Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het verzoekschrift met producties, ontvangen op 29 oktober 2021;
- de brief van 1 december 2021 met één productie van [verzoeker];
- de brief van 5 december 2021 met producties van [verzoeker];
- de brief van 24 december 2021 met producties van [verzoeker];
- de door WTI in het geding gebrachte producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 28 december 2021;
- de brief van 14 januari 2022 met producties van [verzoeker];
- het verweerschrift met producties;
- de brief van 7 maart 2022 met producties van [verzoeker];
- de brief van 29 april 2022 met producties van [verzoeker].
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
Weliswaar heeft [verzoeker] oorspronkelijk verzocht de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden (maar wel rekening te houden met de opzegtermijn) en tevens oorspronkelijk verzocht om WTI te veroordelen tot een (billijke) schadevergoeding van een bruto jaarsalaris ten bedrage van € 26.082, doch dit verzoek was gekoppeld aan het (niet toewijsbare) verzoek tot ontbinding en is later niet gehandhaafd en thans geformuleerd als een immateriële schadevergoeding van € 30.000 en een materiele (maar ook weer deels immaterieel) van minstens € 5.989,50.