ECLI:NL:RBROT:2022:5595

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
10/661001-21
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en zware mishandeling met voorbedachten rade door een minderjarige verdachte

Op 25 mei 2021 heeft de verdachte, samen met medeverdachten, een poging tot moord en zware mishandeling gepleegd. De verdachte is vrijgesproken van moord/doodslag, maar is wel veroordeeld voor poging tot moord op mw. [naam slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling. De rechtbank oordeelt dat de verdachte, die op het moment van de feiten 18 jaar oud was, zich samen met anderen naar de woning van de slachtoffers heeft begeven met de intentie om mw. [naam slachtoffer 1] te doden. Tijdens de aanval is mw. [naam slachtoffer 1] ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm, terwijl haar zoon, [naam slachtoffer 2], in zijn bed werd overvallen en door meerdere messteken om het leven werd gebracht. De rechtbank past het jeugdstrafrecht toe en legt de verdachte 360 dagen jeugddetentie op, samen met de PIJ-maatregel, gezien de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft, wat zijn gedrag beïnvloedde. De zaak heeft grote impact gehad op de slachtoffers en hun omgeving, en de rechtbank benadrukt de noodzaak van een langdurige klinische behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/661001-21
Datum uitspraak: 7 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2002,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadslieden mr. T.W. Gijsberts en mr. M.C. Boucher, advocaten te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 21 juni 2022, 22 juni 2022 en 23 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Boender heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 319 dagen met aftrek
  • oplegging van een voorwaardelijke maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met een proeftijd van twee jaar met de bijzondere voorwaarden zoals deze door Reclassering Nederland zijn geadviseerd;
  • met opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht.

4..Bewijsoverwegingen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen.
Daartoe heeft de officier van justitie het volgende naar voren gebracht.
[naam medeverdachte 1] (hierna [naam medeverdachte 1] ) heeft een plan beraamd om [naam slachtoffer 1] (hierna mw. [naam slachtoffer 1] ) van het leven te beroven en heeft daarbij de verdachte en [naam medeverdachte 2] (hierna [naam medeverdachte 2] ) gevraagd om mee te gaan. Dat er ook een plan was om [naam slachtoffer 2] (hierna [naam slachtoffer 2] ) van het leven te brengen, kan op grond van het dossier niet worden vastgesteld. Op basis van het dossier kan wel worden vastgesteld dat de verdachte, eenmaal bij de woning, heeft gezien dat [naam medeverdachte 2] een mes had, dat [naam medeverdachte 2] is doorgelopen naar een kamer en dat hij bovenhandse bewegingen maakte. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wist dat [naam slachtoffer 2] thuis was, en dus ook niet wie in die kamer was. Hij is niet bij die kamer geweest, heeft verder niets gezien of gehoord, maar is bij de woonkamer blijven wachten. Dit is onvoldoende voor de voor medeplegen vereiste wezenlijke bijdrage. De verdachte moet daarom vrijgesproken worden van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte ten minste drie keer met de vuist tegen het hoofd van mw. [naam slachtoffer 1] heeft geslagen. De verdachte wist van de vergaande plannen van [naam medeverdachte 1] ten aanzien van mw. [naam slachtoffer 1] . Hij heeft zelf verklaard dat hij een paar dagen ervoor van [naam medeverdachte 1] gehoord had dat hij mw. [naam slachtoffer 1] total loss wilde slaan en uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] volgt dat [naam medeverdachte 1] in de auto onderweg naar de woning heeft gezegd dat hij met een scheermes de polsen van mw. [naam slachtoffer 1] wilde doorsnijden. Dat levert ten minste voorwaardelijk opzet op het gebruik van dodelijk geweld tegen mw. [naam slachtoffer 1] op. De verdachte heeft echter zelf geweigerd om mw. [naam slachtoffer 1] in de arm te snijden en heeft [naam medeverdachte 1] dat laten doen. De officier van justitie is van mening dat, omdat de verdachte zich zo nadrukkelijk heeft gedistantieerd van het plegen van dit geweld, niet meer gesproken kan worden van een bewuste en nauwe samenwerking met [naam medeverdachte 1] , zodat medeplegen van het ten laste gelegde onder feit 2 niet kan worden bewezen. De verdachte dient ook te worden vrijgesproken van dit feit.
Ten aanzien van feit 3 is de officier van justitie van mening dat uit de omvang van het letsel afgeleid kan worden dat vaker dan drie keer is geslagen en met behoorlijke kracht. Door met verzwaarde handschoenen tegen het hoofd van mw. [naam slachtoffer 1] te slaan heeft de verdachte zonder meer het risico op zwaar letsel op de koop toe genomen. De verdachte wist dat [naam medeverdachte 1] mw. [naam slachtoffer 1] total loss wilde slaan en de verdachte is gewoon meegegaan. Hieruit kan dus niet alleen opzet op het gebruik van geweld, maar ook de voorbedachte raad worden afgeleid. Feit 3 primair is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging vrijspraak van de ten laste gelegde voorbedachte raad bepleit.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de verdediging erop gewezen dat niet kan worden bewezen dat de verdachte een uitvoeringshandeling heeft verricht en evenmin dat hij een andere wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan dit feit. De verdachte wist niet dat [naam slachtoffer 2] in de woning aanwezig zou zijn. Hij is er - net als [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] - van uitgegaan dat alleen mw. [naam slachtoffer 1] thuis zou zijn. De beslissing om [naam slachtoffer 2] dood te steken lijkt pas in de woning door [naam medeverdachte 2] te zijn genomen, en de verdachte was daarbij niet betrokken. Om die reden is er ook geen sprake van voorbedachte raad. Gelet hierop dient de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit is de verdediging van mening dat uit het dossier blijkt dat niet de verdachte maar [naam medeverdachte 1] mw. [naam slachtoffer 1] heeft gesneden. De verdachte heeft mw. [naam slachtoffer 1] wel geslagen, maar toen [naam medeverdachte 1] hem vroeg om mw. [naam slachtoffer 1] in haar arm te snijden heeft de verdachte dit geweigerd. Nu niet bewezen kan worden dat de verdachte de ten laste gelegde uitvoeringshandeling heeft verricht, rijst vervolgens de vraag of sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [naam medeverdachte 1] en de verdachte zodat sprake is van medeplegen. De verdediging is van mening dat niet van bewuste nauwe samenwerking worden gesproken, aangezien de verdachte niet bewust was van het voornemen van [naam medeverdachte 1] om mw. [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte wist alleen dat de woning overhoop zou worden gehaald en hij zag daar geen kwaad in. In het dossier bevinden zich verschillende verklaringen waaruit blijkt dat er gesproken is over het overhoop halen van het huis, maar ook dat het de bedoeling was dat mw. [naam slachtoffer 1] zou worden omgebracht. Er kan echter niet worden vastgesteld wat er vooraf in het bijzijn van de verdachte precies is besproken, omdat er geen steunbewijs is dat een van de mogelijke scenario’s ondersteunt. Om die reden kan niet bewezen worden dat de verdachte, voordat [naam medeverdachte 1] daadwerkelijk in de arm van mw. [naam slachtoffer 1] sneed, op de hoogte was van diens voornemen om mw. [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven. De verdachte heeft aan de uitvoering van dat voornemen niet bewust bijgedragen, dus was geen sprake van een bewuste en nauwe samenwerking. De verdachte had ook geen enkel motief om mw. [naam slachtoffer 1] om het leven te brengen of daaraan een bijdrage te leveren. De verdachte zal van het primair en subsidiair ten laste gelegde moeten worden vrijgesproken nu hij geen bewuste bijdrage heeft geleverd aan het snijden.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde is de verdediging van mening dat de verdachte pas in de woning heeft besloten om geweld te gebruiken tegen mw. [naam slachtoffer 1] . Om die reden moet de verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde voorbedachte raad, aangezien de gelegenheid om zich te beraden en na te denken over de betekenis en gevolgen van de voorgenomen daad heeft ontbroken.
4.3.
De beoordeling
Inleiding
Op dinsdag 25 mei 2021 werden diverse politie-eenheden verzocht om naar de [adres delict] te Rotterdam te gaan. Op dit adres zou een steekpartij met verscheidene slachtoffers hebben plaatsgevonden. In de woning werden mw. [naam slachtoffer 1] en [naam slachtoffer 2] aangetroffen. [naam slachtoffer 2] is ter plaatse aan zijn verwondingen is overleden. Mw. [naam slachtoffer 1] bleek onder andere ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm.
[naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en de verdachte hebben bij de politie bekend dat zij op 25 mei 2021 bij de woning aan de [adres delict] naar binnen zijn gegaan. [naam medeverdachte 3] (hierna [naam medeverdachte 3] ), de dochter en zus van de slachtoffers, heeft bekend dat zij haar huissleutel aan een van de indringers heeft gegeven om zo de woning binnen te kunnen komen.
Voorafgaande gebeurtenissen
Uit het dossier komt naar voren dat [naam medeverdachte 1] en de destijds 16-jarige [naam medeverdachte 3] een geheime liefdesrelatie hadden en dat mw. [naam slachtoffer 1] hiervan door [naam slachtoffer 2] op de hoogte is gesteld, waarna mw. [naam slachtoffer 1] ieder verder contact tussen [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 3] heeft verboden. [naam medeverdachte 3] heeft enkele dagen voor het steekincident aan [naam medeverdachte 1] gevraagd om haar moeder te laten schrikken door middel van een overval, zodat zij meer vrijheden zou krijgen. [naam medeverdachte 1] heeft in de dagen daarna verscheidene jongens gevraagd om hem daarbij te helpen. Uiteindelijk zijn de verdachte en [naam medeverdachte 2] met [naam medeverdachte 1] meegegaan. Zij zijn in de ochtend van 25 mei 2021 door [naam medeverdachte 1] opgehaald en [naam medeverdachte 1] heeft hen met een auto vanuit Zoetermeer naar de woning in Rotterdam gereden. Zij zijn eerst nog langs het huis van [naam medeverdachte 1] gereden om iets op te halen. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [naam medeverdachte 2] dat [naam medeverdachte 1] een mes uit zijn woning heeft gepakt en toen hij terugkwam bij de auto dat mes aan [naam medeverdachte 2] heeft gegeven. [naam medeverdachte 2] heeft het mes in zijn broeksband gestopt. Vanaf de woning van [naam medeverdachte 1] zijn zij naar het stageadres van [naam medeverdachte 3] in Schiedam gereden om de huissleutel van de woning op te halen. Daarna zijn zij naar de woning aan de [adres delict] gereden en zijn zij gezamenlijk de woning binnengegaan.
Wat is er in de woning gebeurd?
Mw. [naam slachtoffer 1] zat op een bank in de woonkamer en het slachtoffer [naam slachtoffer 2] was in zijn slaapkamer en lag in bed. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij direct na binnenkomst in de woning de kamer van [naam slachtoffer 2] is binnengegaan en zag dat [naam slachtoffer 2] aanwezig was. [naam medeverdachte 2] heeft vervolgens met het mes dat hij bij zich had meermalen op [naam slachtoffer 2] ingestoken. Uit de autopsie is gebleken dat [naam slachtoffer 2] na afloop achttien steekletsels en zestien snijletsels had. Als gevolg hiervan is [naam slachtoffer 2] overleden.
De verklaringen met betrekking tot hetgeen met mw. [naam slachtoffer 1] is gebeurd, lopen uiteen. De verdachte heeft verklaard dat hij naar mw. [naam slachtoffer 1] is toegelopen en haar meermalen in haar gezicht heeft geslagen, terwijl hij motorhandschoenen met verharde knokkels droeg. Hij ontkent echter dat hij daarna mw. [naam slachtoffer 1] in haar arm heeft gesneden, zoals mw. [naam slachtoffer 1] verklaart. De verdachte en [naam medeverdachte 2] verklaren allebei dat [naam medeverdachte 1] degene is geweest die met een scheermes de woonkamer in is gelopen en daar de linker onderarm van mw. [naam slachtoffer 1] heeft opengesneden. [naam medeverdachte 1] ontkent enige betrokkenheid bij het geweld tegen mw. [naam slachtoffer 1] te hebben gehad, maar de verklaringen van de verdachte en [naam medeverdachte 2] hierover worden ondersteund door verklaringen van diverse getuigen met wie de verdachten na het steekincident over het incident hebben gesproken. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan deze verklaringen. De verklaring van [naam medeverdachte 1] dat hij niet degene is geweest die mw. [naam slachtoffer 1] in haar arm heeft gesneden komt namelijk ook niet overeen met het objectieve forensische bewijs in het dossier betreffende de schoensporen. Het NFI heeft onderzoek gedaan naar de schoenspoorafdrukken die in de woning zijn aangetroffen en dan met name naar schoenspoorafdruk 34 en schoenspoorafdruk 38. Schoenspoor 34 is aangetroffen in de directe nabijheid van de bank waarop mw. [naam slachtoffer 1] zich bevond toen het geweld tegen haar werd gepleegd. De tenen van schoenspoor 34 wijzen volgens het onderzoek richting de televisie en daarmee schuin in de richting van mw. [naam slachtoffer 1] . De tenen van schoenspoor 38 wijzen richting de deur naar de gang. De schoenspoorafdrukken zijn vergeleken met de schoenen van de verdachte en de schoenen van [naam medeverdachte 1] . Uit onderzoek door het NFI blijkt dat het waarschijnlijker is dat de schoensporen zijn veroorzaakt door de schoenen van [naam medeverdachte 1] dan dat de sporen veroorzaakt zijn door een willekeurige schoen uit het Nederlandse straatbeeld. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [naam medeverdachte 1] in de buurt van mw. [naam slachtoffer 1] heeft gestaan. [naam medeverdachte 1] heeft hier nimmer een verklaring over gegeven. Het voorgaande maakt dat de rechtbank voorbijgaat aan het deel van de verklaring van mw. [naam slachtoffer 1] inhoudende dat ‘de lange dunne jongen’ – de verdachte – in haar arm heeft gesneden en dat ‘de dikke jongen’ – [naam medeverdachte 1] – niet in haar buurt is geweest, nu het niet verenigbaar is met de bevindingen van het NFI ten aanzien van de schoenspoorafdrukken.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [naam medeverdachte 2] [naam slachtoffer 2] met een mes heeft doodgestoken, dat de verdachte mw. [naam slachtoffer 1] meermalen heeft geslagen, terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg, en dat [naam medeverdachte 1] daarna mw. [naam slachtoffer 1] met een scheermes in haar arm heeft gesneden.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Is sprake van voorbedachte raad ten aanzien van mw. [naam slachtoffer 1] ?
Voor bewezenverklaring van de onder 2 impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord op mw. [naam slachtoffer 1] moet worden vastgesteld dat de verdachten zich op enig moment hebben kunnen beraden op hun te nemen of genomen besluit en dat zij niet hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Zij moeten de gelegenheid hebben gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven. Het gaat daarbij om de weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Of voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dus sterk af van die gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval waaronder de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de gedragingen van de verdachten voor en tijdens het begaan van het feit. De vaststelling dat de verdachten voldoende tijd hadden om zich te beraden op het te nemen of genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing voor voorbedachte raad, maar hoeft de rechtbank er niet van te weerhouden aan contra-indicaties daarvoor meer gewicht toe te kennen.
De verdachte is ergens voor 25 mei 2021 door [naam medeverdachte 1] gevraagd om met hem mee te gaan naar de woning van mw. [naam slachtoffer 1] . De verdachte heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] aan hem verteld heeft dat hij mw. [naam slachtoffer 1] van kant wilde maken en later dat hij haar total loss wilde slaan. [naam medeverdachte 1] heeft de verdachte en [naam medeverdachte 2] van tevoren ook een plattegrond laten zien van de woning, zodat zij wisten hoe de woning er van binnen uit zag. Hierop was de plaats waar mw. [naam slachtoffer 1] zich zou bevinden aangeduid. De verdachte heeft er – net als [naam medeverdachte 2] – mee ingestemd om met [naam medeverdachte 1] mee te gaan.
[naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij in de auto onderweg naar de woning van mw. [naam slachtoffer 1] nogmaals heeft gevraagd wat de bedoeling was. [naam medeverdachte 1] heeft daarop geantwoord dat de verdachte mw. [naam slachtoffer 1] zou slaan waarna hij mw. [naam slachtoffer 1] in de polsen zou snijden om het op zelfmoord te laten lijken. Dat de verdachte dit niet gehoord zou hebben doordat – naar zijn zeggen – in de auto harde muziek op stond en hij bezig was met zijn telefoon – acht de rechtbank niet aannemelijk. Niet alleen omdat de verdachten in een kleine auto reden en de verdachte verklaart dat hij andere uitlatingen van de verdachte wel heeft gehoord, maar ook omdat door verscheidene getuigen is verklaard dat [naam medeverdachte 1] vooraf heeft verkondigd dat hij mw. [naam slachtoffer 1] in haar polsen wilde snijden. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat sprake was van een vooropgezet plan, dus van voorbedachte raad, om mw. [naam slachtoffer 1] om het leven te brengen. De verdachten hadden de gelegenheid na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daden en zich daarvan rekenschap te geven, maar hebben geen andere afweging gemaakt. Van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de verdachten zouden hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdachte is bij [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] gebleven en is samen met hen de woning in gegaan.
Kan de verdachte als medepleger worden aangemerkt?
De rechtbank stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen alleen dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan zijn geleverd in de vorm van gedragingen voorafgaand aan en/of tijdens het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn. De rechter kan daarbij rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
In objectieve zin is het voor bewezenverklaring van medeplegen dus niet nodig dat de verdachte zelf een handeling ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf verricht. Het is mogelijk dat de ene medepleger zo’n uitvoeringshandeling verricht en de ander een handeling verricht die niet onder die omschrijving valt, maar die voor de uitvoering van eerstbedoelde handeling van overwegend belang is. In subjectieve zin geldt dat bij een medepleger een tweeledig opzet aanwezig moet zijn: zijn opzet moet enerzijds gericht zijn op de (nauwe) samenwerking met zijn mededaders en anderzijds op het desbetreffende grondfeit. Medeplegen impliceert om die reden de bewuste samenwerking van een ieder van de medeplegers met het oog op het verrichten van een strafbare gedraging. Daarbij is niet vereist dat de verdachte op de hoogte is geweest van de precieze gedragingen van zijn mededader(s).
[naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] en de verdachte zijn eerst met de auto naar het stageadres van [naam medeverdachte 3] gegaan om de huissleutel te halen. Vervolgens zijn zij gezamenlijk naar de woning aan de [adres delict] gegaan en zijn zij met behulp van de huissleutel van [naam medeverdachte 3] de woning binnengegaan. In de woning is [naam medeverdachte 2] direct de slaapkamer van [naam slachtoffer 2] binnengegaan, kennelijk om te kijken of daar iemand was. Toen [naam slachtoffer 2] thuis bleek te zijn, heeft [naam medeverdachte 2] hem herhaaldelijk gestoken en gesneden met het mes dat hij bij zich droeg. Hiermee heeft [naam medeverdachte 2] feitelijk verhinderd dat [naam slachtoffer 2] zijn moeder zou kunnen verdedigen. Gelet op de verklaring van mw. [naam slachtoffer 1] gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte direct na binnenkomst in de woning de woonkamer is ingegaan waar mw. [naam slachtoffer 1] zich bevond. De verdachte heeft mw. [naam slachtoffer 1] vervolgens meermalen met kracht tegen haar hoofd geslagen, terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg. Mw. [naam slachtoffer 1] raakte gewond aan haar hoofd en verloor af en toe het bewustzijn. Daarmee heeft de verdachte het voor [naam medeverdachte 1] mogelijk (makkelijker) gemaakt om met een scheermes in de arm van mw. [naam slachtoffer 1] te snijden. Mw. [naam slachtoffer 1] was immers weerloos dan wel minder weerbaar door de slagen tegen haar hoofd. Anders dan de officier en justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de rol van de verdachte bij het plegen van het geweld tegen mw. [naam slachtoffer 1] – net als die van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] – onmisbaar was en dus van voldoende gewicht. Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat het niet anders kan dan dat de verdachten het plan en de opzet hadden op het doden van mw. [naam slachtoffer 1] . De omstandigheid dat de verdachte in de woning tegen [naam medeverdachte 1] heeft gezegd dat hij niet degene wilde zijn die mw. [naam slachtoffer 1] zou snijden, zo daarvan wordt uitgegaan, ontheft hem niet van zijn verantwoordelijkheid. Gezien het door de verdachte gepleegde geweld had het op zijn weg gelegen [naam medeverdachte 1] ervan te weerhouden om mw. [naam slachtoffer 1] met een scheermes te snijden. Nu hij dat niet gedaan heeft, heeft hij – samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] – als medepleger te gelden. Op grond van de genoemde omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat alle verdachten zodanig nauw en bewust met elkaar hebben samengewerkt, dat zij als medeplegers verantwoordelijk zijn.
Is er sprake van poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad?
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of er ook sprake is geweest van een poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad. Hiervoor is vastgesteld dat de verdachte mw. [naam slachtoffer 1] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl hij verzwaarde handschoenen droeg. Door zo te handelen bestond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aan het hoofd van mw. [naam slachtoffer 1] . Uit de uitvoering van het plan om mw. [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven volgt naar het oordeel van de rechtbank ook het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte heeft zich als pleger met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] in vereniging schuldig gemaakt aan de poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten.
De rechtbank zal de verdachte integraal vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en één of meer van zijn mededaders met dat opzet en na kalm, beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer 1] met een scheermes, in de linker onderarm gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, hebbende hij verdachte en één of meer van zijn mededaders die [naam slachtoffer 1] meermalen, met kracht tegen het hoofd gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
2.
medeplegen van poging tot moord
3.
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten rade
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf en maatregel zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich op 25 mei 2021 samen met [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] schuldig gemaakt aan een poging tot moord en een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. De verdachte is op verzoek van [naam medeverdachte 1] samen met hem en [naam medeverdachte 2] naar het huis van mw. [naam slachtoffer 1] en haar zoon [naam slachtoffer 2] gegaan met de bedoeling om mw. [naam slachtoffer 1] te vermoorden, zodat [naam medeverdachte 3] meer vrijheid zou krijgen. Zij hadden gezichtsbedekkende kleding en messen meegenomen. Tegen mw. [naam slachtoffer 1] is in haar eigen woning grof geweld gebruikt. Zij is ernstig gewond geraakt aan haar linker onderarm en had daardoor kunnen overlijden. Mw. [naam slachtoffer 1] heeft ook moeten aanhoren hoe haar zoon gruwelijk geweld werd aangedaan. [naam slachtoffer 2] werd overvallen terwijl hij nog in zijn bed lag. Hij had geen schijn van kans en is door een groot aantal messteken om het leven gebracht. Mw. [naam slachtoffer 1] zal door de aanhoudende pijn, trauma’s en het grote litteken op haar arm blijvend herinnerd worden aan de afschuwelijke gebeurtenissen. De rechtbank neemt dit de verdachte zeer kwalijk.
De verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van mw. [naam slachtoffer 1] . Deze zaak heeft in haar directe woonomgeving grote impact gehad, maar ook in de samenleving. Niet alleen door het ernstige geweld dat is toegepast, maar ook door de jonge leeftijd van de verdachten en omdat de dochter en zus van de slachtoffers betrokken was.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 25 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor een geweldsfeit.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundigen op de terechtzitting
Reclassering Nederland, heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 juni 2022. Dit rapport houdt onder meer het volgende in.
De verdachte heeft zich binnen het toezicht begeleidbaar opgesteld en heeft zich aan alle afspraken gehouden. Er is sprake van contactgroei met zowel de toezichthouder als zijn behandelaar, waardoor meer openheid ontstaat. De Waag – waar de verdachte wordt behandeld – ziet mogelijkheden om de verdachte ambulant te behandelen waarbij zij zich kunnen richten op het vergroten van zijn weerbaarheid, nee leren zeggen en het overzien van de consequenties van zijn gedrag. Nu er voldoende mogelijkheden lijken te zijn om de verdachte ambulante te begeleiden, is de reclassering van mening dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel passend is om de kans op recidive te verminderen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het Klinisch Multidisciplinair onderzoek Pro Justitia van 28 januari 2022, opgemaakt door GZ-psycholoog drs. [naam persoon 1] , kinder- en jeugdpsychiater dr. [naam persoon 2] en forensisch milieuonderzoeker [naam persoon 3] . Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van ernstige persoonlijkheidsproblematiek, te weten een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Er is geen sprake van een persoonlijkheidsstoornis, omdat nog niet sprake is van een duurzaam patroon van ernstig disfunctioneren op meerdere levensgebieden. De verdachte heeft gedurende meerdere jaren laten zien dat hij moeite heeft om zich op een leeftijdsadequate manier in sociaal maatschappelijk opzicht staande te houden. Zijn mentaliserende vermogens zijn beperkt, wat betekent dat hij weinig zicht heeft op zijn eigen gedachten, motieven en emoties, in het hier en nu leeft, zichzelf weinig vragen stelt en geen oorzaak-gevolgrelaties legt, waardoor hij de consequenties van zijn handelen niet overziet. Dit alles heeft tot gevolg dat de verdachte onvoldoende in staat is om oplopende spanning bij zichzelf te signaleren, waardoor hij daarop niet goed kan anticiperen. Ook de gedachten, motieven en emoties van anderen doorgrondt hij slechts in beperkte mate, wat hem beperkt assertief en daarmee afhankelijk maakt van de intenties en plannen van anderen. Tegelijkertijd zorgt dit er op affectief niveau voor dat het empathische vermogen van de verdachte beperkt is en hij slechts in geringe mate mee kan voelen met anderen, waardoor hij relatief makkelijk over de grenzen van anderen kan gaan. Tevens is sprake van gebrekkige copingvaardigheden. Ten slotte is er sprake van een achterlopende gewetensontwikkeling en wordt gezien dat de verdachte zich weinig bezighoudt met het lot van slachtoffers van gewelddadige acties. Om zijn interne spanning te reguleren is externe hulp nodig. Als hij deze niet krijgt, schiet zijn agressieregulatie tekort.
De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. De combinatie van vermijdende en antisociale persoonlijkheidskenmerken bij de verdachte is van belang bij het verklaren van zijn gedrag. De bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en de gestoorde psychische functies zoals hiervoor beschreven, houden verband met de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde. De verdachte werd ten gevolge van zijn gebrekkige mentaliserende vermogens onvoldoende gewaarschuwd door signalen van angst en spanning. Tevens was hij, voor zover hij in staat was om te signaleren dat er iets naars kon gebeuren, ten gevolge van de gebrekkige mentaliserende en empathische vermogens niet in staat om daarop te anticiperen, en de mogelijke consequenties van zijn handelen te overzien.
Omdat de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling de gedragingen en gedragskeuzes van de verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde beïnvloedden en hem beperkten in zijn keuzevrijheid, adviseren de onderzoekers om hem het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
Een gebrekkig mentaliserend vermogen, gebrekkige empathische vermogens, een vermijdende copingstijl, een gebrekkige gewetensontwikkeling en een potentieel tekortschietende agressieregulatie verhogen het risico op recidive van gewelddadig gedrag. De onderzoekers concluderen dat de verdachte onvoldoende vat heeft op zijn kwetsbare persoonlijkheid. Doordat hij zijn zwakke kanten onvoldoende kan managen wordt geconcludeerd dat de besproken forensisch relevante (persoonlijkheids)kenmerken het risico op recidive van ernstig agressief delictgedrag bij de verdachte aanzienlijk verhogen. Hierbij is ook relevant dat, zoals beschreven, een vermijdende copingstijl hem weliswaar in het algemeen kan beschermen tegen ‘acting out’ van agressie, maar dat deze – eenzijdige – copingstijl niet voldoende is om hem te beschermen tegen zijn eigen agressie in situaties waarin de spanning toeneemt en agressie dreigt. Risicoverhogend is daarbij dat de verdachte niet inziet dat hij hulp nodig heeft om meer vat op zichzelf te krijgen en om prosocialere keuzes te kunnen maken, terwijl daarnaast tijdens het observatieonderzoek is gezien dat er sprake is van een gebrek aan spijt en berouw ten aanzien van slachtoffers. Een klinische inschatting van het risico wijst uit dat het risico op toekomstig gewelddadig gedrag aanzienlijk is. De onderzoekers concluderen dat het recidiverisico vanuit een klinisch perspectief aanzienlijk is, waarmee wordt bedoeld dat onderzoekers het risico op recidive hoger inschatten dan matig.
Tevens wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De verdachte past qua sociaal-emotionele ontwikkeling tussen jongeren die jonger zijn dan zijn kalenderleeftijd. De persoonlijkheidsontwikkeling is nog niet voltooid. De verdachte stelt zich afhankelijk op, maakt een wat bleue indruk en komt jonger over dan hij in werkelijkheid is. Voor een deel is in zekere zin heropvoeding van de verdachte nodig; hij zal moeten leren van pedagogische interventies, waarbij hij stilstaat bij wat hij voelt, denkt en doet en bij andere mensen, en leert van de consequenties van zijn gedrag. Daarnaast kan hij profiteren van een groepsgericht leefklimaat, omdat hij daarin kan oefenen met nieuw gedrag.
Om het recidiverisico te reduceren is een pedagogische aanpak nodig. Gezien de verhoogde kans op recidive van een ernstig feit en de bevinding dat de verdachte weinig vat heeft op zijn eigen emoties en vindt dat hij geen behandeling nodig heeft en omdat blijkt dat hij onvoldoende probleeminzicht heeft, achten de onderzoekers behandeling in een setting met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk. Het ligt in de verwachting dat behandeling – inclusief resocialisatie – een aantal jaren zal duren. In verband met de veiligheid van de maatschappij, maar ook in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de verdachte en gezien het verband tussen de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling en het ten laste gelegde, wordt geadviseerd om behandeling te laten plaatsvinden in het kader van een PIJ-maatregel. Vanwege de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau, langdurige en klinische behandeling, wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd.
De onderzoekers achten het onwaarschijnlijk dat ambulante behandeling succesvol zal zijn. Immers, tijdens een ambulante behandeling zal de verdachte zelf de behandelaar op de hoogte moeten stellen van wat hij meemaakt en voor welke keuzes hij heeft gestaan in zijn leven. Dit is iets wat hij niet kan, gezien zijn gebrekkige mentaliserende vermogens. Een ambulant behandelaar zal de verdachte dus niet goed kunnen behandelen. Tijdens een klinische behandeling kan gebruik worden gemaakt van observaties door de groepsleiding, hetgeen de behandeling effectiever zal maken. Daarbij kan in de klinische setting van de justitiële jeugdinrichting, waar gewerkt wordt met een (ortho)pedagogische aanpak, zijn gedrag als het ware gespiegeld worden, wat meer ingangen geeft voor gesprek en behandeling. Tevens is het voor de behandeling noodzakelijk dat de verdachte leert van de (sociale) interactie met zijn groepsgenoten en de groepsleiders, die een waardevolle aanvulling zijn op het meer individueel gerichte behandelaanbod.
De deskundige [naam persoon 1] heeft ter terechtzitting toegelicht dat een klinische behandeling voor de verdachte noodzakelijk is. Het zelfinzicht van de verdachte is namelijk beperkt. Om dat te kunnen behandelen moet zijn gedrag worden gespiegeld met het gedrag van anderen en moet zijn gedrag geobserveerd kunnen worden. De verdachte is voor het reguleren van zijn emoties afhankelijk van anderen, wat ingewikkeld is als hij een keer per week ambulante behandeling geboden krijgt. De therapeut kan dan de verdachte niet buiten de context van de therapie zien functioneren. Observaties zijn noodzakelijk om de verdachte te kunnen behandelen. Indien een voorwaardelijke PIJ-maatregel wordt opgelegd, is de deskundige van mening dat een klinische opname daarbij van groot belang is. Een ambulante behandeling zal onvoldoende resultaten bieden.
De deskundige [naam persoon 2] heeft ter terechtzitting toegelicht dat de verdachte nog steeds niet kan praten over zijn motieven, gedachten en emoties. Het is bij de verdachte erg lastig om zicht te krijgen op zijn gedachtegang. Tijdens een behandeling kan men daar dieper op ingaan. Bovendien is het belangrijk om te zien hoe de verdachte op andere jongeren reageert en of hij in staat is om nee te zeggen. Tijdens een ambulante behandeling zal dat een stuk lastiger gaan. Het traject van behandeling van de verdachte zal volgens de deskundige meerdere jaren in beslag nemen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toepassing van het jeugdstrafrecht
Krachtens artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr), kan de rechtbank – ten aanzien van een verdachte die ten tijde van het begaan van een strafbaar feit de leeftijd van 18 jaren doch niet die van 23 jaren heeft bereikt – recht doen overeenkomstig de artikelen 77g Sr tot en met 77gg Sr, indien de rechtbank daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of in de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages de daarop gegeven toelichtingen dan wel de persoonlijkheid van de verdachte die daaruit blijkt zal de rechtbank ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toepassen.
Toerekeningsvatbaarheid
De conclusies van de psychiater en de psycholoog worden gedragen door hun bevindingen. De rechtbank legt die daarom aan haar beslissingen ten grondslag. Nu bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens die ook aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten zal de rechtbank de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan de verdachte toerekenen.
Straf
Gezien de ernst van de feiten kan daarop niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. De rechtbank legt een hogere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank meer feiten bewezen acht. De rechtbank zal geen straf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest omdat een dergelijke duur de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten zou miskennen.
PIJ-maatregel
Op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater en de reclassering in hun rapporten vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de misdrijven een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna te noemen: PIJ-maatregel) eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank stelt daarbij vast dat de gepleegde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De rechtbank zal, anders door de officier van justitie is geëist en de verdediging is verzocht, een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen. De deskundigen [naam persoon 1] en [naam persoon 2] hebben de noodzaak van een hoog beveiligingsniveau en langdurige en klinische behandeling uitvoerig gemotiveerd. Behandeling vanuit het ambulante kader zal onvoldoende effect sorteren bij de verdachte. Daar komt bij dat de behandelaren dan afhankelijk zijn van wat de verdachte hen over zijn binnenwereld vertelt. Dit is iets wat hij niet kan, gezien zijn gebrekkige mentaliserende vermogens. De rechtbank is om die reden van oordeel dat een langdurige klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau nodig is waarbij de verdachte wordt geobserveerd en waar zijn gedrag wordt gespiegeld aan groepsgenoten, zodat de verdachte de meeste baat heeft bij een behandeling en het recidiverisico kan worden beperkt.
De rechtbank overweegt dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Algemene afsluiting
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.

8..Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde 1] , [naam benadeelde 2] , [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] ter zake van de tenlastegelegde feiten.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1] (moeder van [naam slachtoffer 2] en slachtoffer) vordert een bedrag van € 68.087,63 aan materiële schade en een bedrag van € 90.000,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, letselschade en shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2] ((stief)vader van [naam slachtoffer 2] en echtgenoot van [naam benadeelde 1] ) vordert een bedrag van € 9.667,44 aan materiële schade en een bedrag van € 20.000,- subsidiair € 17.500,- aan immateriële schade, bestaande uit affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 3] (tante van [naam slachtoffer 2] en zus van [naam benadeelde 1] ) vordert een bedrag van € 8.393,40, subsidiair € 3.898,73 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade, bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 4] (neef van de slachtoffers) vordert een bedrag van
€ 148,96 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [naam benadeelde 5] (neef van de slachtoffers) vordert een bedrag van
€ 42,20 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade bestaande uit shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat alleen de gevorderde immateriële schade van [naam benadeelde 1] voor toewijzing vatbaar is, te weten € 20.000,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is hoofdelijk aansprakelijk voor de gevorderde schade.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen voor zover die betrekking hebben op het overlijden van [naam slachtoffer 2] en op het toebrengen van het snijletsel bij [naam benadeelde 1] zoals onder feiten 1 en 2 ten laste zijn gelegd niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
De verdediging is van mening ten aanzien van het letsel van [naam benadeelde 1] te weinig informatie voorhanden is om te kunnen oordelen over de aard en ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel. Dat maakt dat deze schadepost niet, of in ieder geval niet voor het hele bedrag kan worden toegewezen. De verdediging verzoekt dan ook om [naam benadeelde 1] in dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
De kosten voor het nog te gebruiken eigen risico over 2022 en 2023 lijken met name te zien op de psychische gevolgen van feit 1. Dit deel zal ook niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Ook de kosten voor medicijnen, PSYTREC en fysiotherapie over 2022 en 2023 zijn het resultaat van feit 1 en 2 waarvoor niet-ontvankelijkheid dient te volgen.
Ten aanzien van de kosten voor kleding en eten is de verdediging van mening dat deze kosten niet veroorzaakt zijn door toedoen van de verdachte. Dit dient te leiden tot nietontvankelijkheid.
Met betrekking tot de verhuiskosten is de verdediging primair van mening dat niet kan worden vastgesteld of de verhuizing het gevolg is van feit 1 en of [naam benadeelde 1] ook verhuisd zou zijn als feit 1 niet zou zijn gepleegd. Deze kosten dienen daarom niet voor rekening van de verdachte te komen. Subsidiair is de verdediging van mening dat bij toewijzing slechts de werkelijke kosten voor toewijzing vatbaar zijn, maar ook hiervoor geldt dat bewijsstukken ontbreken. Daarnaast is het onduidelijk waarom er voor de nieuwe woning nieuwe elektronica vergoed zou moeten worden. [naam benadeelde 1] dient ook in deze kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ook de kosten voor huishoudelijke hulp/mantelzorg kunnen niet voor toewijzing in aanmerking komen. Het is in het geval van verlies van een dierbare niet gebruikelijk dat men thuis langdurig wordt verzorgd door professionele hulpverleners. Ook blijkt onvoldoende waarom [naam benadeelde 1] hulp nodig had omdat niet blijkt dat zij zelf niets in het huishouden heeft kunnen doen het gevolg is van het feit of de feiten waarvoor de verdachte kan worden veroordeeld. [naam benadeelde 1] dient ook in deze kosten niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van een schadevergoeding voor het verlies aan arbeidsvermogen dient te worden afgewezen wegens een gebrek aan onderbouwing.
De toekomstige reiskosten dienen bovendien niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige verlofuren van dhr. [naam slachtoffer 2] is de verdediging van mening dat deze schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het geenszins is onderbouwd. Bovendien gaat het om een toekomstige gebeurtenis.
Met betrekking tot de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 4] is de verdediging van mening dat bij [naam benadeelde 5] niet op objectieve wijze geestelijk letsel is vastgesteld en dat bij [naam benadeelde 3] en [naam benadeelde 4] niet kan worden vastgesteld of het geestelijke letsel uitsluitend of overwegend is veroorzaakt door het overlijden van [naam slachtoffer 2] , dan wel door de confrontatie. Alleen in het laatste geval zou een vergoeding voor shockschade mogelijk zijn. Nader onderzoek hiernaar zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partijen dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Wat betreft de geleden materiële schade geldt dat alle kosten die [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] vorderen onder kosten lijkbezorging schade vallen die voortkomen uit feit 1 zodat zij in de zaak tegen de verdachte niet kunnen worden ontvangen.
Ten aanzien van de medische kosten van [naam benadeelde 3] geldt dat niet is onderbouwd van welk feit deze schade het gevolg is.
Ook voor wat betreft de verhuiskosten geldt dat niet kan worden vastgesteld of de verhuizing het gevolg is van feit 1 en of de benadeelde ook verhuisd zou zijn als feit 1 niet was gepleegd. Ook deze kosten komen niet voor rekening van de verdachte. Subsidiair geldt dat de daadwerkelijk geleden schade moet worden vergoed en de hoogte daarvan alleen kan worden geschat als deze niet kan worden vastgesteld. Ook wat betreft een nieuwe bank en kleed valt niet in te zien dat hier nog sprake is van rechtstreekse schade zodat die kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
De kosten voor het nieuwe telefoonnummer komen niet voor vergoeding in aanmerking omdat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de benadeelde of haar gezin gevaar loopt. Ook de kosten voor reis- en parkeerkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn evident het gevolg van feit 1.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank stelt vast dat de gebeurtenissen van 25 mei 2021 een enorme impact hebben gehad op alle betrokkenen en tot groot verdriet hebben geleid. Dit zal op geen enkele wijze kunnen worden gecompenseerd. De rechtbank benadrukt dit omdat de beoordeling van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen een juridische beoordeling is die onmogelijk ook de mate van verdriet van de nabestaanden om het gemis van hun zoon en neef tot uitdrukking kan brengen.
De benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] , [naam benadeelde 5]
De benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] , [naam benadeelde 5] en [naam benadeelde 2] zullen in hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de gevorderde vergoedingen betrekking hebben op het overlijden van [naam slachtoffer 2] . Voor zover de vorderingen ten aanzien van de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] zien op eventuele gevolgen van de confrontatie met het letsel van [naam benadeelde 1] , kan onvoldoende worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate hierdoor shockschade is ontstaan. Het zwaartepunt van de gevorderde shockschade lijkt immers te liggen in de confrontatie met het overlijden van [naam slachtoffer 2] . Dit vergt nader onderzoek en dat levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Deze vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 1]
zal voor zover het de gevorderde shockschade en affectieschade betreft nietontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de gevorderde vergoeding betrekking heeft op het overlijden van [naam slachtoffer 2] .
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht en de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 7.108,70. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 385,- voor eigen risico 2021;
  • € 385,- voor eigen risico 2022;
  • € 59,96 voor Apotheek/drogist;
  • € 140,- voor PSYTREC;
  • € 2.097,27 voor kosten aan fysiotherapie in 2022;
  • € 62,00 voor de ziekenhuisdaggeldvergoeding;
  • € 79,18 voor kleding;
  • € 133,14 voor eten;
  • € 2.500,- voor verhuiskosten;
  • € 439,50 voor huishoudelijke hulp;
  • € 540,- voor mantelzorg;
  • € 287,65 aan reiskosten en parkeerkosten aan het ziekenhuis en de psycholoog.
De overige gevorderde vergoeding van materiële schade van de benadeelde partij levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij zal in zoverre nietontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Ook is vast komen te staan dat aan [naam benadeelde 1] door de bewezen verklaarde strafbare feiten
rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, te weten letselschade. Deze schade zal op dit
moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van
billijkheid worden vastgesteld op € 10.000,-. [naam benadeelde 1] zal voor het overige
nietontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is van oordeel dat een nadere behandeling
van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen.
Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden
aangebracht.
De benadeelde partij [naam benadeelde 2]
zal voor zover het de gevorderde affectieschade betreft niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit en de gevorderde vergoeding betrekking heeft op het overlijden van [naam slachtoffer 2] .
Vast is komen te staan dat aan [naam benadeelde 2] door de onder 2 en 3 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht. Nu de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdediging niet (voldoende gemotiveerd) is weersproken, zal de vordering worden toegewezen tot een bedrag van € 2.060,44. Dit bedrag bestaat uit:
  • € 385,- aan eigen risico 2021;
  • € 200,- aan parkeerkosten;
  • € 33,12 aan telefoonkosten;
  • € 1.442,32 aan opgenomen verlofuren.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de kosten voor lijkbezorging en de toekomstige reiskosten en verlofuren, zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van de kosten voor lijkbezorging geldt dat de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde feit. Voor het overige levert de beoordeling een onevenredige belasting van het strafgeding op. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] betalen is de verdachte van deze betalingsverplichting jegens de benadeelde partijen bevrijd.
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 mei 2021.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen [naam benadeelde 1] en [naam benadeelde 2] (in overwegende mate) zullen worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Nu de benadeelde partijen [naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 4] en [naam benadeelde 5] niet-ontvankelijk zullen worden verklaard, zullen deze benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 1] een schadevergoeding betalen van
€ 17.108,70, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
De verdachte moet de benadeelde partij [naam benadeelde 2] een schadevergoeding betalen van
€ 2.060,44, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. De rechtbank zal geen gijzeling toepassen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg, 289 en 303 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 2 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie
voor de duur van 360 (driehonderdzestig) dagen,
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte op de
maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart de benadeelde partijen
[naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5]en
[naam benadeelde 4]niet-ontvankelijk in hun vorderingen;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], te betalen een bedrag van
€ 17.108,70 (zegge: zeventienduizend honderd en acht euro en zeventig eurocent), bestaande uit
€ 6.568,70 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 1], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]niet-ontvankelijk in het resterende deel van haar vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], te betalen een bedrag van
€ 2.060,44 (zegge: tweeduizend zestig euro en vierenveertig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door de mededaders van de verdachte aan de benadeelde partij
[naam benadeelde 2], zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
veroordeelt de benadeelde partijen
[naam benadeelde 3] , [naam benadeelde 5]en
[naam benadeelde 4]in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 1]te betalen
€ 17.108,70 (zegge: zeventienduizend honderd en acht euro en zeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij
[naam benadeelde 2]te betalen
€ 2.060,44 (zegge: tweeduizend zestig euro en vierenveertig eurocent)vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, en bepaalt daarbij de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partijen, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partijen en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Verweij, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. S. Riege en M.M. Dolman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel en J. Rust, MSc, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juli 2022.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een of meer mes(sen), althans (een) scherp(e) en/of puntig(e)
voorwerp(en) meermalen in de borst en/of de linkerschouder, althans het bovenlichaam van die [naam slachtoffer 2] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer 2] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven, hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) met dat opzet en al dan niet na kalm, beraad en rustig overleg, die [naam slachtoffer 1] (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de (linkeronder)arm gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten een (diepe) steekwond/snijwond in de (linkeronder)arm en/of een blijvend litteken heeft toegebracht, hebbende hij verdachte en/of één of aleer van zijn mededader(s) opzettelijk en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg (met kracht) met een (scheer)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [naam slachtoffer 1] in de(linkeronder)arm gestoken en/of gesneden;
3.
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer 1] opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen,
hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader s) die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 25 mei 2021 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet met voorbedachten rade [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld,
hebbende hij verdachte en/of één of meer van zijn mededader(s) die [naam slachtoffer 1] meermalen, althans éénmaal met kracht op/tegen het hoofd/gezicht gestompt en/of geslagen.