In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V. en een gedaagde, die in persoon procedeerde. Zilveren Kruis had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die voortvloeide uit een zorgverzekeringsovereenkomst. De gedaagde was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.909,64 in een eerder verstekvonnis, maar had betwist dat hij nog een bedrag van € 1.234,72 verschuldigd was, omdat hij meende dat deze vordering al was voldaan door middel van derdenbeslag dat eerder was gelegd door deurwaarderskantoren Syncasso en LAVG.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat Zilveren Kruis een bedrag van in totaal € 4.321,30 heeft ontvangen van deze deurwaarders, maar dat Zilveren Kruis niet voldoende had onderbouwd op welke wijze dit bedrag was afgeboekt op de oorspronkelijke vordering. De rechter oordeelde dat het restantbedrag van € 934,59, dat niet was gespecificeerd door Zilveren Kruis, diende te worden afgeboekt op de onderhavige vordering. Aangezien Zilveren Kruis geen andere vorderingen had gepresenteerd die meer bezwarend of ouder waren, concludeerde de rechter dat de gedaagde de vordering van € 572,55 al had betaald door de betalingen via derdenbeslag.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van Zilveren Kruis afgewezen en de zorgverzekeraar veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil werden vastgesteld, aangezien deze in eigen hand had geprocedeerd. Dit vonnis benadrukt het belang van een duidelijke specificatie van betalingen door de eiser in een civiele procedure.