ECLI:NL:RBROT:2022:5510

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
10/751142-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met een minderjarige en de gevolgen daarvan voor de verdachte en het slachtoffer

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met een minderjarige. De verdachte, geboren in Marokko in 1983, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. P. Metgod. De officier van justitie, mr. M. al Mansouri, eiste een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank oordeelde dat het feit bewezen was, aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit had bekend en er geen verweer was gevoerd dat tot vrijspraak zou leiden. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer, die op het moment van de feiten 15 jaar oud was en slachtoffer van mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn handelen inbreuk had gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 5.000 aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De uitspraak benadrukte de ernst van het feit en de noodzaak van bescherming van minderjarigen tegen seksueel misbruik.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/751142-20
Datum uitspraak: 30 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] (Marokko) op [geboortedatum01] 1983,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] ( [postcode01] ) te [woonplaats01] ,
raadsvrouw mr. P. Metgod, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 juni 2022.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. al Mansouri heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde, te weten ontucht met een minderjarige;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden die zijn geadviseerd in het over de verdachte opgemaakte reclasseringsrapport van 14 juni 2022;
  • gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde01] tot een bedrag van € 2.000, -.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het ten laste gelegde feit is door de verdachte bekend, terwijl nadien geen vrijspraak is bepleit, zodat het zonder nadere bespreking bewezen zal worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op 9 juni 2019 te 's-Gravenhage,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2004), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van
die [slachtoffer01] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft ontucht gepleegd met het 15-jarige slachtoffer, die op dat moment ook slachtoffer was van mensenhandel. De verdachte heeft het slachtoffer opgehaald nabij het Centraal Station in Den Haag. De verdachte en het slachtoffer zijn vervolgens samen naar een woning gegaan waar zij seks hebben gehad. De verdachte heeft hier € 150,- voor betaald.
Vijftienjarigen zijn nog volop in ontwikkeling, ook op seksueel gebied, waarbij zij in het algemeen nog niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht om zelf hun seksuele integriteit te bewaken en de betekenis en mogelijke gevolgen van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen moet de minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen. Het slachtoffer is door haar voogd omschreven als een fragiel en kwetsbaar meisje dat heel veel heeft meegemaakt in haar leven, wat haar extra kwetsbaar maakte.
De verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Zoals ook blijkt uit de vordering van het slachtoffer en het uitgeoefende spreekrecht heeft het feit nog altijd een grote impact op haar.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
27 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
7.3.2.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 juni 2022. Dit rapport houdt – kort samengevat – het volgende in:
“De reclassering vindt het zorgelijk dat betrokkene, in een stressvolle situatie, ervoor heeft gekozen om seks te hebben al dan niet bewust met een minderjarige. Wij vinden het dan ook van belang dat betrokkene behandeling ondergaat om te leren om te gaan met spanningen. Daarbij vinden wij het van belang dat betrokkene überhaupt gesprekken voert over zijn seksualiteit en emoties. Betrokkene heeft geen vrienden en binnen zijn familie en met zijn vrouw is er geen ruimte om over deze zaken te praten. Betrokkene geeft daarbij aan dat hij geen omgang heeft met vrienden. De reclassering zal een behandeling monitoren. Positief is dat betrokkene heeft aangegeven overal aan te zullen meewerken.
Bij een veroordeling adviseren wij betrokkene voorwaardelijk te veroordelen en daarbij de volgende bijzondere voorwaarden te stellen: meldplicht en ambulante behandeling.”
De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van het feit, alsmede uit oogpunt van generale preventie kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het slachtoffer qua leeftijd tegen de bovengrens van 16 jaar zit, als bepaald in artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de houding van de verdachte ter zitting. Hij heeft er blijk van gegeven zich te schamen voor het gebeurde en lijkt oprecht spijt te hebben. Zoals door de verdediging aangevoerd, zijn de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ingrijpend gewijzigd. Zo heeft hij inmiddels twee kinderen gekregen met zijn huidige vrouw en heeft hij een vaste baan. Gesteld kan dan ook worden dat de verdachte zijn leven op orde heeft. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, zoals door de officier van justitie geëist, zou verlies van werk kunnen betekenen en wordt dan ook niet passend geacht. Gelet op het voorgaande zal een lagere straf worden opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.
Nu de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht, zal de rechtbank een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De inverzekeringstelling van een verdachte kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. De verdachte is op 5 februari 2020 in verzekering gesteld. Op deze datum is de redelijke termijn derhalve aangevangen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in deze zaak geen sprake van bijzondere omstandigheden.
Tussen 5 februari 2020 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna twee jaar en vijf maanden. Nu in deze zaak, zoals hiervoor is overwogen, wordt uitgegaan van een redelijke termijn van twee jaar, is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van ongeveer vijf maanden. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
In het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou de rechtbank een gevangenisstraf hebben opgelegd voor de duur van 9 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft ervoor gekozen om ter compensatie van de overschrijding van de redelijke termijn het voorwaardelijk strafdeel te bepalen op 6 maanden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [benadeelde01] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 15.000, - aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie verzoekt om het toe te wijzen bedrag te matigen tot een bedrag van
€ 2.000, -. Voor het overige verzoekt de officier van justitie om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte bereid is om een reëel bedrag (hetgeen wordt ondersteund door de bewijsmiddelen) aan schadevergoeding te betalen.
Primair verzoekt de verdediging echter om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt onvoldoende welke concrete en rechtstreekse gevolgen het ten aanzien van de verdachte bewezenverklaarde feit – al dan niet in samenhang met de ten aanzien van andere verdachten bewezenverklaarde feiten – voor aangeefster heeft gehad. Subsidiair verzoekt de verdediging om de vordering te matigen, nu deze niet proportioneel is.
8.3.
Beoordeling door de rechtbank
In het overzichtsarrest van 28 mei 2019 over de vordering van de benadeelde partij heeft de Hoge Raad, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376 (EBI-arrest), onder meer het volgende overwogen:
“Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
a. oogmerk om zodanige schade toe te brengen, bijvoorbeeld indien de verdachte iemand heeft gedood met het oogmerk aan de benadeelde partij immateriële schade toe te brengen;
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
Van de bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.”
Blijkens de door de benadeelde partij overgelegde verklaring van de behandelend psycholoog heeft zij “door de gebeurtenissen in het loverboycircuit” klachten ontwikkeld waaronder PTSS en angstklachten. Ofschoon de klinische behandeling volgens de psycholoog niet volledig kan worden verklaard door deze gebeurtenissen, volgt uit die verklaring dat de door de psycholoog vastgestelde psychische klachten in ieder geval ten dele hun oorzaak vinden in het bewezen verklaarde feit. Bovendien zijn de aard en ernst van de normschending zodanig dat de nadelige gevolgen daarvan voor de hand liggen en derhalve aantasting in de persoon reeds om die reden kan worden aangenomen.
Vast is dan ook komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 5.000, -. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 juni 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 5.000, -, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 (zes) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 (twee) jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich melden bij Reclassering Nederland op de [adres02] te [plaats01] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. de veroordeelde zal zich laten behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [benadeelde01] , te betalen een bedrag van
€ 5.000, - (zegge: vijfduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [benadeelde01] te betalen
€ 5.000, - (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
60 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. P. Putters, voorzitter,
en mrs. F. Wegman en A.M. van der Leeden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. den Haan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op of omstreeks 09 juni 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland,
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had
bereikt, te weten met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] 2004), buiten echt
ontuchtige handelingen heeft gepleegd die bestonden uit of mede bestonden uit
het seksueel binnendringen van het lichaam,
namelijk het brengen en/of houden van zijn, verdachtes, penis in de vagina van
die [slachtoffer01] .