ECLI:NL:RBROT:2022:5529

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
10/754503-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensensmokkel van 34 personen door vrachtwagenchauffeur

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van mensensmokkel van 34 personen. De verdachte, een vrachtwagenchauffeur, werd op 11 mei 2019 aangehouden nadat beveiligingspersoneel van DFDS Seaways in Vlaardingen een melding had gedaan over een verdachte vrachtwagen. Bij controle bleek de vrachtwagen 34 vreemdelingen te vervoeren, waaronder twee minderjarigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, op de hoogte moest zijn van de aanwezigheid van deze personen in zijn voertuig. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig, vooral gezien de tachograafgegevens die zijn vertrek uit België op 10 mei 2019 bevestigden, terwijl hij beweerde op 11 mei vanuit Aken te zijn vertrokken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensensmokkel, waarbij hij de vreemdelingen hielp om illegaal naar Groot-Brittannië te reizen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 4 jaar en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met 14 maanden was overschreden, wat leidde tot een strafvermindering.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/754503-19
Datum uitspraak: 30 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende te:
[woonplaats] , [adres] ( [land] ),
gemachtigd raadsman mr. S. Weening, advocaat te Maastricht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Blom heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten (samengevat) het medeplegen van mensensmokkel van 34 personen;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Niet kan worden vastgesteld dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de vreemdelingen in zijn voertuig.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De feiten
Op 11 mei 2019 werd aan personeel van de zeehavenpolitie de melding gedaan dat beveiligingspersoneel van havenbedrijf DFDS Seaways Vlaardingen (hierna: DFDS) een chauffeur van een vrachtwagen met een trailer had staande gehouden. De vrachtwagen en trailer bleken van vervoersbedrijf [naam vervoersbedrijf] . Dit bedrijf wordt drie keer in het DFDS-bedrijfssysteem vermeld inzake mensensmokkel.
Omstreeks 13:15 uur kwam de zeehavenpolitie aan het op het terrein van DFDS. De vrachtwagen met kenteken [kentekennummer] stond op dat moment op de controlelocatie. De bestuurder van de vrachtwagen bleek te zijn genaamd [naam verdachte] , geboren op [geboortedatum verdachte] (hierna: de verdachte). Er werd aan de verdachte gevraagd of zich mensen in zijn trailer bevonden, waarna hij zenuwachtig werd en begon te stotteren.
Bij de controle van de vrachtwagen bleek de TIR-lijn van de trailer verbroken. Na het openen van de trailer werden er in totaal vierendertig personen aangetroffen in de lading TL-buizen, waaronder twee minderjarigen. De aangetroffen personen bleken verschillende nationaliteiten te hebben, waaronder de Afghaanse, Syrische, Iraanse, Jeemse en Palestijnse nationaliteit.
Uit de tachograaf gegevens blijkt dat de vrachtwagen op 9 mei 2019 is vertrokken uit Erlangen (Duitsland) en dat deze op 10 en 11 mei 2019 door België en Nederland is gereden. Op de route van Erlangen naar Vlaardingen zijn in deze periode 4 chauffeurskaarten in de tachograaf gebruikt, namelijk die van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 3] en de verdachte. Op 10 mei 2019 wordt om 18:59 uur de chauffeurskaart van de verdachte ingevoerd in België. Hierna wordt geen rijtijd meer geregistreerd tot 11 mei 2019 om 07:59 uur. Op dat tijdstip wordt er gestart met rijden tot 11:08 uur. Er wordt in dit tijdsbestek 255 kilometer gereden. Daarna wordt nog eens 27 kilometer gereden alvorens de verdachte in Vlaardingen wordt staande gehouden. Op 16 mei 2019 is de vrachtwagen opgehaald door [naam medeverdachte 4] , werkzaam bij het bedrijf genaamd [naam bedrijf] te Turda (hierna: [naam bedrijf] ).
De vreemdelingen hebben verklaard dat ze in de nacht van 10 op 11 mei 2019 in de vrachtwagen zijn gestapt. Dit zou rond 2 of 3 uur zijn geweest. Het was hun bedoeling om naar Groot-Brittannië te gaan.
De verklaring van de verdachte
Bij de politie heeft de verdachte ontkend wetenschap te hebben gehad van de 34 personen in zijn trailer. Hij zou de vrachtwagen in Aken (Duitsland) hebben opgehaald. De sleutels van de vrachtwagen lagen op de accu en hij is daar door iemand anders met de auto naar toe gebracht. Hij moest invallen voor een zieke chauffeur.
De verdachte is op 11 mei 2019 om 8 uur ’s ochtends vertrokken. Verder heeft hij verklaard niet betrokken te zijn geweest bij het laden van de vrachtwagen. Hij heeft het zegel voordat hij wegreed gecontroleerd en deze was in orde. Op 27 kilometer voor de haven van Vlaardingen is hij anderhalf uur gestopt op een parkeerplaats. Hij moest de lading TL-buizen afleveren in Newcastle en zou van [naam medeverdachte 3] (eigenaar van de vrachtwagen) 60 euro per dag krijgen voor deze rit. In de laatste twee verhoren heeft de verdachte zich voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen.
Kurrou
In een Frans onderzoek Kurrou zijn onder meer [naam medeverdachte 1] (alias [naam] ), [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] als verdachten aangemerkt. Middels een Europees Onderzoeksbevel is relevante informatie vanuit dit onderzoek betreffende de verdachte verkregen. Er zijn vier verhoren van [naam medeverdachte 4] vanuit het Franse onderzoek aan het onderhavige strafdossier toegevoegd, waarin hij onder meer heeft verklaard over de werkwijze van het bedrijf [naam bedrijf] . [naam medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij mensen smokkelt in opdracht van zijn baas [naam] , zijn de [naam medeverdachte 1] . Verder heeft hij verklaard dat de chauffeurs het doen met kennis van zaken en dat ze lang voordat ze aangenomen worden precies weten waar ze instappen. Hij heeft het in zijn verhoor ook over “ [bijnaam verdachte] ”, de bijnaam die blijkens onder meer de verklaring van [naam medeverdachte 3] (eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf] ) bij de rechter-commissaris kan worden toegeschreven aan de verdachte.
Naast de verhoren van [naam medeverdachte 4] zijn ook tapgesprekken vanuit het Franse onderzoek aan het Nederlandse dossier toegevoegd. Zo bevat het dossier een gesprek dat is gevoerd tussen [naam medeverdachte 4] en de broer van de verdachte ( [naam broer verdachte] ) op 24 mei 2019. In dit gesprek legt [naam medeverdachte 4] aan de broer van de verdachte uit “
dat het niet de schuld is van [naam] , want die heeft alleen het voorstel gedaan om te smokkelen en dat [bijnaam verdachte] kon weigeren maar dat hij het goed vond”.
Beoordeling door de rechtbank
Mede bezien in het licht van voornoemde verklaringen van [naam medeverdachte 4] en tapgesprekken, acht de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de aanwezigheid van de vreemdelingen in het door hem bestuurde voertuig ongeloofwaardig. Daarover overweegt zij als volgt.
De verklaring van de verdachte dat hij op 11 mei 2019 vanuit Aken (Duitsland) is vertrokken, komt niet overeen met de tachograafgegevens. Daaruit blijkt namelijk dat de chauffeurskaart van de verdachte zich al op 10 mei 2019 om 18:59 uur in de vrachtwagen bevond, een dag eerder dan de dag waarop hij naar eigen zeggen de vrachtwagen over heeft genomen en is vertrokken. De vreemdelingen zijn ingestapt op het moment dat de chauffeurskaart van de verdachte reeds in de vrachtwagen was ingevoerd. Daarnaast blijkt de locatie waar hij de vrachtwagen heeft overgenomen niet te kloppen. Blijkens de tachograafgegevens is dit in België gebeurd en niet in Duitsland zoals door de verdachte verklaard.
Voorts blijkt uit gegevens, opgevraagd uit het Belgisch ANPR-systeem (Automatic Number Plate Recognition), dat de vrachtwagencombinatie zich op 10 mei 2019 op de snelweg E40 ter hoogte van de Franse grens bevond. Op 11 mei 2019 is de vrachtwagencombinatie gefotografeerd toen deze op de A12 reed ter hoogte van Zandvliet (België) richting Nederland.
Na geconfronteerd te zijn met de ANPR-hits en de tachograafgegevens heeft de verdachte zich op zijn zwijgrecht beroepen. De raadsman van de verdachte heeft ter zitting aangevoerd dat de verdacht zich heeft vergist in de plaats van vertrek, omdat zowel Duinkerke als Aken nabij een landsgrens liggen. Niet duidelijk is of de raadsman dit heeft opgetekend uit de mond van de verdachte of dat dit door de raadsman als mogelijk scenario is opgevoerd. Hoe het ook zij, de verdachte zelf heeft hier over gezwegen en is ook niet ter zitting verschenen om het standpunt toe te lichten. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat de verdachte, een internationaal vrachtwagenchauffeur, zich heeft vergist en meende vanuit Aken te zijn vertrokken in plaats van Duinkerken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders zijn, dan dat de vreemdelingen in de nacht van 10 op 11 mei 2019 – nabij de grens tussen België en Frankrijk – in de vrachtwagen zijn gestapt, dat de verdachte daarvan wist en dat het zijn bedoeling was de vreemdelingen ongemerkt en illegaal naar Groot-Brittannië te vervoeren.
Uit winstbejag behulpzaam zijn bij verblijf
In mensensmokkelzaken waarbij het gaat om het vervoeren van personen, wordt doorgaans zowel het behulpzaam zijn bij doorreis (artikel 197a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) als het (uit winstbejag) behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf (artikel 197a, tweede lid, Sr) ten laste gelegd.
Tot 2005 was in artikel 197a Sr enkel strafbaar gesteld het behulpzaam zijn (uit winstbejag) bij toegang tot of verblijf (…). Doel en strekking van deze bepaling was het tegengaan van mensensmokkel. Dit doel en deze strekking waren voor de Hoge Raad mede (naast normaal spraakgebruik) reden om onder “verblijf” in Nederland te verstaan: “elk zich ophouden” in Nederland, waaronder volgens de Hoge Raad ook viel het louter vervoeren van personen door Nederland (zie Hoge Raad 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL3537).
Bij de wetswijziging in 2005 is “winstbejag” uit lid 1 geschrapt en is in lid 1 “doorreis” toegevoegd. Behulpzaam zijn bij verblijf (uit winstbejag) is opgenomen in een afzonderlijk lid van artikel 197a Sr, (thans) lid 2. In de Memorie van Toelichting bij de genoemde wetswijziging wordt over het begrip “doorreis” onder meer vermeld: “Het huidige eerste lid kent het begrip doorreis niet. Doorreis is synoniem voor transit of doortocht (…). Transit zit tussen binnenkomst en verblijf in. Personen die in transit of op doorreis zijn, reizen in de regel door naar een andere bestemming.” Het louter vervoeren van personen moet naar het oordeel van de rechtbank in dat verband derhalve worden gezien als het behulpzaam zijn bij doorreis.
Nu behulpzaam zijn bij doorreis als aparte handeling strafbaar is gesteld, is er aanleiding om het begrip “verblijf” minder ruim uit te leggen dan de Hoge Raad in 2003 deed en het begrip “doorreis” niet (meer) te laten samenvallen met het begrip “verblijf”. Doel en strekking van artikel 197a Sr (het tegengaan van mensensmokkel) verlangen immers - door de aparte strafbaarstelling van het behulpzaam zijn bij doorreis - niet meer dat het enkele vervoeren moet worden aangemerkt als behulpzaam zijn bij verblijf.
Daaruit volgt dat de rechtbank in zaken waarbij het alleen gaat om het vervoeren van personen en waarin zowel het behulpzaam zijn bij doorreis (artikel 197a, eerste lid, Sr) als het (uit winstbejag) behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf (artikel 197a, tweede lid, Sr) ten laste zijn gelegd, alleen nog het behulpzaam zijn bij doorreis bewezen zal verklaren.
De rechtbank zal de verdachte om die reden (partieel) vrijspreken van het (uit winstbejag) behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich op 11 mei 2019 schuldig heeft gemaakt aan mensensmokkel.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op 11 mei 2019 te Vlaardingen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, als vrachtwagenchauffeur,
anderen, te weten vierendertig personen
met de Afghaanse en/of Syrische en/of Iraanse en/of (Zuid-)Jeemse en/of
Palestijnse nationaliteit,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten
Engeland en/of genoemde personen daartoe gelegenheid
heeft verschaft
door
- een vrachtwagen te besturen (met kenteken [kentekennummer] ) en
- bovengenoemde personen in (de oplegger van) genoemde vrachtwagen (tussen de
TL-buizen) te (laten) vervoeren door Nederland richting Vlaardingen om vervolgens de boot naar Engeland te nemen,
en (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar Nederland en/of Engeland gefaciliteerd,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s), wist(en) dat die toegang of die doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was en dit feit werd begaan in de uitoefening van zijn beroep (van
vrachtwagenchauffeur).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
mensensmokkel, terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen en het feit wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de smokkel van vierendertig personen, door hen in de oplegger van zijn vrachtwagen tussen een lading van TL-buizen vanuit België door Nederland te vervoeren met de bedoeling om vervolgens door te reizen naar Groot-Brittannië. Onder de gesmokkelden bevonden zich ook twee minderjarigen.
Door mensensmokkel wordt niet alleen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in en illegale toegang tot Nederland en andere landen van de Europese Unie doorkruist, maar wordt ook bijgedragen aan de instandhouding van een illegaal circuit. De handelwijze van de verdachte ondermijnt het beleid. Ook leiden dit soort feiten gemakkelijk tot vormen van uitbuiting en misbruik van kwetsbare personen, waarvan ook de onderhavige zaak een duidelijk voorbeeld is.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
30 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit en uit oogpunt van generale preventie kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een forse gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
De rechtbank neemt voorts in strafverzwarende zin in aanmerking dat zich onder de vreemdelingen kinderen bevonden, dat er sprake is van medeplegen en dat het feit is begaan in uitoefening van het beroep van de verdachte als vrachtwagenchauffeur.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is in de onderhavige zaak op 11 mei 2019 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 11 mei 2019 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim drie jaar. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ongeveer 14 maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf met een naar bevind van zaken vast te stellen percentage.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 5 jaren. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf van 4 jaar en 6 maanden opleggen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 197a van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaar en 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks 11 mei 2019 te Vlaardingen, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
als vrachtwagenchauffeur,
een ander of anderen, te weten vierendertig, althans één of meer, personen
met de Afghaanse en/of Syrische en/of Iraanse en/of (Zuid-)Jeemse en/of
Palestijnse nationaliteit, althans van buitenlandse afkomst,
- behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis
door Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten
Engeland en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen
heeft verschaft
en/of
- uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf
in Nederland en/of een andere lidstaat van de Europese Unie, te weten Engeland
en/of genoemde personen daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft
verschaft
door
- een vrachtwagen te besturen (met kenteken [kentekennummer] ) en/of
- bovengenoemde personen in (de oplegger van) genoemde vrachtwagen (tussen de
TL-buizen) te (laten) vervoeren door Nederland richting Vlaardingen om
vervolgens de boot naar Engeland te nemen,
en (aldus) de doorreis en/of het transport en/of toegang door/naar en/of het
verblijf in Nederland en/of Engeland georganiseerd en/of gefaciliteerd en/of
gecoördineerd,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededader(s), wist(en) of ernstige redenen
had(den) te vermoeden dat die toegang of die doorreis of dat verblijf
wederrechtelijk was
en/of dit feit werd begaan in de uitoefening van zijn ambt of beroep (van
vrachtwagenchauffeur).