In deze zaak vordert [naam eiser] betaling van een bedrag van € 88.429,- van [gedaagden], dat is opgebouwd in het kader van een familiebankconstructie. De partijen, [naam eiser] en [gedaagden], zijn betrokken geweest bij een constructie waarbij [naam eiser] en zijn ex-echtgenote, [naam], geld hebben geleend van [gedaagden] voor de aankoop van een woning. Tijdens hun huwelijk hebben zij ook bedragen gestort op een rekening bij [gedaagden], waarover zij 3% rente ontvingen. Na de echtscheiding heeft [naam eiser] verzocht om uitbetaling van zijn spaarsaldo, maar [gedaagden] heeft dit betwist en geweigerd te betalen, met als argument dat de uitbetaling afhankelijk was van een finale afrekening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [naam eiser] recht heeft op uitbetaling van zijn spaarsaldo, omdat er geen bewijs is dat hij afstand heeft gedaan van zijn aanspraak hierop. De rechtbank oordeelt dat de familiebankconstructie niet is beëindigd door de echtscheiding en dat [gedaagden] de bedragen die [naam eiser] heeft opgebouwd, moet uitbetalen. De rechtbank wijst de vordering van [naam eiser] toe en veroordeelt [gedaagden] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente. Daarnaast wordt [gedaagden] veroordeeld in de proceskosten van [naam eiser].