ECLI:NL:RBROT:2022:5556
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Vlaardingen
In deze zaak gaat het om een beroep tegen de vastgestelde waarde van een woning in Vlaardingen voor het belastingjaar 2021, zoals vastgesteld door de heffingsambtenaar van de Regionale Belasting Groep. De waarde van de onroerende zaak was oorspronkelijk vastgesteld op € 190.000,-, maar na bezwaar werd deze verlaagd naar € 185.000,-. Eiser, de eigenaar van de woning, is van mening dat deze waarde te hoog is en stelt dat de waarde eigenlijk € 162.000,- bedraagt. De rechtbank heeft op 14 april 2022 een zitting gehouden waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.
De rechtbank overweegt dat de waarde van de onroerende zaak moet worden bepaald op basis van de waardepeildatum van 1 januari 2020. De woning is een tussenwoning van 75 m², gelegen op een perceel van 89 m², gebouwd in 1900. De rechtbank stelt vast dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde door middel van een taxatierapport en verkoopprijzen van vergelijkingsobjecten in de buurt. Eiser heeft een waarde verklaring overgelegd die niet voldoende onderbouwd is, waardoor de rechtbank oordeelt dat de waarde van € 185.000,- niet te hoog is.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank merkt op dat de motivering van het bestreden besluit niet uitgebreid is, maar dat er wel op de bezwaargronden van eiser is ingegaan. De rechtbank wijst erop dat verweerder niet verplicht is om eiser te horen in bezwaar, tenzij daarom wordt verzocht, wat in dit geval niet is gebeurd. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 juli 2022 door mr. N. Boonstra, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Noordegraaf, griffier.