5.1.2.Beoordeling
Verweer bewijsuitsluitingVolgens de Hoge Raad is de inzet van een opsporingsambtenaar die onder een andere identiteit met de verdachte in contact komt niet in strijd met artikel 8 EVRM. Wanneer een dergelijke informant wordt ingezet bij een verdachte die in voorarrest zit, bestaat het gevaar dat van die verdachte verklaringen worden verkregen in strijd met zijn verklaringsvrijheid die voortvloeit uit de artikelen 29 eerste lid Sv en 6 EVRM. Beoordeeld dient te worden of de inzet van de informant voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en of er niet in strijd met de verklaringsvrijheid van de verdachte is gehandeld.
Het onderzoek waarin de verdachte door een informant is benaderd betrof een gewelddadige overval in een afgesloten parkeergarage. Het onderzoek dat tot de aanhouding van de verdachte en zijn medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] heeft geleid, had de verdenking opgeleverd dat de verdachte betrokken was bij deze overval. Om voor de verdachte aanvullend bewijs van zijn betrokkenheid te verkrijgen, is een informant ingezet die als opdracht had contact met hem te maken en het gesprek te brengen op de feiten waarvan hij werd verdacht.
Gezien de ernst van de verdenking is de inzet van een informant om nader bewijs te verzamelen niet disproportioneel geweest. Daarnaast waren de mogelijkheden voor verder onderzoek uitgeput zodat ook aan het subsidiariteitsvereiste is voldaan. Dat gehandeld is in strijd met de verklaringsvrijheid van verdachte is niet onderbouwd. Overigens blijkt ook niet uit het dossier dat hiervan sprake is geweest. Uit het proces-verbaal waarin de gesprekken tussen de verdachte en de informant zijn gerelateerd, blijkt dat de keuzevrijheid van de verdachte om al dan niet te verklaren steeds intact is gebleven.
Omdat voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en de verklaringsvrijheid van verdachte is gerespecteerd, kunnen de processen-verbaal van de inzet van de informant voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer wordt verworpen.
Verdere beoordelingOp 2 februari 2020 omstreeks 3:50 uur is aangever bij aankomst in de parkeergarage in het flatgebouw in [plaatsnaam 1] waar hij woont, overvallen door drie mannen. Hij moest op de grond gaan liggen tussen de muur en de voorkant van zijn auto. Daarbij is een metalen voorwerp tegen zijn hoofd gehouden en is hij door de mannen met ducttape vastgebonden. De overvallers hebben gezegd dat zij zijn horloge wilden en hebben gevraagd naar zijn andere horloges. Daarbij is gedreigd dat hij zou worden neergeschoten. Bij de overval zijn een waardevolle Rolex met Arabische wijzerplaat, sleutels en de laptop van de aangever meegenomen. Ook zijn telefoon is weggenomen en later kapot gegooid. Toen de overvallers vertrokken hebben ze tegen aangever gezegd dat hij moest blijven liggen en geen herrie moest maken.
Op camerabeelden in de omgeving van de parkeergarage is te zien dat drie mannen achter de auto van de aangever aan de parkeergarage inlopen. De mannen zijn ook in de parkeergarage gefilmd. Daarbij is een silhouet van twee vuurwapens te zien en lijkt één van de mannen een rol tape bij zich te hebben.
De tape waarmee de aangever is vastgebonden is onderzocht. Daarbij is een DNA match gevonden met het DNA van medeverdachte [naam medeverdachte 3]. Uit locatiegegevens van de telefoon van [naam medeverdachte 3] blijkt dat hij in de nacht van de overval zendmasten aanstraalt in de directe nabijheid van de plaats van de overval.
Niet ver van de plek waar de overval plaatsvond is op een parkeerplaats een Mercedes CLA gezien met kenteken [kentekennummer] die op naam stond van de verdachte. De plaats delict is ongeveer zeven minuten lopen van deze parkeerplaats vandaan. Op een deel van de meest logische route naar de plaats delict zijn drie mannen op de camerabeelden te zien.
Later op de dag van de overval belt [naam medeverdachte 4] met [naam medeverdachte 1], die in dit zaaksdossier geen verdachte is, en vertelt hem dat hij een “chimeid heeft geneukt” samen met [bijnaam 1] en [bijnaam 2] en dat ze een “R,R, erretje hebben”. Het zou gaan om “die Dubai”. In latere gesprekken wordt nog gesproken over de opbrengst en de verdeling van de buit.
De verdachte en zijn medeverdachten zijn bekenden van elkaar. Zo staan [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] als contacten in de telefoon van de verdachte en maken de verdachte en [naam medeverdachte 4] regelmatig bedragen naar elkaar over. Ook zijn de verdachte en de medeverdachten vaker in elkaars gezelschap gezien. Op de avond voor de overval hebben de verdachte en [naam medeverdachte 3] telefonisch contact gehad.
Uit de processen-verbaal van de inzet van de informant blijkt dat de verdachte met betrekking tot de overval waarvoor hij vast zit heeft gezegd dat hij niet wist of hij iets had aangeraakt, omdat het allemaal zo snel was gegaan. Verder denkt hij vier jaar te moeten gaan zitten omdat de overval georganiseerd was en best heftig was.
De plaats waar de auto van de verdachte is gezien, is 2,7 kilometer van zijn woning en dus niet op loopafstand. Zijn verklaring dat hij de auto daar dichtbij zijn huis geparkeerd had, is dan ook niet aannemelijk.
Uit alléén de dingen die de verdachte tegen de informant heeft gezegd blijkt niet direct zijn betrokkenheid bij de overval. Wat hij tegen de informant heeft gezegd bevestigt wel de betrokkenheid die blijkt uit de overige bevindingen in het dossier: de aanwezigheid van zijn auto op loopafstand van de plaats delict, de snelheid waarmee de overval heeft plaatsgevonden en de hevigheid van het gebeuren. Ook de raptekst die is gevonden in de telefoon van de verdachte, duidt op zijn betrokkenheid in het licht van de overige bevindingen in het dossier. Zo is de tekst aangemaakt op de dag dat de overval is gepleegd en sluit de tekst aan bij het Rolex-horloge dat daarbij is buit gemaakt (“heb een watcha om me pols”, “ik heb hem niet gekocht” en “ik heb wat geslagen”).
Bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bekeken, leiden tot de conclusie dat de verdachte, [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] met elkaar de overval in [plaatsnaam 1] hebben gepleegd. De betrokkenheid van [naam medeverdachte 3] blijkt uit het aantreffen van zijn DNA op de ducttape waarmee de aangever is vastgebonden en het aanstralen van zijn telefoon op zendmasten in de directe omgeving omstreeks het tijdstip van de overval. De gebeurtenis waar [naam medeverdachte 4] met [naam medeverdachte 1] over praat op 2 februari 2020 betreft de overval in [plaatsnaam 1]. De overval is door drie personen gepleegd ([naam medeverdachte 4] zelf, [bijnaam 1] en “[bijnaam 2]”). Met [bijnaam 1] wordt [naam medeverdachte 3] bedoeld. Van “[bijnaam 2]” is uit de afgeluisterde gesprekken bekend dat hij een nauw contact is van [naam medeverdachte 4] en dat hij in een CLA rijdt. De verdachte rijdt in een dergelijke auto en uit zijn bankrekening blijkt dat hij regelmatig geld overmaakt naar [naam medeverdachte 4] en ook geld van hem ontvangt, waaruit blijkt dat hij een nauw contact van [naam medeverdachte 4] is. Er is bij de overval een Rolex weggenomen (R, erretje). Deze Rolex heeft een Arabische wijzerplaat (Dubai).