol in de eventuele voorbereiding van de moord/doodslag op [naam slachtoffer 2] of de poging tot moord/doodslag op [naam slachtoffer 1] . De verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.
De beoordeling
Inleiding
Op dinsdag 25 mei 2021 omstreeks 09:37 uur, werden diverse politie-eenheden verzocht naar de [adres delict] te Rotterdam te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] aangetroffen. [naam slachtoffer 2] is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden. Mw [naam slachtoffer 1] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [adres delict] naar binnen zijn gegaan. [naam medeverdachte 3] (hierna [naam medeverdachte 3] ), de dochter van [naam slachtoffer 1] en de zus van [naam slachtoffer 2] , heeft verklaard dat zij haar huissleutel aan een van de indringers heeft gegeven om zo de woning te kunnen betreden.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte en de destijds 16-jarige [naam medeverdachte 3] een geheime liefdesrelatie hadden en dat [naam slachtoffer 1] hiervan door [naam slachtoffer 2] op de hoogte is gesteld, waarna [naam slachtoffer 1] ieder verder contact tussen de verdachte en [naam medeverdachte 3] heeft verboden. Enkele dagen voor het steekincident heeft [naam medeverdachte 3] de verdachte gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. De verdachte heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] met de verdachte meegegaan. De verdachte heeft hen in de ochtend van 25 mei 2021 met een auto vanuit Zoetermeer naar de woning in Rotterdam gebracht. Zij zijn eerst nog naar het huis van de verdachte gereden om iets op te halen. De verdachte heeft hierover wisselend verklaard. In zijn tweede verklaring heeft hij verklaard dat hij zijn rijbewijs en portemonnee was vergeten, in zijn derde verklaring dat hij alleen zijn rijbewijs moest halen en ter terechtzitting heeft hij gezegd dat hij zijn heuptasje moest halen met daarin zijn portemonnee en zijn rijbewijs. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [naam medeverdachte 1] die zegt dat de verdachte in zijn woning een mes heeft gepakt, dat hij dit mes direct aan [naam medeverdachte 1] heeft gegeven en dat [naam medeverdachte 1] dit mes in zijn broeksband heeft gestopt. Vanaf de woning van de verdachte zijn zij naar het stageadres van [naam medeverdachte 3] in Schiedam gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna zijn zij naar de woning aan de [adres delict] gereden en zijn zij met die huissleutel gezamenlijk de woning binnengegaan.
Wat is er in de woning gebeurd?
[naam slachtoffer 1] zat in de woonkamer en [naam slachtoffer 2] lag in zijn slaapkamer in bed. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst in de woning de kamer van [naam slachtoffer 2] is binnengegaan en [naam slachtoffer 2] daar zag. [naam medeverdachte 1] heeft met het mes dat hij bij zich had meerdere keren op [naam slachtoffer 2] ingestoken. Uit de autopsie is gebleken dat [naam slachtoffer 2] na afloop achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg hiervan is [naam slachtoffer 2] komen te overlijden. De verklaringen met betrekking tot wat er met [naam slachtoffer 1] is gebeurd, lopen uiteen. [naam medeverdachte 2] heeft bevestigd dat hij [naam slachtoffer 1] meermalen in het gezicht heeft geslagen, terwijl hij motorhandschoenen met verharde knokkels droeg. [naam medeverdachte 2] ontkent echter dat hij [naam slachtoffer 1] daarna in haar onderarm heeft gesneden, zoals [naam slachtoffer 1] verklaart.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid te hebben gehad bij het geweld tegen beide slachtoffers. Hij zou slechts hebben toegekeken terwijl het geweld gaande was en zou grotendeels op de gang hebben gestaan. [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] verklaren echter allebei dat de verdachte degene is geweest die met een scheermes de woonkamer in is gelopen en daar de linker onderarm van [naam slachtoffer 1] heeft opengesneden. Dit wordt ondersteund door de verklaringen van diverse getuigen met wie de verdachten na afloop over het steekincident hebben gesproken. Van beïnvloeding van getuigen is de rechtbank niet gebleken. [naam medeverdachte 1] heeft bovendien al vanaf zijn tweede politieverhoor openheid van zaken gegeven en zichzelf belast door te erkennen dat hij [naam slachtoffer 2] heeft doodgestoken. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan al deze verklaringen. De verklaring van de verdachte dat hij niet degene is geweest die [naam slachtoffer 1] heeft gesneden komt ook niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier en dan met name het onderzoek naar de schoensporen, waarop de rechtbank hieronder ingaat.
Door de raadsman is bepleit dat de bloedsporen die afkomstig kunnen zijn van [naam slachtoffer 1] die op de kleding van de verdachte zijn aangetroffen, zijn ontstaan doordat [naam medeverdachte 2] langs hem is gelopen met de bebloede motorhandschoenen. Het NFI heeft in het rapport en de nagekomen brief ten aanzien van de bloedspoorpatronen echter toegelicht dat de ontstaanswijze van de aangetroffen bloedsporen niet meer kan worden vastgesteld. De bloedsporen zouden op de kleding van de verdachte kunnen zijn gekomen doordat [naam medeverdachte 2] langs hem liep. De rechtbank leest het niet onderscheidend onderzoeksresultaat als een resultaat zonder bewijswaarde voor enig scenario en het resultaat van dit rapport laat zodoende - op zichzelf staand - de mogelijkheid van verschillende scenario’s open. Bij gebrek aan informatie over de exacte positie van de verdachte ten tijde van de geweldshandelingen, kon geen van beide scenario’s door het NFI worden uitgesloten. De resultaten van het onderzoek naar (het ontstaan van) de bloedsporen op de kleding van de verdachte moeten echter niet op zichzelf, maar in samenhang met de resultaten van ander onderzoek bezien worden. De bevindingen van het NFI bieden dan ook geen steun voor de verklaring van de verdachte. Hierbij komt dat dit scenario (dat het bloed op zijn kleding is gekomen doordat [naam medeverdachte 2] met bebloede handen langs hem liep) niet wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel.
Het onderzoek naar de schoenspoorafdrukken biedt naar het oordeel van de rechtbank meer duidelijkheid. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de schoenspoorafdrukken die in de woonkamer zijn aangetroffen en dan met name naar schoenspoorafdruk 34 en schoenspoorafdruk 38. Schoenspoor 34 is aangetroffen in de directe nabijheid van de bank waarop [naam slachtoffer 1] zich bevond toen het geweld tegen haar werd gepleegd. De tenen van schoenspoor 34 wijzen volgens het onderzoek richting de televisie en daarmee schuin in de richting van [naam slachtoffer 1] (in de lengterichting van de bank waarop zij zat). Schoenspoor 38 is aangetroffen nabij het televisiemeubel. De tenen van schoenspoor 38 wijzen richting de deur(opening) die toegang geeft tot de gang. Deze schoenspoorafdrukken zijn vergeleken met de schoenen van de verdachte en de schoenen van [naam medeverdachte 2] . De bevindingen van het onderzoek van het NFI zijn veel waarschijnlijker onder de hypothese dat schoensporen 34 en 38 gezet zijn met de schoen van de verdachte dan wanneer deze gezet zouden zijn met een willekeurige schoen uit het Nederlandse straatbeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte – anders dan hij verklaart – wel degelijk in directe nabijheid van [naam slachtoffer 1] heeft gestaan. De verdachte heeft hier nimmer een uitleg voor gegeven. Het voorgaande maakt dat de rechtbank voorbijgaat aan het deel van de verklaring van [naam slachtoffer 1] dat ‘de lange dunne jongen” – [naam medeverdachte 2] – in haar arm heeft gesneden en dat “de dikke jongen” – de verdachte – niet in haar buurt is geweest, nu dit niet verenigbaar is met de bevindingen van het NFI ten aanzien van de schoenspoorafdrukken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat vast is komen te staan dat [naam medeverdachte 1] [naam slachtoffer 2] met een mes heeft doodgestoken, dat [naam medeverdachte 2] [naam slachtoffer 1] heeft geslagen met motorhandschoenen met verharde knokkels en dat de verdachte [naam slachtoffer 1] daarna met een scheermes in haar onderarm heeft gesneden.
Is er sprake geweest van voorbedachte raad?
Voor bewezenverklaring van de onder 1 impliciet primair ten laste gelegde moord op [naam slachtoffer 2] en de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op [naam slachtoffer 1] moet worden vastgesteld dat de verdachten zich op enig moment hebben kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij moeten de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat daarbij om de weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Of voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dus sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval waaronder de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar hoeft de rechtbank er niet van te weerhouden aan contraindicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voorbedachte raad ten aanzien van [naam slachtoffer 2] ?
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat [naam slachtoffer 2] met voorbedachten rade is gedood. [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte hebben verklaard dat zij niet hadden verwacht dat [naam slachtoffer 2] thuis zou zijn. De verdachte verklaart dat hij vooraf aan [naam medeverdachte 3] heeft gevraagd of er behalve haar moeder nog iemand thuis zou zijn, waarop [naam medeverdachte 3] ontkennend heeft geantwoord. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de verdachte dit op de heenweg aan [naam medeverdachte 2] en hem heeft verteld. Bovendien blijkt uit het dossier niet dat er op eerdere momenten door [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte over is gesproken om ook [naam slachtoffer 2] iets aan te doen. Er is uitsluitend gesproken over [naam slachtoffer 1] . De rechtbank acht daarom aannemelijk dat [naam medeverdachte 1] [naam slachtoffer 2] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling met een mes heeft gestoken toen hij hem in zijn slaapkamer aantrof.
Medeplegen doodslag [naam slachtoffer 2] ?
Gezien het voorgaande kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet op de dood van [naam slachtoffer 2] had op het moment dat hij - met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] - de woning binnenging. Van onvoorwaardelijk opzet op de dood van [naam slachtoffer 2] is dus geen sprake.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de mogelijke dood van [naam slachtoffer 2] en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag. Volgens vaste rechtspraak is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval de dood) indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. Of dit in een concreet geval moet worden aangenomen is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ook in voorwaardelijke zin geen opzet had op de dood van [naam slachtoffer 2] . De verdachte heeft [naam medeverdachte 1] weliswaar voorzien van een mes voordat hij de woning betrad en hem bij binnenkomst in de woning naar de kamer van [naam slachtoffer 2] gestuurd. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte ten minste rekening hield met de mogelijkheid dat [naam slachtoffer 2] thuis was en dat [naam medeverdachte 1] dat diende te controleren. Dat [naam medeverdachte 1] [naam slachtoffer 2] vervolgens met dat mes doodstak kon de verdachte echter niet voorzien. Dat de verdachte uit was op een eventuele confrontatie met [naam slachtoffer 2] betekent niet dat de verdachte ook voorwaardelijk opzet had op de dood van [naam slachtoffer 2] , in aanmerking genomen dat niet is komen vast te staan hoe hij die eventuele confrontatie wilde aangaan. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van de doodslag op [naam slachtoffer 2] .
Voorbedachte raad ten aanzien van mw. [naam slachtoffer 1]
Zoals hiervoor is overwogen heeft de verdachte ruim voor 25 mei 2021 verscheidene jongens gevraagd om met hem mee te gaan naar de woning van [naam slachtoffer 1] . Uit de verklaring van [naam getuige 2] blijkt dat de verdachte hem gevraagd heeft om mee te gaan om [naam slachtoffer 1] “van kant te maken’. Andere getuigen spreken hier ook over. De zoektermen die in de dagen voor het incident op de telefoon van de verdachte zijn ingevoerd, wijzen eveneens op een voornemen om iemand te doden. De verdachte heeft bovendien voor het steekincident een plattegrond gemaakt van de woning en aan [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] laten zien hoe de woning er van binnen uit zag, waarop de plaats waar [naam slachtoffer 1] zich zou bevinden was aangeduid. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de auto onderweg naar de woning van [naam slachtoffer 1] heeft gevraagd wat de bedoeling was. De verdachte heeft daarop geantwoord dat [naam medeverdachte 2] zou mishandelen waarna hij [naam slachtoffer 1] in de polsen zou snijden om het op zelfmoord te laten lijken. Gelet hierop staat vast dat bij de verdachte sprake was van een vooropgezet plan, dus van voorbedachte raad, om [naam slachtoffer 1] te doden. De verdachte had alle gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, maar heeft geen andere afweging gemaakt. De verdachte heeft net zolang gezocht tot hij twee jongens had gevonden die met hem mee wilden gaan en heeft er vervolgens alles aan gedaan om het plan te laten slagen.
In vereniging gepleegd?
Uit het dossier volgt dat er vooraf afspraken waren gemaakt. De verdachte, [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] zijn eerst naar het stageadres van [naam medeverdachte 3] gegaan om de huissleutel op te halen. Vervolgens zijn zij met zijn drieën naar de woning aan de [adres delict] gegaan en zijn zij met behulp van de huissleutel van [naam medeverdachte 3] de woning binnengegaan. [naam medeverdachte 2] en de verdachte zijn de woonkamer ingegaan waar [naam slachtoffer 1] door [naam medeverdachte 2] is geslagen. [naam medeverdachte 2] heeft [naam slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd geslagen terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg, waardoor haar hoofd ging bloeden. [naam slachtoffer 1] was daardoor minder weerbaar. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [naam medeverdachte 2] het voor de verdachte mogelijk heeft gemaakt om met een scheermes in de arm van [naam slachtoffer 1] te snijden, zonder dat er van de zijde van [naam slachtoffer 1] (veel) verzet werd gepleegd. [naam medeverdachte 1] is bij binnenkomst in de woning direct de kamer van [naam slachtoffer 2] binnengegaan en heeft er voor gezorgd dat [naam slachtoffer 2] zijn moeder niet kon helpen in het bieden van weerstand bij het tegen haar gepleegde geweld. De rechtbank concludeert daaruit dat ieders rol onmisbaar was – en dus van voldoende gewicht – bij het plegen van de poging tot moord op [naam slachtoffer 1] .
Is sprake van poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade?
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of ook sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Hiervoor is vastgesteld dat [naam medeverdachte 2] [naam slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg. Door zo te handelen bestond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aan het hoofd van [naam slachtoffer 1] . Door de uitvoering van het plan om [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven volgt naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal de verdachte integraal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm, beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer 1] met een scheermes, in de linker onderarm gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, hebbende hij verdachte en één of meer van zijn mededaders die [naam slachtoffer 1] meermalen, met kracht tegen het hoofd gestompt , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
medeplegen van poging tot moord
3.
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregelen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 25 mei 2021 samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot moord en een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte is samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] naar het huis van [naam slachtoffer 1] en haar zoon [naam slachtoffer 2] gegaan met de bedoeling om [naam slachtoffer 1] te vermoorden, zodat zijn vriendin [naam medeverdachte 3] meer vrijheid zou krijgen. Zij hadden gezichtsbedekkende kleding en messen meegenomen. Tegen [naam slachtoffer 1] is in haar eigen woning grof geweld gebruikt. Zij is ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm en had daardoor kunnen overlijden. [naam slachtoffer 1] heeft echter ook moeten aanhoren hoe haar zoon gruwelijk geweld werd aangedaan. [naam slachtoffer 2] werd overvallen terwijl hij nog in zijn bed lag. Hij had geen schijn van kans en is door een groot aantal messteken om het leven gebracht. [naam slachtoffer 1] zal door de aanhoudende pijn, trauma’s en het grote litteken op haar arm blijvend herinnerd worden aan deze afschuwelijke gebeurtenissen. De rechtbank spreekt de verdachte – om de redenen die hiervoor uiteengezet zijn – weliswaar vrij van betrokkenheid bij de dood van [naam slachtoffer 2] , maar kan er niet aan voorbijgaan dat de doodslag van [naam slachtoffer 2] niet had plaatsgevonden als de verdachte niet het plan had opgevat om samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] [naam slachtoffer 1] iets aan te doen en [naam medeverdachte 1] niet had bewapend met een mes.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam slachtoffer 1] . Deze zaak heeft niet alleen in haar directe woonomgeving grote impact gehad, maar in de gehele samenleving. Niet alleen vanwege de ernst van het geweld dat is toegepast, maar ook door de jonge leeftijd van de verdachten en omdat de dochter en zus van de slachtoffers betrokken is. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij de spil in het geheel was, iedere mogelijkheid om een andere afloop te bewerkstelligen onbenut heeft gelaten en na afloop geen enkele verantwoordelijkheid heeft getoond voor het onherstelbare leed dat door zijn handelen is aangericht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 30 mei 2022. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het Klinisch Multidisciplinair Onderzoek Pro Justitia van 22 december 2021, opgemaakt door psychiaters [naam persoon 1] en [naam persoon 2] , de klinisch psycholoog [naam persoon 3] en de forensisch milieu-onderzoeker [naam persoon 4] .
De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van de aanvullende Pro Justitiarapportage van 12 mei 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam persoon 5] , kinder- en jeugdpsychiater dr. [naam persoon 6] en forensisch milieuonderzoeker [naam persoon 7] . Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Er is bij de verdachte sprake van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis. De verdachte heeft aanzienlijke moeite om zichzelf staande te houden in interpersoonlijke relaties en beschikt over een zeer beperkt oplossingsarsenaal als de spanning hierin oploopt, wat hem star in zijn copingstrategieën maakt. In beschrijvende zin is sprake van een gebrekkige identiteitsontwikkeling, gekenmerkt door gebrekkige mentaliserende vermogens en een zwak zelfgevoel. Er is dus sprake van tekortschietende copingvaardigheden, waardoor de verdachte oplopende stress en spanning niet adequaat kan reguleren. Daarbij heeft de verdachte feitelijk dus ook moeite om zijn emoties te reguleren, vertoont hij sociaal wenselijk gedrag als de spanning oploopt en is sprake van een gebrek aan doorleefde gevoelens van schuld en schaamte. Sociaal-geaccepteerde of sociaal-wenselijke aanpassing is de kern van de (ontbrekende eigen) identiteit van de verdachte. Zijn coping – die hij al jarenlang gebruikt – is erop gericht om dit zelfgevoel stabiel te houden. Tegelijkertijd bestaat het gevaar dat de verdachte ‘voeding’ van anderen nodig heeft om zich goed te voelen, omdat zijn zelfgevoel bestaat bij de gratie van bevestiging door anderen. Ondanks deze persoonlijkheidskenmerken heeft de verdachte zich langdurig positief ontwikkeld op een aantal terreinen (school, werk, functioneren binnen het gezin van herkomst), maar er is wel lijdensdruk. De beschreven persoonlijkheidskenmerken zorgen voor een risico op decompensatie bij te hoog oplopende stress als een beroep wordt gedaan op kritische persoonlijkheidsfactoren die niet goed matchen bij wat de omstandigheden op een bepaald moment van de verdachte vragen. Van deze ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis was sprake ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De onderzoekers concluderen evenwel dat er onvoldoende bouwstenen zijn voor een advies om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. De verdachte verschafte aan de onderzoekers wisselende informatie met betrekking tot de toedracht van het ten laste gelegde. Daarnaast is hij, gezien zijn persoonlijkheid, niet goed in staat om bij zichzelf na te gaan welke van zijn emoties en gedachten zijn motivatie voor zijn gedragingen hebben gevormd. Uit de persoonlijkheid van de verdachte komen geen aanwijzingen naar voren die kunnen verklaren waarom de verdachte, op basis van zijn pathologie, op een ongecontroleerde manier ernstig gewelddadig gedrag kan hebben vertoond of anderen hiertoe zou kunnen hebben aangezet. De verdachte is iemand die goed weet wat de maatschappelijke normen zijn en die dus goed weet wat wel en niet mag. Uit het dossier en uit zijn uitlatingen tegenover de onderzoekers blijkt dat sprake was van een zekere planning, die minimaal enkele dagen duurde. In deze periode waren er dus verschillende momenten waarop de verdachte de gelegenheid had om overwegingen te maken en kon kiezen wat hij zou gaan doen. Het is goed mogelijk dat hij hierbij niet geremd werd door een neiging om zich schuldig te voelen of te schamen, noch door empathische vermogens, maar dit doet niets af aan zijn vermogen om te kiezen. Hij werd door zijn pathologie dus naar alle waarschijnlijkheid niet beperkt in zijn wilsvrijheid.
Nu niet kan worden vastgesteld dat de pathologie van de verdachte doorwerkte in het ten laste gelegde – dus geen sprake is van een pathologisch bepaald recidivegevaar – is het voor de onderzoekers ook niet mogelijk om een behandeladvies te geven ter beperking van het recidivegevaar.
De deskundige [naam persoon 5] heeft ter terechtzitting toegelicht dat er vanuit de vastgestelde stoornis geen elementen worden gezien die een rol hebben gespeeld bij het ten laste gelegde.
De deskundige [naam persoon 6] heeft ter terechtzitting toegelicht dat de verdachte niet goed in contact staat met zichzelf. De deskundige is van mening dat de verdachte zichzelf onvoldoende heeft laten zien. De verdachte is erg wisselend geweest in hetgeen hij tijdens het onderzoek heeft verteld. Hij heeft regelmatig iets op een andere manier opnieuw verteld. Indien spanningen oplopen, raakt de verdachte het spoor bijster. Aangezien de verdachte veelal een positief beeld voorhoudt, is het lastig om bij zijn emoties te komen. Gedurende het onderzoek zijn er bij de verdachte geen aanwijzingen gevonden dat zijn wilsvrijheid beperkt is geweest. De deskundige is van mening dat indien de verdachte behandeld zal worden hij meer nodig heeft dan alleen individuele therapie. Ook de interactie met andere mensen zal behandeld moeten worden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur. De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank anders dan de officier van justitie het medeplegen van de doodslag van [naam slachtoffer 2] niet bewezen acht. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen ruimte voor een lage gevangenisstraf zoals bepleit door de raadsman. De aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde laat dit niet toe. Een deels voorwaardelijke straf vindt de rechtbank om die reden ook niet passend.
TBS
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of, naast de oplegging van een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur, ook de noodzaak bestaat tot het opleggen van TBS met een bevel tot dwangverpleging, zoals geëist door de officier van justitie.
TBS met dwangverpleging kan worden opgelegd indien bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, hij schuldig wordt bevonden aan een misdrijf als omschreven in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
In artikel 37a, derde lid, Sr is bepaald dat voor oplegging van TBS is vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. De rechtbank stelt vast dat de verdachte heeft meegewerkt aan het multidisciplinair onderzoek, maar dat de deskundigen geen goed beeld van de verdachte hebben gekregen. Hierdoor hebben de deskundigen zich onthouden van een advies omtrent het recidiverisico. Een advies om TBS met een bevel tot verpleging op te leggen ontbreekt dan ook.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt die omstandigheid in het onderhavige geval geen beletsel om de maatregel van TBS met bevel tot verpleging van overheidswege toch op te leggen. Daarbij stelt zij voorop dat de maatregel ook kan worden opgelegd als de gedragsdeskundigen die een verdachte hebben onderzocht zich van een advies onthouden omdat de verdachte niet aan het onderzoek heeft meegewerkt. In dat geval kan het bepaalde in artikel 37a, derde lid, Sr buiten toepassing blijven en kan TBS met dwangverpleging ook zonder een daartoe strekkend advies van de deskundigen worden opgelegd. De verdachte heeft weliswaar niet in letterlijke zin of expliciet geweigerd aan het onderzoek mee te werken, maar zijn medewerking daaraan was dermate beperkt dat de deskundigen evenmin in staat zijn gesteld gemotiveerd te adviseren inzake de doorwerking van zijn pathologie, het recidiverisico en de op te leggen sancties. Feitelijk doet zich dus een vergelijkbare situatie voor met een weigerende verdachte. Ook dan blijft evenwel vereist dat wordt vastgesteld dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van de feiten. Zonder die vaststelling is oplegging van een TBS-maatregel niet mogelijk. Het is aan de rechter om die vaststelling te doen. Daarbij zal de rechter zich in sterke mate moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen.
In dit verband hecht de rechtbank in het bijzonder waarde aan het hiervoor genoemde klinische multidisciplinaire onderzoek, waaruit blijkt dat bij de verdachte sprake is van een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en dat hier ook sprake van was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ter terechtzitting eenzelfde beeld van de verdachte gekregen als het beeld dat uit de rapportages naar voren komt. De verdachte heeft als het ware een masker opgezet waardoor zijn ware ‘ik’ niet naar voren is gekomen. De rechtbank ziet geen andere mogelijkheid dan de terbeschikkingstelling van de verdachte te gelasten en daarbij te bepalen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Hierbij komt gewicht toe aan de omstandigheden dat de verdachte het ernstige geweld tegen [naam slachtoffer 1] geruime tijd van tevoren heeft gepland, twee personen heeft gezocht die bereid waren om ter uitvoering van dit plan met hem mee te gaan, ook overige voorbereidingen heeft getroffen en [naam medeverdachte 1] vooraf heeft bewapend met een mes. De verdachte heeft hiervoor geen enkele verantwoordelijkheid genomen, noch enig inzicht geboden in de wijze waarop hij tot deze handelingen gekomen is. Gelet hierop acht de rechtbank wel degelijk een recidivegevaar aanwezig dat beperkt dient te worden. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen of goederen eisen dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte met verpleging van overheidswege. Dat oordeel is gegrond op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten en het gevaar voor herhaling.
Vastgesteld wordt dat de onder 2 en 3 bewezen verklaarde feiten, ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd, misdrijven betreffen als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr.
Vastgesteld wordt ook dat de strafbare feiten ter zake waarvan de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal worden opgelegd misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De duur van die maatregel is daarom niet in tijd beperkt. De door verdachte begane misdrijven waren gericht tegen en veroorzaakten gevaar voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon. De terbeschikkingstelling kan dan ook de duur van vier jaren te boven gaan.
Aan de verdachte zal gelet op het voorgaande terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege worden opgelegd.
Maatregel 38v
Ter voorkoming van strafbare feiten wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met mw. [naam slachtoffer 1] en (overige) nabestaanden, te weten dhr. [naam nabestaande 1] , mw. [naam nabestaande 2] , dhr. [naam nabestaande 3] en dhr. [naam nabestaande 4] .
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens mw. [naam slachtoffer 1] , dhr. [naam nabestaande 1] , dhr. [naam nabestaande 3] en dhr. [naam nabestaande 4] wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregelen passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] ter zake van de tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij mw. [naam benadeelde 1] (moeder van [naam slachtoffer 2] en slachtoffer) vordert een bedrag van € 68.087,63 aan materiële schade en een bedrag van € 90.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, letselschade en shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] ((stief)vader van [naam slachtoffer 2] en echtgenoot van [naam slachtoffer 1] ) vordert een bedrag van € 9.667,44 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,- subsidiair € 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] (tante van [naam slachtoffer 2] en zus van [naam slachtoffer 1] ) vordert een bedrag van € 8.393,40, subsidiair € 3.898,73 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 4] (neef van de slachtoffers) vordert een bedrag van
€ 148,96 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 5] (neef van de slachtoffers) vordert een bedrag van
€ 42,20 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen integraal kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de gevorderde schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor zover die betrekking hebben op het overlijden van [naam slachtoffer 2] en op het toebrengen van letsel bij [naam slachtoffer 1] zoals onder feit 2 en 3 ten laste zijn gelegd afgewezen dienen te worden, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het geval de verdachte wel wordt veroordeeld voor de feiten die onder 2 en 3 ten laste zijn gelegd heeft de verdediging bepleit dat [naam slachtoffer 1] geen letsel aan vitale organen heeft opgelopen; zij is wel gewond geraakt, maar niet aan haar dominante arm. De verdediging verzoekt om de letselschade van [naam slachtoffer 1] te matigen.
Daarnaast verzoekt de verdediging ook om de hoogte van de shockschade te matigen, met het oog op de reeds gevorderde affectieschade en de samenloop tussen beide vorderingen.
Ten aanzien van de gevorderde verhuiskosten is de verdediging van mening dat alleen de werkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen. De vordering ten aanzien van de kosten voor toekomstige huishoudelijke hulp dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu het geenszins is onderbouwd en het een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft. De schadepost verlies aan arbeidsvermogen is geenszins onderbouwd en zal nietontvankelijk moeten worden verklaard. [naam slachtoffer 1] ontving ten tijde van het voorval een uitkering.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige verlofuren van dhr. [naam benadeelde 2] is de verdediging van mening dat deze schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het geenszins is onderbouwd. Bovendien gaat het om een toekomstige gebeurtenis.
Met betrekking tot [naam benadeelde 3] is de verdediging van mening dat niet is vast komen te staan dat er voldaan is aan het confrontatievereiste, dan wel dat dit onvoldoende onderbouwd is, terwijl een nader onderzoek een onevenredige belasting van het geding zou opleveren. Subsidiair verzoekt de verdediging de vordering te matigen voor zover het de shockschade betreft. Voor wat de verhuiskosten betreft, is de verdediging van mening dat deze kosten geen rechtstreeks verband hebben met het voorval en niet aan de verdachte zijn toe te rekenen. Subsidiair verzoekt de verdediging alleen de werkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
Ook ten aanzien van [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] is de verdediging van mening dat niet is vast komen te staan dat er voldaan is aan het confrontatievereiste. Daarnaast is onvoldoende gesteld dat er sprake is van geestelijk letsel. Om die reden dienen beide vorderingen nietontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenissen van 25 mei 2021 een enorme impact hebben gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet hebben geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon en neef tot uitdrukking kan brengen.
De benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 2]
De benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 2] zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de gevorderde vergoedingen betrekking hebben op het overlijden van [naam slachtoffer 2] . Voor zover de vorderingen ten aanzien van de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] zien op eventuele gevolgen van de confrontatie met het letsel van [naam slachtoffer 1] , kan onvoldoende worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate hierdoor shockschade is ontstaan. Het zwaartepunt van de gevorderde shockschade lijkt immers te liggen in de confrontatie met het overlijden van [naam slachtoffer 2] . Dit vergt nader onderzoek en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam slachtoffer 1]
zal voor zover het de gevorderde shockschade en affectieschade betreft nietontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de gevorderde vergoeding betrekking heeft op het overlijden van [naam slachtoffer 2] .
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdediging niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 7.108,70. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 385,- voor eigen risico 2021;
  • € 385,- voor eigen risico 2022;
  • € 59,96 voor apotheek/drogist;
  • € 140,- voor PSYTREC;
  • € 2.097,27 voor kosten aan fysiotherapie in 2022;
  • € 62,00 voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding;
  • € 79,18 voor kleding;
  • € 133,14 voor eten;
  • € 2.500,- voor verhuiskosten;
  • € 439,50 voor huishoudelijke hulp;
  • € 540,- voor mantelzorg;
  • € 287,65 aan reiskosten en parkeerkosten aan het ziekenhuis en de psycholoog.
De overige gevorderde vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook is vast komen te staan dat aan [naam slachtoffer 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, te weten letselschade. Deze schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. [naam slachtoffer 1] zal voor het overige nietontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2]
zal voor zover het de gevorderde affectieschade betreft niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de gevorderde vergoeding betrekking heeft op het overlijden van [naam slachtoffer 2] .
Vast is komen te staan dat aan [naam benadeelde 2] door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. Nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdediging niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 2.060,44. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 385,- aan eigen risico 2021;
  • € 200,- aan parkeerkosten;
  • € 33,12 aan telefoonkosten;
  • € 1.442,32 aan opgenomen verlofuren.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten voor lijkbezorging en de toekomstige reiskosten en verlofuren, zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de kosten voor lijkbezorging geldt dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Voor het overige levert de beoordeling een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde 2] betalen is de verdachte van deze betalingsverplichting jegens de benadeelde partijen bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [naam slachtoffer 1] en [naam benadeelde 2] (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen deze benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van
€ 17.108,70, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 2.060,44, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr passend en geboden geacht. De rechtbank zal evenwel geen gijzeling toepassen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38v, 38w, 45, 47, 57, 289 en 303 Sr.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld;
beveelt dat de verdachte
van overheidswege wordt verpleegd;
legt de verdachte op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 2 jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
- zich te onthouden van direct of indirect contact met het slachtoffer [naam slachtoffer 1] en de nabestaanden [naam nabestaande 1] , [naam nabestaande 2] , [naam nabestaande 4] en [naam nabestaande 3] , gedurende 2 jaar na heden;
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 7 dagen, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
met bevel dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
verklaart de benadeelde partijen
[naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 4]niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , te betalen een bedrag van
€ 17.108,70 (zegge: zeventienduizend honderd en acht euro en zeventig eurocent),, bestaande uit
€ 6.568,70 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 2.060,44 (zegge: tweeduizend zestig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partijen
[naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5]en
[naam benadeelde 4]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 17.108,70 (zegge: zeventienduizend honderd en acht euro en zeventig eurocent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 2.060,44 (zegge: tweeduizend zestig euro en vierenveertig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel en J. Rust, MSc, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e)
voorwerp(en) meermalen in de borst en/of de linkerschouder, althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 2] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 2] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm, beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer 1] (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linkeronder)arm gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond/snijwond in de (linkeronder)arm en/of een blijvend litteken heeft toegebracht, hebbende hij verdachte en/of één of aleer van zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer 1] in de(linkeronder)arm gestoken en/of gesneden;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader s) die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld,
hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen.