ECLI:NL:RBROT:2022:5480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
6 juli 2022
Zaaknummer
C/10/630314 / HA ZA 21-1081
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot omgang met hoogbejaarde, demente (groot)moeder en de onrechtmatige daad van verzorgende familieleden

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 8 juni 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot omgang met een hoogbejaarde, demente vrouw, aangeduid als Oma. De eisers, bestaande uit vier familieleden, vorderden een omgangsregeling met Oma, die sinds februari 2020 geen contact meer had gehad met hen door familieruzies en geweldsincidenten. De gedaagden, bestaande uit andere familieleden en de mentor van Oma, stonden deze omgang niet toe, wat door de rechtbank werd gekwalificeerd als een onrechtmatige daad. De rechtbank oordeelde dat de mentor de plicht heeft om de gevorderde omgang te faciliteren, ook al zijn er budgettaire beperkingen. De rechtbank heeft Oma als belanghebbende gehoord, wat in overeenstemming is met artikel 809 lid 2 Rv. De rechtbank stelde vast dat de mogelijkheid tot omgang met naaste familieleden een zwaarwegend belang is, en dat de ruzies tussen de partijen niet als rechtvaardiging kunnen dienen om omgang te ontzeggen. Uiteindelijk werd een omgangsregeling vastgesteld waarbij eisers maandelijks één keer twee uur met Oma mochten doorbrengen, met de verplichting voor de gedaagden om zich tijdens deze momenten uit de buurt te houden. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen de partijen, aangezien beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Civiel recht
zittingsplaats Rotterdam
Zaaknummer: C/10/630314 / HA ZA 21-1081
Vonnis van 8 juni 2022
in de zaak van

1..[naam eiseres 1],

te [woonplaats eiseres 1], hierna: [naam eiseres 1],
advocaat voorheen mr. M.C.G. Stut te Rotterdam, thans mr. A.G. Ouwejan te Breukelen,
2.
[naam eiseres 2],
te [woonplaats eiseres 2], hierna: [naam eiseres 2],
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
3.
[naam eiseres 3],
te [woonplaats eiseres 3], hierna: [naam eiseres 3],
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
4.
[naam eiseres 4],
te [woonplaats eiseres 4], hierna: [naam eiseres 4],
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
hierna samen te noemen: eisers,
tegen

1..[naam gedaagde 1],

te [woonplaats gedaagde 1], hierna: [naam gedaagde 1],
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
2.
[naam gedaagde 2],
te [woonplaats gedaagde 2], hierna: [naam gedaagde 2],
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht,
3.
[naam gedaagde 3],
te [woonplaats gedaagde 3],
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht,
4.
[naam gedaagde 4],
te [woonplaats gedaagde 4], hierna: [naam gedaagde 4],
niet verschenen,
5.
[naam gedaagde 5],
te [woonplaats gedaagde 5], hierna: [naam gedaagde 5],
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
6.
[naam gedaagde 6],
te [woonplaats gedaagde 6], hierna: [naam gedaagde 6],
advocaat mr. H.K. Jap A Joe te Utrecht,
7.
[naam gedaagde 7],
te [woonplaats gedaagde 7], hierna: [naam gedaagde 7],
advocaat mr. G.M.H. Vriesde te Rotterdam,
8. de stichting
STICHTING VERITAS VERTEGENWOORDIGING,
te Rotterdam,
in haar hoedanigheid van mentor over
[naam 1]
advocaat mr. M. Nentjes te Rotterdam,
hierna samen te noemen: gedaagden. Gedaagde sub 8 zal worden aangeduid als
de mentor.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift vaststelling omgangsregeling, met producties 1 tot en met 6,
- de beschikking van de
familiekamervan de rechtbank Rotterdam van 17 november 2021 op grond van artikel 69 Rv.,
- de 8 exploten van eisers tot oproeping van ieder van gedaagden om te verschijnen bij de
handelskamervan de rechtbank Rotterdam (in plaats van bij de
familiekamer),
- de conclusie na verwijzing van eisers, met daarin een vordering (“petitum”) en met producties 1 tot en met 7,
- de akte overlegging productie tevens akte wijziging eis,
- de conclusie van antwoord van de gedaagden die worden vertegenwoordigd door mr. H.K. Jap-a-Joe,
- de conclusie van antwoord van de gedaagden die worden vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Vriesde, met producties 1 tot en met 7,
- de akte overlegging producties van eisers, met producties 8 tot en met 10 (productie 10 is een USB-stick met een filmopname),
- de brief waarmee mr. A.G. Ouwejan zich stelt als opvolgend advocaat van eiseres 1, [naam eiseres 1],
- het emailbericht waarin mr. Nentjes zich stelt als advocaat van de mentor (net voor de zitting, er is geen schriftelijke conclusie van antwoord van de mentor),
- de mondelinge behandeling op 17 mei 2022,
- de verklaring van mr. A.G. Ouwejan ter zitting dat zij haar producties 1 tot en met 5 terugneemt omdat niet elke andere procespartij tijdig van die producties kennis heeft kunnen nemen (gevolg: deze producties maken geen onderdeel uit van het procesdossier),
- het bezoek van de rechter aan (na te melden) Oma bij haar thuis, op 17 mei 2022 in aansluiting op de mondelinge behandeling, waarbij de rechter Oma heeft gehoord als belanghebbende, dit buiten aanwezigheid van partijen, maar wel in aanwezigheid van de griffier, en voorts in aanwezigheid van [naam 2], werkzaam bij gedaagde 8 en feitelijk de mentor van Oma, en van [naam 3], de case manager dementie bij Stichting Laurens,
- de brief van de griffier aan partijen waarin wordt samengevat wat Oma heeft gezegd tijdens het bezoek van de rechter, met de mededeling dat partijen desgewenst daarop nog schriftelijk mogen reageren (uit oogpunt van hoor en wederhoor),
- de schriftelijke reactie van mr. Stut namens eisers 2, 3 en 4 op voormelde brief van de griffier,
- de schriftelijke reactie van mr. Ouwejan namens eiseres 1, [naam eiseres 1], op voormelde brief van de griffier,
- de schriftelijke reactie van mr. Nentjes namens gedaagde 8, de mentor, op voormelde brief van de griffier,
- de schriftelijke reactie van mr. Vriesde namens gedaagden 1, 5 en 7 op voormelde brief van de griffier,
- de schriftelijke reactie van mr. Jap-a-Joe namens gedaagden 2, 3 en 6 op voormelde brief van de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Te elfder ure is namens eisers nog bezwaar gemaakt tegen de inhoud van de schriftelijke reactie van mr. Vriesde voormeld. Naar aanleiding van dit bezwaar tekent de rechtbank aan dat zij slechts bij de beoordeling betrekt de reacties van partijen die betrekking hebben op het horen van Oma en de desbetreffende brief van de griffier aan partijen.

2..Wat is de situatie?

2.1.
De meeste partijen zijn een kind van de vrouw
[naam 1],behalve eiseres 1, [naam eiseres 4], die haar kleinkind is, en de mentor. [naam 1] is geboren op [geboortedatum], is thans dus 91 jaar, en zij lijdt aan dementie. Om redenen van leesbaarheid zal [naam 1] hierna als Oma worden aangeduid.
2.2.
Eisers en gedaagden (behalve de mentor) hebben ruzie met elkaar. In het nabije verleden hebben zich geweldsincidenten voorgedaan tussen een aantal van hen. Deze incidenten vonden niet steeds plaats buiten het zicht van Oma. Er zijn over en weer aangiftes gedaan bij de politie.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020 zijn de goederen die
(zullen) toebehoren aan Oma onder bewind gesteld wegens haar lichamelijke of
geestelijke toestand, met benoeming van Beschermingsbewindkantoor Nederland B.V. tot
bewindvoerder.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 juli 2020, welke beschikking in
hoger beroep bij beschikking van de meervoudige kamer van het gerechtshof Den Haag van
14 april 2021 is bekrachtigd, is een mentorschap ingesteld ten behoeve van Oma,
met benoeming van gedaagde sub 8 tot mentor.
2.5.
Oma woonde eerst samen met één of meer (klein)kinderen aan de zijde van eisers, in de [adres 1]. Op 12 februari 2020 is Oma op initiatief van enige gedaagde kinderen verhuisd en Oma heeft toen aanvankelijk afwisselend bij de gedaagden [naam gedaagde 7] en [naam gedaagde 2] gewoond, tot Oma een appartementje kreeg in de [adres 2]. Daar woont zij zelfstandig. Sinds 12 februari 2020 hebben eisers geen (normaal) contact met Oma meer gehad. Eisers hebben geen sleutel van de woning van Oma, diverse gedaagde kinderen hebben wel een sleutel.
2.6.
Oma behoeft verzorging, die feitelijk wordt verstrekt door een aantal van de gedaagde kinderen. Oma is nooit alleen. Dag en nacht is er tenminste één van de gedaagde kinderen bij Oma aanwezig om haar te kunnen verzorgen, dit volgens een afgesproken schema. Eén en ander geschiedt onder toezicht van de mentor. Oma heeft dagbesteding buitenshuis op dinsdag en donderdag tussen 10.00 uur en 15.00 uur. De gedaagde kinderen hebben het brengen naar de dagbesteding en ophalen daarvandaan en thuisbrengen van Oma in onderling overleg en volgens een vast schema geregeld.
2.7.
De - intensieve - feitelijke verzorging die de gedaagde kinderen aan Oma geven maakt mogelijk dat Oma niet in een verzorgingstehuis hoeft te worden opgenomen. Oma heeft in het verleden kenbaar gemaakt dat zij niet naar een verzorgingstehuis wil.

3..De vordering en de weren

3.1.
Eisers vorderen uiteindelijk bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
I. - een omgangsregeling tussen eisers en Oma ([naam 1]
) vast te stellen, waarbij eisers en Oma iedere week twee
dagen omgang met elkaar hebben in de woning van Oma, althans de
woning/de plek waar zij op dat moment verblijft,
- en daarbij te bepalen dat de omgang plaatsvindt zonder het bijzijn van
andere familieleden (waaronder in ieder geval wordt verstaan
gedaagden sub 1 tot en met 7),
althans een omgangregeling vast te stellen zoals de rechtbank in goede
justitie juist acht;
II. - gedaagden sub 1 tot en met 8, althans een of meerdere gedaagden, te
veroordelen hun volledige medewerking te verlenen aan de door de
rechtbank vast te stellen omgangsregeling;
- gedaagden sub 1 tot en met 8, althans een of meerdere gedaagden, te
veroordelen aan het verschaffen van toegang aan eisers tot de woning
van Oma, althans de woning/de plek waar Oma op het
contactmoment verblijft;
III. gedaagden, althans een of meerdere van gedaagden, te veroordelen tot
nakoming van de onder 1e n 11 gedane vorderingen op straffe van een
dwangsom van €1.000,- per dag of dagdeel dat zij in gebreke blijven te
voldoen aan deze veroordeling althans een dwangsom zoals de rechtbank
juist acht;
Subsidiair:
een onderzoek te bevelen -met benoeming van een of meerdere deskundige(n),
door de rechtbank in goede justitie te bepalen- ter beantwoording van onder meer
de volgende vragen:
- is naar het inzicht van de deskundige omgang tussen eisers gecontra-indiceerd
door het belang van Oma?
- Indien de onderzoeker bevindt dat de contacten tussen eisers en Oma
mogelijk is:
kan de onderzoeker omtrent de frequentie en de vorm daarvan nadere suggesties doen?
- Heeft de onderzoeker nog overige opmerkingen die voor de beoordelingen van
de zaak van belang zouden kunnen zijn?
en/of op vragen, zoals de rechtbank in goede justitie juist acht;
Meer subsidiair:
althans een beslissing te nemen zoals uw rechtbank in goede justitie juist acht;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
gedaagden, althans een of meerdere van gedaagden, te veroordelen in de kosten
van deze procedure.
3.2.
De verschenen gedaagden voeren verweer.
3.3.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
Inhoudelijk gaat deze zaak over de vraag of gedaagden onrechtmatig handelen door eisers niet in staat te stellen om omgang te hebben met Oma, een 91-jarige, tamelijk demente vrouw die zelfstandig kan wonen omdat een aantal gedaagde kinderen haar dag en nacht verzorgt. Er bestaan wettelijke regels voor een recht op omgang met minderjarige kinderen. De wet kent echter geen recht op omgang met een meerderjarige. In beginsel kan een meerderjarige zelf wel beslissen met wie hij of zij omgang heeft. Maar dat kan problematisch worden indien het gaat om een persoon die, zoals hier, aan (gevorderde) dementie lijdt en verzorging behoeft. Eisers hebben Oma inmiddels al niet meer gezien sinds 12 februari 2020. Dat komt door de familieruzie, en corona maakte herstel van het contact (geprobeerd middels inschakelen van de mentor) niet makkelijker. Zowel de mentor als de gedaagde kinderen verzetten zich tegen de door eisers gevorderde omgang met Oma.
processuele aspecten
4.2.
Deze procedure draait dus om Oma. Oma is (in persoon) geen procespartij, maar zij is wel belanghebbende. De rechtbank heeft Oma in aansluiting op de mondelinge behandeling gehoord als belanghebbende. Dit was buiten aanwezigheid van familieleden, zodat Oma zich zoveel mogelijk vrij kon uiten. De rechtsgrond hiervoor is art. 809 lid 2 Rv., dat voorziet in het horen van de belanghebbende in zaken betreffende (onder meer) mentorschap. Voorts ligt het horen van Oma besloten in het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM).
4.3.
De rechtbank passeert dus het verweer van de mentor dat, als Oma al gehoord moet worden, dat dan alleen zou mogen geschieden door een deskundige. Het gaat hier niet om een vraag op medisch/ psychisch terrein. Het gaat er hier om dat de rechter van de belanghebbende zelf zoveel als mogelijk wil vernemen wat die ervan vindt.
Hoor en wederhoor is toegepast in de vorm dat de rechtbank haar bevindingen van het horen van Oma in een brief aan partijen heeft neergelegd en dat partijen daar schriftelijk op konden reageren.
4.4.
Eén van de gedaagden, gedaagde 3, woont niet/ is niet gevestigd in Nederland. Gedaagde 3 woont in Suriname. De Nederlandse burgerlijke rechter moet ambtshalve toetsen of zij bevoegd is om kennis te nemen van de vordering tegen een gedaagde uit een ander land. De Nederlandse rechter komt in dit geval rechtsmacht toe tegenover gedaagde 3 reeds omdat zij is verschenen zonder de rechtsmacht te betwisten (artikel 9 sub a Rv.).
4.5.
Oma is onder bewind gesteld en zij heeft ook een mentor. De rechtbank zal beoordelen welke consequenties dat heeft voor de vraag tegen wie er geprocedeerd moet worden.
4.6.
De
bewindvoerdervan Oma is in de onderhavige procedure terecht niet als procespartij aangemerkt want het gaat hier niet om de vermogensrechtelijke belangen van Oma. De bewindvoerder van Oma heeft in deze procedure dus geen rol.
4.7.
Wat betreft de
mentorvan Oma is artikel 1:453 BW van belang. Dit artikel bepaalt, voor zover hier relevant:

1. Tenzij uit wet of verdrag anders voortvloeit, is de betrokkene tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding.
[…]
3. Ten aanzien van andere handelingen dan rechtshandelingen betreffende de in het eerste lid genoemde aangelegenheden treedt de mentor, voor zover de aard van de desbetreffende handeling dit toelaat, in plaats van de betrokkene op.
4. De mentor geeft aan de betrokkene raad in hem betreffende aangelegenheden van niet-vermogensrechtelijke aard en waakt over diens belangen ter zake.
4.8.
Het is vraag of het faciliteren door de mentor van omgang tussen Oma en
eisers valt aan te merken als ‘
verzorging, verpleging, behandeling of begeleiding’ in de zin
van voormeld lid 1. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend, op grond van het
volgende.
4.9.
Het verlenen van toestemming voor omgang is geen rechtshandeling maar een
feitelijke handeling. De rechtbank is van oordeel dat de aard van deze handeling toelaat dat
de mentor optreedt in plaats van Oma.
4.10.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bepalen van de omvang van de bevoegdheid van de mentor is overgelaten aan de jurisprudentie (aldus de Memorie van Antwoord bij het Wetsvoorstel GBO, Kamerstukken II 1990/1991, 21 561, nr. 6,, bladzijde 54, te vinden via de weblink SGD_19901991_0003806.pdf (overheid.nl)).
4.11.
De rechtbank knoopt voor de omschrijving van de taak “
verzorging” door een mentor aan bij het bepaalde in artikel 1:247 lid 2 BW, welk artikellid een omschrijving geeft van
verzorgingvan een kind. Daarin staat:

Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe.
4.12.
Omgang met familieleden kan - vanzelfsprekend - van invloed zijn op het geestelijk welzijn van Oma. Het behoort daarom mede tot de taak van een mentor om te beoordelen en te beslissen of het belang van Oma is gediend met omgang met eisers. De rechtbank gaat dus niet mee in het verweer van de mentor dat het faciliteren van omgang niet tot haar taak behoort (zij het dat de mentor ook heeft verklaard dat zij uit oogpunt van coulance toch een bemiddelende rol daarin heeft proberen te spelen, zonder succes). Bovendien moet de mentor ook rekening houden met de gerechtvaardigde belangen van eisers, als (klein)kinderen die graag hun hoogbejaarde (groot)moeder willen zien.
gedaagde [naam gedaagde 4]
4.13.
Gedaagde [naam gedaagde 4] is als enige gedaagde niet verschenen. Ter zitting is gebleken dat [naam gedaagde 4] zich in een tbs-kliniek bevindt. Aan eisers is gevraagd welke rol [naam gedaagde 4] speelt in deze zaak. Met name was het de vraag of [naam gedaagde 4] feitelijk in staat was om eisers te verhinderen omgang te hebben met hun Oma. Daar kwam geen antwoord op van eisers. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [naam gedaagde 4] nu en binnen de afzienbare toekomst geen mogelijkheid heeft om eisers te verhinderen omgang te hebben met Oma. Daarom acht de rechtbank de vorderingen tegen [naam gedaagde 4] onrechtmatig en ongegrond. Een proceskostenveroordeling kan in de verhouding tot [naam gedaagde 4] achterwege blijven want [naam gedaagde 4] heeft, nu hij niet is verschenen, geen proceskosten gemaakt.
inhoudelijk
4.14.
Uitgangspunt bij de inhoudelijke beoordeling is dat het een onrechtmatige daad kán opleveren om omgang met een meerderjarige te verhinderen, namelijk als die verhindering strijd oplevert met de zorgvuldigheid die betaamt ten aanzien van andermans persoon. In dit oordeel weegt de rechtbank het volgende mee:
-artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bepaalt kort gezegd dat de overheid zich niet zonder goede reden mag mengen in het privé- en gezinsleven van burgers (dat is een
negatieve verplichting).
- uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat de overheid ook een
positieve verplichtingkan hebben, in die zin dat de overheid juist dient te zorgen dat mensen bij elkaar worden gebracht (bijvoorbeeld door afgifte van een verblijfsvergunning).
- grondrechten wegen mee in de verhouding tussen burgers onderling, over de band van de onrechtmatige daad. Het kan een onrechtmatige daad opleveren als feitelijk verhinderd wordt dat familieleden omgang met elkaar kunnen hebben. Of dit onrechtmatig is, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.15.
In beginsel dient er naar het oordeel van de rechtbank omgang plaats te vinden, tenzij er duidelijke contra-indicaties zijn die zich tegen omgang verzetten. De mogelijkheid om omgang te kunnen hebben met naaste familieleden is een zwaarwegend belang.
4.16.
Er is maar één duidelijke contra-indicatie en dat is de ruzie tussen eisers en de gedaagde kinderen. Die mag echter niet dienen als rechtvaardiging om omgang te ontzeggen. Het recht behoort in beginsel niet te wijken voor (het risico op) geweld. Wel moet, vanzelfsprekend, het risico van geweld zo veel mogelijk worden beperkt. De intensieve verzorging van Oma door haar diverse gedaagde kinderen, is prijzenswaardig. Het rechtvaardigt echter niet een monopolie op omgang met Oma.
De rechtbank zal daarom in goede justitie bepalen dat eisers omgang mogen hebben met Oma, als volgt:
- iedere maand wordt één keer een omgangsmoment gehouden, van twee uur lang,
- daarbij kunnen aan de zijde van eisers maximaal twee personen tegelijk (wie dat zijn moet door hen in onderling overleg worden bepaald) de omgang met Oma hebben.
Gedaagden moeten rondom deze twee uur wegblijven bij Oma. Het tijdstip van omgang moet worden bepaald in overleg tussen eisers en de mentor. De mentor moet dit tijdstip tijdig van tevoren aan de gedaagde kinderen mededelen. De gedaagde kinderen handelen onrechtmatig indien zij niet bij Oma wegblijven rondom deze twee uur.
Uit de buurt blijvenomvat zowel de woning van Oma als de nabije omgeving daarvan. Voorkomen moet worden dat eisers en de gedaagde kinderen elkaar toevallig tegen kunnen komen in de hal van het appartementencomplex of op straat. De gedaagde kinderen mogen dus niet in de buurt van de woning gaan rondhangen tijdens de omgang. Een dwangsom komt wenselijk voor ten opzichte van de gedaagde kinderen.
De mentor is, binnen de uitoefening van haar wettelijke taken ten behoeve van Oma, de baas. Niet de gedaagde kinderen maar de mentor heeft het daarbij voor het zeggen. De mentor is dus ook de baas als het gaat om de vraag hoe en met wie Oma omgang heeft en wie daarbij aanwezig mogen zijn. Dat valt zoals gezegd onder de verzorgingstaak die de mentor wettelijk heeft. De mentor heeft het recht om gedaagden weg te sturen uit de woning van Oma tijdens de omgang tussen eisers en Oma. Het verdient aanbeveling dat de mentor ofwel zelf, ofwel door inschakeling van een vertrouwenspersoon, zoveel mogelijk erop toe zal zien dat eisers en de gedaagde kinderen elkaar niet kunnen tegenkomen gedurende het bezoek van eisers. De rechtbank geeft de mentor in overweging de dagbesteding van Oma in te schakelen en - zo dit mogelijk is - het tijdstip van de twee uur omgang met maximaal twee eisers, tijdens dagbestedingsuren van Oma te laten plaatsvinden.
4.17.
In het oordeel dat er omgang tussen eisers en Oma moet zijn, weegt het volgende mee. De mentor heeft tegenover de rechter, tijdens het horen van Oma, verklaard dat Oma zich in een wat verder verleden negatief had uitgelaten bij het noemen van de namen van eisers 1, 2 en 3. De mentor heeft echter ook, met de rechter, gehoord dat Oma, bij het opnoemen van de namen van de diverse eisers (om te zien of zij die namen nog herkende), heeft gezegd: “
Zij mag komen.” Volgens de mentor was Oma inmiddels dus een stuk positiever geworden over eisers. Het lijkt er op dat in een wat verder verleden wel eens harde woorden zijn gevallen tussen (enigen van) eisers en Oma (of niet tussen, maar over), terwijl Oma nadien vanwege haar dementie geestelijk achteruit is gegaan. Ook in die situatie moet dan echter in beginsel het streven zijn om de familieband zoveel als mogelijk te herstellen en moet dat herstel in beginsel in het belang van Oma worden geacht zowel als in het belang van eisers, behoudens uitzonderlijke omstandigheden die hier niet zijn gebleken. In het oordeel omtrent de frequentie en duur van de omgang ligt besloten dat het thans volgens de rechtbank te ver voert om een uitgebreidere omgang te bepalen, met verzorging van Oma tussen dinsdagmiddag en donderdagochtend, zoals door eisers op zitting bepleit.
4.18.
De rechtbank heeft begrip voor het standpunt van de mentor, die wil waken voor de veiligheid van Oma en van de persoon die het mentorschap feitelijk bekleedt. Dat belang is meegewogen maar noopt niet tot een ander oordeel. Het geweld heeft plaatsgevonden tussen de familieleden onderling, niet tegenover de mentor of Oma. Volgens de gedaagde kinderen zou Oma een keer in haar arm zijn gebeten door een van eisers tijdens een confrontatie met sommige gedaagden. Dit verweer, dat niet meteen voor de hand ligt (zou je naar de rechter stappen om omgang met je moeder te krijgen, zodat je haar kan gaan mishandelen?) is te weinig onderbouwd en heeft ook tijdens de mondelinge behandeling geen handen en voeten gekregen. En eisers gaven er ter zitting blijk van dat ze hun moeder / oma missen.
4.19.
De mentor heeft ter zitting verklaard dat er slechts een beperkt budget beschikbaar is om Oma bij te kunnen staan. Ook dit noopt niet tot een ander oordeel. Er bestaat een mogelijkheid om in geval van bijzondere omstandigheden dit budget te verhogen middels een verzoek aan de kantonrechter (art. 4 lid 5 van de
Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren). In dit geval moet dat dan lopen via de bewindvoerder van Oma, die over de geldzaken van Oma gaat. Het ligt op weg van de mentor om die weg eerst te beproeven alvorens zij zich op budgettaire beperkingen mag beroepen.
4.20.
Een dwangsom komt wenselijk voor tegenover de gedaagde kinderen (voor zover die verweer voeren, dus niet tegenover [naam gedaagde 4]). Tegenover de mentor wordt een dwangsom onnodig geacht. De rechtbank gaat er van uit dat de mentor vrijwillig het vonnis zal nakomen.
proceskosten
4.21.
De rechtbank zal de proceskosten tussen eisers en de (verschenen) gedaagde kinderen compenseren nu partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld. De omgang zoals gevorderd door eisers wordt immers niet volledig toegewezen.
4.22.
De proceskosten tussen eisers en de mentor zullen eveneens worden gecompenseerd, om dezelfde reden als bij de gedaagde kinderen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
stelt een omgangsregeling tussen eisers en Oma ([naam 1]) vast als volgt:
- iedere maand wordt één keer een omgangsmoment gehouden, van twee uur lang,
- daarbij kunnen aan de zijde van eisers maximaal twee personen tegelijk (wie dat zijn moet door hen in onderling overleg worden bepaald) de omgang met Oma hebben,
- gelast de mentor om in iedere kalendermaand de plaats en het tijdstip van het hiervoor bedoelde omgangsmoment te bepalen, en deze plaats en dit tijdstip tijdig (bij voorkeur minimaal een week van tevoren) aan eisers en de gedaagde kinderen (met uitzondering van [naam gedaagde 4]) aan te kondigen; de mentor zal voorts de aanwijzingen aan de eisers en de gedaagde kinderen kunnen geven die zij dienstig acht om de omgang goed te laten verlopen en eisers en de gedaagde kinderen dienen deze aanwijzingen nauwgezet op te volgen,
- gelast de gedaagde kinderen (met uitzondering van [naam gedaagde 4]) om tijdens en rondom het hiervoor bedoelde omgangsmoment uit de buurt te blijven van Oma en van de eisers die Oma bezoeken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per kind per keer, met een maximum van € 5.000 per kind,
5.2.
verklaart deze beslissing tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het gevorderde tegenover [naam gedaagde 4] af,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. de Geus en uitgesproken op 8 juni 2022.
[2517/638]