ECLI:NL:RBROT:2022:549

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
ROT 21/4950
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand op basis van onvoldoende informatie over inboedelverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, had na een gedeeltelijke brand in haar huurwoning op 16 april 2021 vier aanvragen om bijzondere bijstand ingediend. De aanvragen betroffen kosten voor kleding, bedden/linnengoed, pannen, potten en eetgerei, en inrichtingskosten. Het college heeft bijzondere bijstand voor kleding toegekend, maar de overige aanvragen afgewezen omdat eiseres onvoldoende informatie had verstrekt over haar inboedelverzekering. Dit was van belang om te bepalen of de verzekering een passende en toereikende voorliggende voorziening was.

Eiseres heeft niet gereageerd op een verzoek van het college om nadere informatie over haar inboedelverzekering. De rechtbank oordeelde dat het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld, omdat eiseres niet de benodigde informatie had ingeleverd. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres was om de gevraagde informatie te verstrekken en dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door niet bij eiseres langs te gaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/4950

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P. van Baaren,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg.

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiseres voor € 398,- bijzondere bijstand voor kosten van kleding toegekend.
Bij besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van bedden/linnengoed afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit 3) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor de kosten van pannen, potten en eetgerei afgewezen.
Bij besluit van 31 mei 2021 (het primaire besluit 4) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten afgewezen.
Bij besluit van 9 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft digitaal plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en mr. V.E. van Dijk.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). Nadat haar huurwoning gedeeltelijk is afgebrand, heeft zij op 16 april 2021 vier aanvragen om bijzondere bijstand ingediend. In het kader van die aanvragen heeft eiseres te kennen gegeven dat zij een inboedelverzekering heeft, waarin kleding niet is meeverzekerd. Met een e-mail van 27 juli 2021 heeft verweerder eiseres verzocht om nadere informatie over haar verzekering te verstrekken. Eiseres heeft niet gereageerd op dat verzoek.
2. Aan het bestreden besluit ligt het volgende ten grondslag. Het recht op bijzondere bijstand van eiseres kan niet worden vastgesteld. Zij heeft namelijk onvoldoende informatie over haar inboedelverzekering ingeleverd, waardoor niet kan worden vastgesteld of die verzekering een passende en toereikende voorliggende voorziening is. Omdat eiseres heeft verklaard dat haar kleding niet is meeverzekerd, heeft verweerder wel bijzondere bijstand toegekend voor kleding en schoeisel naar vaststaande normbedragen.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij de behandeling van haar aanvragen. Voor eiseres was het niet duidelijk voor welke soorten bijzondere bijstand zij in aanmerking kwam en het had dan ook op de weg van verweerder gelegen haar daarin te begeleiden.
4.1.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Op grond van artikel 35, tweede lid, van de Pw heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijzondere bijstand niet kan worden vastgesteld. De inboedelverzekering zou een passende en toereikende voorliggende voorziening kunnen zijn (zie artikel 15, eerste lid, van de Pw). Dit blijkt temeer nu eiseres op de zitting heeft verklaard dat zij € 28.000,- van haar verzekeringsmaatschappij krijgt uitgekeerd. Verweerder heeft eiseres terecht gevraagd om nadere informatie over de verzekering. Het betoog van eiseres dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet bij haar te langs te gaan om te kijken wat zij nodig had, kan niet slagen, nu het juist aan haar was om de gevraagde informatie in te leveren.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Flikweert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 31 januari 2022.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.