ECLI:NL:RBROT:2022:5594

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
10/691107-19, 10/811014-20 (ter terechtzitting gevoegd) en 10/812049-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak en mishandeling met bewijswaardering en strafmotivering

Op 21 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van woninginbraak en mishandeling. De zaak betrof drie parketnummers: 10/691107-19, 10/811014-20 en 10/812049-20. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de woninginbraak op 7 december 2019, waarbij hij sieraden heeft gestolen. De bewijsvoering was gebaseerd op camerabeelden en herkenning door verbalisanten, hoewel de rechtbank twijfels had over de betrouwbaarheid van de herkenning in een van de zaken. De verdachte werd vrijgesproken van de tweede woninginbraak, omdat het bewijs niet wettig en overtuigend was. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor mishandeling van een medebewoner van een daklozenopvang op 20 mei 2020. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 150 dagen, waarvan 98 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die recentelijk zijn leven op orde leek te krijgen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van €370,-, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/691107-19, 10/811014-20 (ter terechtzitting gevoegd) en 10/812049-20 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 21 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de gevoegde zaken tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte],
raadsman mr. J.H.S. Vogel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting is op 16 september 2020 aangevangen en gesloten. Bij tussenvonnis van 30 september 2020 is het onderzoek heropend en op 7 juni 2022 hervat, voortgezet en weer gesloten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 september 2020 en 7 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De raadsman heeft verzocht de dagvaardingen te splitsen, met dien verstande dat de dagvaarding met parketnummer 10/812049-20 afzonderlijk wordt beoordeeld van de overige feiten op de tenlastelegging. De rechtbank wijst dit verzoek af aangezien de zaken op een eerdere zitting zijn gevoegd en het weer splitsen hiervan niet in het belang van het onderzoek is.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. H.J. du Croix heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 197 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 90 uren, bij niet voltooiing te vervangen door 45 dagen hechtenis;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder parketnummer 10/812049-20 ten laste gelegde mishandeling is door de verdachte bekend. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewijswaardering parketnummers 10/691107-19 en 10/811014-20
4.2.1.
Forensisch onderzoek
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan twee woninginbraken in Maassluis, te weten op 7 december 2019 (parketnummer 10/691107-19) en 24 februari 2020 (parketnummer 10/811014-20). In beide zaken is in het opsporingsonderzoek gebruik gemaakt van camerabeelden. De verdachte is op basis van (stills/screenshots van) deze beelden herkend door politieambtenaren. Op 30 september 2020 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen en opdracht gegeven tot het verrichten van nader forensisch onderzoek ter verificatie van deze herkenningen, uit te voeren door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI).
Uit de rapportage vooronderzoek van het NFI van 11 februari 2021 volgt (onder meer) dat wel mogelijkheden werden gezien voor een gezichtsvergelijkend onderzoek tussen de camerabeelden van de beide inbraken en de aangeleverde foto’s van de verdachte, maar dat de bewijskracht van dit onderzoek naar verwachting zeer beperkt zal zijn. Het NFI heeft hierbij overwogen dat deze beperkte bewijskracht wordt veroorzaakt doordat op beide camerabeelden weinig gezichtsdetails waar te nemen zijn. Daarbij is voorts opgemerkt dat de aangeleverde foto’s van de verdachte onder andere aanzichten zijn genomen dan de camerabeelden van de dader(s). Een vergelijkend kledingonderzoek bleek niet mogelijk, omdat navraag vanuit het NFI bij de politie heeft uitgewezen dat geen in beslag genomen kleding (meer) beschikbaar was.
Het Openbaar Ministerie heeft besloten geen vervolgonderzoek te laten doen. De verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven verder onderzoek niet meer zinvol te vinden.
4.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte van beide ten laste gelegde inbraken moet worden vrijgesproken. Het dossier bevat geen bewijs waaruit blijkt dat de verdachte de persoon op de camerabeelden is. Hiertoe is aangevoerd dat de herkenning van de verdachte door de verbalisanten op de (stills/screenshots van de) camerabeelden onbetrouwbaar is en daarom niet kan worden gebruikt voor het bewijs. De camerabeelden van de inbraken zijn van slechte kwaliteit, de verbalisanten noemen weinig onderscheidende kenmerken en het feit dat zij de verdachte al kenden, kan hun waarneming hebben beïnvloed.
4.2.3.
Beoordeling
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 7 juni 2022 de camerabeelden bekeken van de woning waar op 24 februari 2020 is ingebroken. De rechtbank constateert dat zowel de camerabeelden als de screenshots hiervan niet scherp zijn. Dit gegeven bemoeilijkt een herkenning. Daar komt bij dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld of de persoon die op 23 februari 2020 omstreeks 20.29 uur bij de woning aanbelt, dezelfde persoon is die later die nacht, dus op 24 februari 2020, met een sleutel diezelfde woning binnengaat. Het gezicht van de laatstgenoemde persoon is immers bedekt en hij draagt een andere jas.
Hoewel de verdachte door drie verbalisanten is herkend als de dader van deze inbraak, dienen deze herkenningen vanwege de zeer matige kwaliteit van de beelden met grote terughoudendheid te worden gehanteerd als bewijsmiddel. Daarbij komt dat de rechtbank de hierbij gerapporteerde (persoons)kenmerken onvoldoende onderscheidend acht om het daderschap van de verdachte buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen. Dit betekent dat de rechtbank de herkenning door de drie verbalisanten van de verdachte als zijnde de persoon die bij de woning heeft aangebeld en later de woning met behulp van een sleutel binnen is gegaan, onvoldoende betrouwbaar (als bewijsmiddel) acht om aan een bewezenverklaring ten grondslag te leggen. Het is daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte deze woninginbraak heeft gepleegd. Hij dient daarvan te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de woninginbraak van 7 december 2019 is de verdachte op basis van stills/screenshots van de camerabeelden door twee verbalisanten herkend als de dader van deze inbraak. De rechtbank heeft ter terechtzitting van 7 juni 2022 ook de bewegende beelden van deze woninginbraak bekeken en heeft op basis van eigen observaties ter zitting geconstateerd dat hierop een persoon te zien is die uiterlijk sterke gelijkenissen vertoont met de verdachte. De rechtbank acht de camerabeelden - waarop genoemde persoon op klaarlichte dag met behulp van schroevendraaiers een raam van de woning openbreekt en hierdoor naar binnen klimt - van voldoende kwaliteit om deze eigen waarneming te betrekken in haar beoordeling. Beide verbalisanten die de verdachte hebben herkend, kenden de verdachte vanuit hun functie al geruime tijd en hadden enkele weken voor de inbraak nog contact met hem. Hoewel ook door deze verbalisanten in hun processen-verbaal geen specifieke onderscheidende kenmerken worden genoemd, acht de rechtbank de betere kwaliteit van de camerabeelden en de eerdere ervaringen van de verbalisanten met de verdachte, in dit geval doorslaggevend. De rechtbank acht de herkenning van de verdachte door de twee verbalisanten dan ook voldoende betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Het verweer van de verdediging op dit punt wordt verworpen.
Op basis van haar eigen waarneming van de camerabeelden en van de verdachte ter terechtzitting, gecombineerd met de herkenning door de twee verbalisanten, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de dader is van de hem ten laste gelegde woninginbraak op 7 december 2019.
4.2.4.
Conclusie
De rechtbank acht het onder parketnummer 10/811014-20 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder parketnummer 10/691107-19 ten laste gelegde feit is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/691107-19 ten laste gelegde feit heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder parketnummer 10/812049-20 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
Parketnummer 10/691107-19
hij op 7 december 2019 te Maassluis met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 1] heeft weggenomen,
diverse sieraden (één of meer kettingen en/of armbanden en/of ringen), toebehorende aan [naam slachtoffer 1],
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak
eninklimming;
Parketnummer 10/812049-20:
hij op 20 mei 2020 te Vlaardingen [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- met kracht een stoel tegen/op het lichaam van die [naam slachtoffer 2] te gooien en
- ( vervolgens) meermalen op/tegen/in het gezicht/hoofd, althans op/tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] te slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Parketnummer 10/691107-19:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Parketnummer 10/812049-20:
Eenvoudige mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak. De verdachte heeft met schroevendraaiers een raam van de woning opengebroken, waarna hij naar binnen is geklommen en spullen uit die woning heeft weggenomen. Met dit strafbare feit heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft hier hinder en schade van ondervonden. Dergelijke misdrijven zorgen ook voor gevoelens van onveiligheid, zowel bij het slachtoffer als in de samenleving in het algemeen, omdat een woning bij uitstek de plaats is waar men zich veilig moet kunnen voelen.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een medebewoner van de daklozenopvang door een stoel naar hem te gooien en hem meerdere keren te slaan. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever en hem pijn gedaan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 13 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport dat Reclassering Nederland op 24 maart 2020 over de verdachte heeft opgemaakt. Op dat moment zag de reclassering geen beschermende factoren in het leven van de verdachte en werd het risico op recidive als hoog ingeschat. Ondanks de twijfels over de uitvoerbaarheid hiervan, gelet op de veeleisende houding van de verdachte, werd geadviseerd om in het geval van een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen. Ook werd dadelijke uitvoerbaarheid van die voorwaarden en het toezicht geadviseerd.
Na dit reclasseringsrapport volgden nog een voortgangsverslag van het Leger des Heils, afdeling Jeugdbescherming en reclassering, van 8 september 2020 over het toezicht tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis, en een brief van het Leger des Heils van 15 september 2020 waarin wordt aangegeven dat het begeleid wonen-traject bij Domus het Startpunt per direct wordt beëindigd.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting van 7 juni 2022 zijn besproken. De verdachte heeft verklaard dat het inmiddels goed met hem gaat. Hij heeft sinds 1 jaar en 5 maanden een eigen huis, terwijl hij daarvoor jarenlang dakloos is geweest. Hierdoor is de verdachte in staat om beter voor zichzelf te zorgen: hij eet goed, sport en krijgt tandartsbehandelingen. De verdachte ervaart daardoor meer rust. De verdachte is ook geminderd met blowen. In juli 2022 zal de verdachte starten met werken. De verdachte heeft geen werkervaring en zal het werken langzaam opbouwen. De werkconsulent van de gemeente helpt hem hierbij. Hij krijgt nu een uitkering. De verdachte betaalt inmiddels ook zijn schulden in kleine stappen af.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in de regel in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hierbij heeft zij ook gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De rechtbank constateert dat de verdachte de laatste tijd op eigen initiatief veel voor elkaar heeft gekregen en dat hij inmiddels een eigen woning en een inkomen heeft. De verdachte heeft hiermee laten zien dat hij zijn leven op orde wil krijgen en houden, en hiertoe ook op eigen kracht in staat is. De rechtbank wil de verdachte dan ook de kans geven om deze stijgende lijn voort te zetten. Om die reden is het niet in het belang van de verdachte en ook niet in het belang van de samenleving als hij weer de gevangenis in zou moeten. De rechtbank zal daarom het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf gelijk stellen aan de duur van het voorarrest (52 dagen) en zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
In het voordeel van de verdachte wordt rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de gepleegde strafbare feiten en de uiteindelijke berechting. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt immers als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In deze strafzaak is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim zes maanden. Omdat deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient die gecompenseerd te worden in de strafmaat. De rechtbank zal daarom de proeftijd bij het op te leggen voorwaardelijk strafdeel beperken tot één (in plaats van twee) jaar.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het onder parketnummer 10/812049-20 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 600,- aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de benadeelde partij geen medische informatie heeft aangeleverd en de opgegeven kosten voor fysiotherapie niet voldoende heeft onderbouwd. De vordering dient daarom te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder parketnummer 10/812049-20 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de vordering tot schadevergoeding toewijsbaar tot een bedrag van € 120,- (te weten 4 fysiotherapiebehandelingen), nu deze kosten met een factuur zijn onderbouwd en de rechtbank dit deel van de vordering ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt.
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,-, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De vordering zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, nu dit deel van de gevorderde schade onvoldoende is onderbouwd. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 mei 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 370,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Ook wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder parketnummer 10/811014-20 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder parketnummers 10/691107-19 en 10/812049-20 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
98 (achtennegentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 (één) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 370,- (zegge: driehonderdzeventig euro), bestaande uit € 120,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 370,-(hoofdsom,
zegge: driehonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 mei 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 370,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging parketnummer 10/691107-19:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 7 december 2019 te Maassluis met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 1] heeft weggenomen,
diverse sieraden (één of meer kettingen en/of armbanden en/of ringen), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen siera(a)d(en), althans goed(eren), onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak/verbreking/inklimming;
(artikel 311/5 van het Wetboek van Strafrecht)
Tekst tenlastelegging parketnummer 10/811014-20:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 24 februari 2020 te Maassluis in/uit een woning gelegen aan de [adres delict 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een identiteitskaart op naam van [naam slachtoffer 3] en/of
- een jas van het merk Stone Island en/of
- een doos met daarin reservesleutels van het huis en/of de fietsen en/of de auto en/of 2 gouden verlovingsringen, een trouwboekje en het overschrijvingsbewijs van de auto,
althans goederen van zijn gading, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 4] en/of [naam slachtoffer 5] en/of [naam slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte,
zulks nadat hij, verdachte, die weg te nemen goederen, onder zijn bereik had gebracht door
middel van een valse sleutel, door gebruik te maken van een (huis)sleutel, tot welk gebruik hij niet bevoegd en/of gerechtigd was;
(art. 311 lid 1 onder 3 en 5 van het Wetboek van Strafrecht)
Tekst tenlastelegging parketnummer 10/812049-20:
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 mei 2020 te Vlaardingen [naam slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- ( met kracht) een stoel tegen/op het lichaam van die [naam slachtoffer 2] te gooien en/of
- ( vervolgens) meermalen, althans eenmaal, op/tegen/in het gezicht/hoofd, althans op/tegen het lichaam, van die [naam slachtoffer 2] te slaan en/of te stompen;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)