ECLI:NL:RBROT:2022:5592

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
10/068692-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 5 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte, die op het moment van de zitting preventief gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.P.J. van Riel. De officier van justitie, mr. W.B.J. ten Have, had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, maar de rechtbank kwam tot een andere conclusie. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit, namelijk poging tot verkrachting, niet wettig bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, de feitelijke aanranding, wel bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een medeverdachte de aangeefster had benaderd en haar had gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, en een vrijheidsbeperkende maatregel van 2 jaar, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 1.000,- aan immateriële schade vorderde, volledig toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op de aangeefster, die nog steeds last had van de gebeurtenis.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/068692-22
Datum uitspraak: 5 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsman mr. B.P.J. van Riel, advocaat te Breda.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.B.J. ten Have heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest;
  • oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van 2 jaar in de vorm van een contactverbod met het slachtoffer [naam slachtoffer], met toepassing van vervangende hechtenis van 2 weken per overtreding voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan en dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak primair ten laste gelegde feit
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot verkrachting geconcludeerd. De medeverdachte heeft met (de vingers van) zijn hand gewreven over en gedrukt op de vagina van de aangeefster en heeft enkel omdat zij een onderbroek en panty aan had, niet bij haar kunnen binnendringen. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking van de verdachten evenals een begin van uitvoering van het voorgenomen misdrijf van verkrachting.
4.1.2.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit niet kan leiden tot een bewezenverklaring van een poging tot verkrachting. Aangeefster heeft verklaard dat één van de verdachten heeft geprobeerd om met de vingers van zijn hand bij haar vagina naar binnen te drukken, maar deze feitelijke handeling is niet ten laste gelegd en kan de rechtbank niet bewezen verklaren. Evenmin zijn er andere handelingen ten laste gelegd die gericht waren op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. De in de tenlastelegging omschreven handeling van het druk zetten op de vagina of schaamstreek van aangeefster is geen feitelijke omschrijving van het voornemen bij de verdachten om haar te verkrachten.
4.1.3.
Conclusie
Het primair ten laste gelegde feit kan niet wettig bewezen worden. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering subsidiair ten laste gelegde feit
4.2.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De verdachte ontkent de aangeefster te hebben aangeraakt en de aangifte wordt niet ondersteund met objectief bewijs. Aangeefster kan haar letsel ook op een andere manier hebben opgelopen en het feit dat geen DNA op haar panty is aangetroffen strookt niet met de verklaring dat de medeverdachte hard met zijn hand over die panty heeft gewreven. Verder heeft de getuige alleen een gil gehoord en verder niets gezien. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen, zodat de verdachte om die reden moet worden vrijgesproken.
4.2.2.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte en zijn medeverdachte op 19 maart 2022 vroeg in de ochtend achter de aangeefster zijn aangelopen. De aangeefster was op weg naar het huis van een vriendin aan de [adres]. Over wat er vervolgens is gebeurd, lopen de verklaringen uiteen.
De aangeefster heeft verklaard dat de beide mannen (hierna: de verdachten), zodra zij het portiek binnenging, met haar mee naar binnen gingen. De verdachten duwden haar tegen de muur (en/of de zijkant van een trap) en begonnen gelijk aan haar te zitten. De aangeefster heeft een paar keer gezegd dat zij van haar af moesten blijven. De medeverdachte, die zij heeft aangemerkt als de meest agressieve van de twee mannen, heeft zijn hand tussen haar benen gedaan. Hij wreef haar hard over haar vagina, hij duwde en drukte ook naar binnen. Omdat de aangeefster een onderbroek en panty droeg, is hij niet echt naar binnen gegaan. Aangeefster heeft de medeverdachte in zijn gezicht gekrabd. Toen zij de verdachten niet weggeduwd kreeg, is ze heel hard gaan schreeuwen. Toen zijn de verdachten weggegaan.
De rechtbank acht de verklaring van de aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar. Zij heeft consistent verklaard en daarbij in detail beschreven wat er is gebeurd. Haar verklaring vindt ook steun in overige bewijsmiddelen. Zo heeft een getuige direct na het voorval tegenover de politie verklaard dat hij zag dat twee mannen achter de aangeefster aan het portiek naar binnen waren gegaan, waarna hij haar ook heeft horen gillen. Daar komt bij dat aangeefster diezelfde ochtend al aan de politie vertelde wat haar was overkomen. Zij was volgens de politie op dat moment zeer emotioneel. Dit past ook bij iemand die kort daarvoor is aangerand.
De pas ter terechtzitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij enkel achter zijn vriend is aangelopen, hij niet mee naar binnen is gegaan en niet heeft gezien wat er is gebeurd en ook aangeefster niet heeft aangeraakt, wordt door de rechtbank gepasseerd. De verklaring is in strijd met de bewijsmiddelen, maar ook ongeloofwaardig omdat het uit het dossier blijkende vluchtgedrag van de verdachten en de kennelijke schrik van de aangeefster volstrekt niet passend zijn bij het relatief onschuldige incident dat de verdachte ter zitting beschrijft, waarbij bovendien de medeverdachte stevig in zijn gezicht is gekrabd.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat beide verdachten achter de aangeefster aan het portiek naar binnen zijn gegaan en dat vervolgens een zeer dreigende situatie voor de aangeefster is ontstaan omdat de verdachten haar onverhoeds en gezamenlijk in het portiek hebben benaderd én de aangeefster tegen de muur (en/of trap) hebben geduwd, waarna de medeverdachte de gelegenheid kreeg om het slachtoffer aan te randen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte het geheel aan handelingen waarvan de aangeefster slachtoffer is geworden, in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte heeft gepleegd. Verdachte heeft zelf geweld gebruikt, bijgedragen aan de fysieke overmacht in een kleine afgesloten ruimte en door het tegen de muur drukken verhinderd dat de aangeefster kon vluchten. Ook de handelingen die hij niet zelf heeft gepleegd, kunnen hem als medepleger worden toegerekend.
4.2.3.
Conclusie
Gelet op het voorgaande is de subsidiair ten laste gelegde aanranding wettig en overtuigend bewezen.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 19 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander , door geweld , [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het:
- onverhoeds met de hand en vingers(op/over de panty) wrijven en druk
zetten op de vagina, althans de schaamstreek, van die [naam slachtoffer]
bestaande dat geweld uit het:
- tegen de trap en/of de muur van het portiek aan duwen van die [naam slachtoffer] en het onverhoeds vastpakken van die [naam slachtoffer] en- het onverhoeds betasten van de benen en de vagina van die [naam slachtoffer];
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
subsidiair
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf en maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan aanranding van een voor hen onbekende jonge vrouw. De verdachte en zijn vriend zijn deze vrouw in de vroege ochtend op straat achterna gelopen en tot in een klein portiek gevolgd, waaruit zij niet makkelijk weg kon, waarna zij haar tegen een muur en/of trap hebben geduwd en hebben betast. De verdachten hebben met hun handelen ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Daar komt bij dat zij het slachtoffer erg angstig hebben gemaakt door haar zo onverhoeds en met zijn tweeën te benaderen. Uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring blijkt hoe erg het slachtoffer is geschrokken en is getroffen door deze aanranding. Ze heeft nog altijd ernstig last van de gebeurtenis en durft niet meer alleen over straat. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. Een dergelijk feit zorgt bovendien niet alleen bij de direct betrokkenen, maar ook in de maatschappij voor gevoelens van onrust en onveiligheid. Vrouwen moeten zich immers veilig over straat kunnen bewegen. Dit gevoel van veiligheid heeft de verdachte aangetast.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft gekeken naar uittreksels uit de justitiële documentatie van 24 mei 2022 en 21 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn besproken.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie en zal daarom de eis tot het opleggen van een gevangenisstraf van 12 maanden niet volgen. De rechtbank ziet in dit geval, in het bijzonder gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, wel aanleiding om een gevangenisstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest acht de rechtbank, gelet op die omstandigheden en anders dan door de verdediging is betoogd, niet passend.
Ter beveiliging van de maatschappij wordt aan de verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren opgelegd, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer, [naam slachtoffer].
Nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf en maatregel passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verzoek omtrent de voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. De rechtbank wijst dit verzoek af gelet op de inhoud van dit vonnis. Na aftrek van de 109 dagen voorarrest rest nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde], bijgestaan door haar advocaat mr. N. Stolk, zich ter zake van het ten laste gelegde feit in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak. In het geval van een bewezenverklaring dient de vordering te worden gematigd, omdat een algemene onderbouwing voor de gestelde psychische schade onvoldoende is.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. In deze zaak doet zich immers de omstandigheid voor dat de aard en de ernst van de normschending en de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Een nadere onderbouwing van de gestelde psychische schade is in dit geval dan ook niet nodig. Met inachtneming van de schadevergoedingen die in soortgelijke gevallen in rechte worden toegekend, wordt die schade naar maatstaven van billijkheid vastgesteld op € 1.000,-. De vordering wordt dus in zijn geheel toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 19 maart 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, begroot op nihil,
en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 38v, 38w, 47, 246 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de
duur van 2 (twee) jaren, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen:
zich te onthouden van direct of indirect contact met [naam slachtoffer], geboren [geboortedatum slachtoffer], gedurende twee jaar na heden;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van
2 (twee) weken, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
beveelt dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 1.000,- (zegge: duizend euro)aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de eventuele kosten van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 1.000,-(hoofdsom,
zegge: duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 maart 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 1.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
20 (twintig) dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. N. Freese en M. Zoethout, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij of omstreeks 19 maart 2022 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere
feitelijkheid
[naam slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
van die [naam slachtoffer], hebbende verdachte en/of zijn mededader:
- die [naam slachtoffer] tegen de trap en/of de muur van het portiek aangeduwd en/of die
[naam slachtoffer] onverhoeds vastgepakt en/of
- onverhoeds het rokje van die [naam slachtoffer] omhoog gedaan en/of die [naam slachtoffer] bij de
benen en/of de vagina betast en/of
- onverhoeds met de hand(en) en/of vinger(s) (op/over de panty) gewreven over
en/of druk gezet op de vagina, althans de schaamstreek, van die [naam slachtoffer],
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 242 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1
ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 maart 2022 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het:
- onverhoeds met de hand(en) en/of vinger(s) (op/over de panty) wrijven en/of druk zetten op de vagina, althans de schaamstreek, van die [naam slachtoffer]
bestaande dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld of
een andere feitelijkheid uit het:
- tegen de trap en/of de muur van het portiek aan duwen van die [naam slachtoffer] en/of het onverhoeds vastpakken van die [naam slachtoffer] en/of
- onverhoeds omhoog doen van het rokje van die [naam slachtoffer] en/of het onverhoeds betasten van de benen en/of de vagina van die [naam slachtoffer].
(art 246 Wetboek van Strafrecht, art 248 lid 1 Wetboek van Strafrecht)