ECLI:NL:RBROT:2022:5569

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
10/996767-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in een zaak van witwassen met complexe geldstromen en familiekapitaal

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van witwassen. De zaak betrof de financiering van een pand in Rotterdam, waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet voldoende was. De verdediging voerde aan dat de gelden afkomstig waren uit een familiekapitaal in Suriname, wat door verschillende getuigen werd bevestigd. De rechtbank concludeerde dat er geen onherstelbare vormverzuimen waren en dat de verklaringen van de medeverdachten niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk waren. De rechtbank oordeelde dat de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte vrij. Tevens werd besloten tot teruggave van het in beslag genomen pand aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996767-16
Datum uitspraak: 4 juli 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
op de terechtzitting rechtsgeldig vertegenwoordigd door [naam medeverdachte 1],
gevestigd: [vestigingsplaats verdachte],
raadsman mr. M.D. Winter, advocaat te Den Haag.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J.A. de Bruijn heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 primair ten laste gelegde;
  • toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht;
  • verbeurdverklaring van het onder de verdachte inbeslaggenomen pand.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijsuitsluiting
4.1.1.
Standpunt verdediging
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de FIOD-verhoren van [naam 1] om twee redenen niet als bewijs mogen worden gebruikt. Allereerst omdat [naam 1] als verdachte is gehoord terwijl aan hem niet is meegedeeld dat hij recht heeft op bijstand van een advocaat, zodat artikel 27c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is geschonden. Ten tweede omdat [naam 1], die geen Nederlands spreekt, is verhoord met behulp van een niet als tolk beëdigde Surinaamse verbalisant, zodat de Wet beëdigde tolken en vertalers niet is nageleefd. Deze schendingen strekken zich ook uit tot de zaak van deze verdachte. Geconcludeerd moet worden dat is gehandeld in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden hetgeen op grond van artikel 359a Sv tot bewijsuitsluiting moet leiden.
4.1.2.
Beoordeling
Voorafgaand aan het eerste verhoor is aan [naam 1] gevraagd of hij bijstand van een advocaat wenst(e). Hij heeft aangegeven dat hij geen advocaat nodig had. In het tweede verhoor heeft [naam 1] verklaard bekend te zijn met de aan hem toekomende rechten. Artikel 27c, tweede lid, Sv is niet geschonden. [naam 1] is in Suriname gehoord waarbij verbalisant [naam agent] de verhoren heeft afgenomen in de spreektaal van [naam 1] (Hindoestaans), een gangbare spreektaal in Suriname die deze verbalisant ook beheerste.
heeft ook verklaard dat zijn verklaring aan hem is voorgelezen en is vertaald in het Hindoestaans. Dit is niet in strijd met het recht.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
4.2.
Vrijspraak
4.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet anders kan dan dat het geld dat is gebruikt voor de financiering van het pand genoemd in de ten laste legging een criminele herkomst heeft. De volgende feiten en omstandigheden in het dossier onderbouwen volgens haar dat standpunt.
[adres ] (feiten 1 & 2)
De verdachte (hierna: [naam verdachte]) wordt bestuurd door de medeverdachte (hierna: [naam medeverdachte 1]) en zijn dochter, tevens medeverdachte (hierna: [naam medeverdachte 2]). [naam verdachte] heeft op 2 juni 2009 het pand [adres ] gekocht. De aankoopsom bedroeg bijna drie miljoen euro, waarvan slechts een deel groot € 1.307.060,62 middels een hypothecaire lening is gefinancierd. Er is onderzoek gedaan naar de financiering van deze aankoop. In het onderzoek vielen de volgende bedragen op: € 231.164,38 (afkomstig van [naam 1]), € 70.000 (afkomstig van [naam 1]), € 150.000 (afkomstig van [naam medeverdachte 1] & [naam medeverdachte 2]), € 50.000 (afkomstig van [naam medeverdachte 1]) en € 200.000 (afkomstig van [naam 1]). Deze geldbedragen hebben veelal onnodige en omslachtige omzwervingen gemaakt alvorens zij werden overgemaakt naar de notaris ten behoeve van de aankoop van het pand. Op de door [naam 1] verstrekte lening van ruim zeven ton, hebben geen aflossingen/rentebetalingen plaatsgevonden.
Vermoeden van witwassen
Het pand [adres ] is voor een aanzienlijk deel gefinancierd middels een lening afkomstig van een bankrekening op naam van [naam 1]. [naam 1] is de broer van [naam medeverdachte 1] en de oom van [naam medeverdachte 2]. [naam 1] woont in Suriname en uit onderzoek aldaar is gebleken dat [naam 1] niet over een dergelijk inkomen of vermogen beschikt. De Nederlandse noch de Surinaamse fiscus is bekend met dit vermogen (ook niet in de vorm van een eventuele onverdeelde boedel door een erfenis). De leningen aan [naam verdachte] zijn voorts boekhoudkundig verdwenen door deze te verleggen naar [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2]. Van aflossingen of rentebetalingen op die leningen is niets gebleken. In de belastingaangifte en op de bankrekeningen zijn ook geen aflossingen/rentebetalingen van [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ten aanzien van deze (verlegde) leningen aan [naam 1] zichtbaar. Deze feitelijke vaststellingen beschouwd in samenhang met de hieronder opgesomde feiten en omstandigheden rechtvaardigen een vermoeden van witwassen:
de gelden bestaan voornamelijk uit contanten;
de geldstromen zijn fiscaal onzichtbaar gemaakt;
met het geld zijn onzakelijke leningen verstrekt;
een groot deel van de leningen is niet afgelost en er is geen rente betaald;
de bankrekeningen waar het geld op stond, werden niet beheerd door de te naam gestelde [naam 1], maar door [naam medeverdachte 1].
Verklaring van de verdachte
[naam medeverdachte 1] heeft met betrekking tot de herkomst van de gelden en de financiering van het pand verklaard dat het geld afkomstig is van familiekapitaal in Suriname. [naam medeverdachte 2] heeft deze verklaring op de zitting bevestigd. De FIOD heeft onderzoek gedaan naar het gestelde familiekapitaal en de door de verdediging aangeleverde stukken. De officier van justitie stelt dat uit het onderzoek niet is gebleken dat het geld een legale herkomst heeft. Dit dient te leiden tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten.
4.2.2.
Beoordeling
Juridisch kader
In een zaak als deze, waarin direct bewijs voor inkomsten uit een door de verdachte begaan misdrijf ontbreekt, kan witwassen bewezen worden geacht indien op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het is aan het openbaar ministerie om inzichtelijk te maken dat er zodanige feiten en omstandigheden zijn waaruit bewijs volgt dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank moet dit toetsen aan de hand van de volgende stappen. Allereerst moet worden vastgesteld of de door het openbaar ministerie gepresenteerde feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Indien zo een witwasvermoeden gerechtvaardigd is, is het aan de verdachte om met een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te komen over de herkomst van het geld. Daarna is het aan het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de door de verdachte gestelde herkomst van het geld. Uit het onderzoek moet blijken dat met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat daarmee een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Concrete overwegingen
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de genoemde feiten en omstandigheden zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
[naam medeverdachte 1] heeft evenwel een alternatieve verklaring afgelegd. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat de gelden en de financiering van het pand [adres ] afkomstig is uit geldleningen en uit het familiekapitaal in Suriname. Het familiekapitaal zou zijn vergaard door de met de handel van [naam 2] verdiende opbrengsten en ook door de verkoop van percelen grond. Het familiekapitaal zou vervolgens vanaf de jaren ’80 van de vorige eeuw op diverse manieren vanuit Suriname naar Nederland zijn gebracht. Toentertijd was sprake van een kapitaalvlucht.
Naar het oordeel van de rechtbank is deze verklaring niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk en voldoende concreet en verifieerbaar. [naam medeverdachte 1] heeft de bestaande geldleningen met derden (ten behoeve van [naam verdachte]) onderbouwd met stukken en deze leningen zijn door de genoemde geldverstrekkers bij de rechter-commissaris bevestigd. De verklaring omtrent het bestaan van een familiekapitaal is bevestigd door [naam medeverdachte 2] en is ook in lijn met de verklaring van [naam 1]. Daarnaast is het bestaan van een familiekapitaal dat door [naam 1] en [naam medeverdachte 1] zou worden beheerd in grote lijnen door diverse broers en zussen van [naam medeverdachte 1] bevestigd. Dat andere broers daar niets van af wisten, doet daar aan dat gegeven op zich niet af. Bovendien heeft de verdediging uiteindelijk ter staving van de verklaring enige bewijsstukken overgelegd, bestaande uit reçu’s, Excellijsten en notariële stukken. Het openbaar ministerie heeft naar aanleiding van de afgelegde verklaring en de overgelegde stukken nader onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft het vermoeden van witwassen bij het openbaar ministerie niet weggenomen.
De rechtbank dient thans de vraag te beantwoorden of met voldoende zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst heeft en dat daarmee een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Bij de beantwoording van deze vraag merkt de rechtbank op voorhand op dat zij – in het licht van de hele gang van zaken waarop [naam medeverdachte 1] (met zijn broer [naam 1] en zijn dochter [naam medeverdachte 2]) te werk is gegaan – begrijpt dat en waarom er zo uitvoerig onderzoek is gedaan naar de geldstromen en de financiering van het pand. Temeer nu [naam medeverdachte 1] pas laat in het onderzoek is overgegaan tot overlegging van stukken. Zij begrijpt ook dat er nog vraagtekens bestaan. Indien de verklaring van [naam medeverdachte 1] wordt gevolgd, lijkt er immers sprake te zijn van het ontduiken van belastingbetaling over het familiekapitaal in Suriname dan wel Nederland en het onwetend laten van een deel van de familie van het bestaan daarvan. Eén en ander zegt – hoe laakbaar ook – evenwel niets over de herkomst van het geld.
De verklaring van [naam medeverdachte 1] dat sprake was van een familiekapitaal van enige omvang waarover hij en zijn broer [naam 1] konden beschikken is voldoende gestaafd en aannemelijk geworden. Uit de stukken blijkt voldoende dat er diverse percelen grond waren en ook dat er (contant) geld was. De exacte hoogte van dat kapitaal is niet meer vast te stellen. Dat de overdracht van het familiekapitaal vanuit Suriname naar Nederland niet conform westerse maatstaven is geregeld en gedocumenteerd, wil ook niet zonder meer wil zeggen dat het niet zo is gegaan.
De wijze waarop het geld naar Nederland is gebracht, de valutawisselingen, het schuiven met het geld, het ontbreken van fiscale inzichtelijkheid van de geldstromen en de daarmee ontdoken belasting, roept vraagtekens op, maar kan in deze zaak niet leiden tot de conclusie dat een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring voor de herkomst van de gelden en de financiering van het pand is. Dat de percelen grond volgens het FIOD-onderzoek lager zijn getaxeerd dan door de verdediging is gesteld, maakt dat kan worden getwijfeld aan de waarde van die percelen, maar weerlegt niet de mogelijkheid dat het geld afkomstig is uit het familiekapitaal. Dat sprake zou zijn van een vervalste gelegaliseerde verklaring van een notaris van 9 oktober 2002 is onvoldoende vast komen te staan. Hier wreekt zich dat niet de notaris zelf die nog in leven is hierover is gehoord maar zijn zoon, die niet bij het opstellen daarvan betrokken is geweest.
Daarom kan niet met voldoende mate van zekerheid worden uitgesloten dat het geld een legale herkomst heeft.
4.2.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

5..In beslag genomen voorwerpen

Gelet op de vrijspraak zal ten aanzien van het inbeslaggenomen pand [vestigingsplaats verdachte] een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

6..Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maken deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de teruggave aan de verdachte van het onder haar inbeslaggenomen pand [adres ].
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Boer, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Soeteman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 4 juli 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Feit 1
zij op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 1 augustus 2009 tot en met 1 september 2009, te Rotterdam en/of (elders) in Nederland en/of Suriname, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. van (een) voorwerp(en), te weten één of meerdere geldbedrag(en)
- 231.164,38 euro,- (zaaksproces-verbaal 1 Geldstroom 1) en/of
- 345.000 euro,- (zaaksproces-verbaal 1 Geldstroom 2)en/of
- 50.000,- euro,- (zaaksproces-verbaal 1 Geldstroom 3)en/of
- 200.000,- euro,-, (zaaksproces-verbaal 1 Geldstroom 4)
althans één of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de
vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp voorhanden heeft gehad, en/of
b. die/dat geldbedrag(en) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van die/dat geldbedragen) gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk, -onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf zulks terwijl verdachte en/of haar mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Feit 2
zij in of omstreeks de periode van 1 september 2009 tot en met heden te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en),
een voorwerp, te weten: het pand gelegen aan de [adres ] heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van die/dat pand gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat pand geheel of
gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf zulks terwijl verdachte en/of haar mededader(s) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
subsidiair
zij in of omstreeks de periode van 25 maart 2011 tot en met heden te Rotterdam en/of (elders) in Nederland, alleen, althans tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een voorwerp, te weten: het pand gelegen aan de [adres ] heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van die/dat pand gebruik heeft gemaakt, terwijl zij, verdachte en/of haar mededader(s) redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat dat pand geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.