ECLI:NL:RBROT:2022:5456

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
10/661049-18 / TUL VV: 10/741244-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, afpersing, gekwalificeerde diefstal, opzetheling en diefstal

Op 1 juni 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een reeks ernstige misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, afpersing, gekwalificeerde diefstal, opzetheling en diefstal. De verdachte, die ten tijde van het onderzoek gedetineerd was, werd beschuldigd van het vasthouden en mishandelen van een aangever in de periode van 11 tot en met 15 februari 2018. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten de aangever onder dwang heeft gehouden, mishandeld en gedwongen tot het afgeven van zijn bankgegevens. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de aangever, ondanks het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht, betrouwbaar waren en voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van voorarrest, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de feiten een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangever vormden en dat de verdachte, gezien zijn eerdere veroordelingen, een onvoorwaardelijke straf verdiende.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661049-18
Parketnummer vordering TUL VV: 10/741244-17
Datum uitspraak: 1 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. E.R. Weening, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2020 en 18 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 5 september 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, 5 impliciet primair en 6 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 209 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 10/741244-17.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 aangevoerd dat de verdediging in onderhavige zaak onvoldoende gelegenheid is geboden om de aangever in de procedure kritisch te ondervragen. Naar de mening van de verdediging heeft de rechter-commissaris onvoldoende inspanningen geleverd om de aangever te traceren. De verklaringen van de aangever zijn doorslaggevend voor de beoordeling van het ten laste gelegde en het niet (nader) horen van de aangever door de verdediging kan niet anderszins worden gecompenseerd. Gelet op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en de Hoge Raad (HR) heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangever niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Nu het dossier geen ander steunbewijs bevat, dient de verdachte te worden vrijgesproken. De verdediging heeft in dit verband in aanvulling een voorwaardelijk verzoek gedaan om de aangever [naam slachtoffer 1] alsnog te horen.
Ook indien de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van de aangever wel mogen worden gebruikt, dient de verdachte te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van de aangever zijn onbetrouwbaar. Daarvoor bevindt zich in het dossier geen steunbewijs. De verdachte heeft niets bemerkt van enige of ernstige ongeregeldheden in het drugspand waar de feiten zich kennelijk afspeelden en ook geen letsel gezien bij de aangever. De verdachte erkent dat hij de X-box heeft weggebracht en heeft gepind met de pinpas van de aangever. Dit was in beide gevallen op verzoek van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . De verdachte heeft hier niets achter gezocht, aangezien dit handelen in de kringen waarin de groep verkeerde, niet ongebruikelijk was. Ook heeft de verdachte de aangever op eigen verzoek naar Antwerpen gebracht. Eenmaal daar aangekomen is de aangever zelf weggegaan. De verklaring van de verdachte over het gebeurde is gelet op de omstandigheden niet onaannemelijk en wordt in zekere mate ondersteund door andere verklaringen die zich in het dossier bevinden. De verdachte dient daarom te worden vrijgesproken.
Voorts heeft de verdediging ten aanzien van feit 6 vrijspraak bepleit vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Van de persoon die op de camerabeelden van de diefstal van de kentekenplaten te zien is, kan niet worden vastgesteld dat dit de verdachte betreft. Gelet hierop kan niet worden bewezen dat de verdachte de diefstal heeft gepleegd.
4.1.2.
Beoordeling ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5
De verklaringen van de aangever
De verdediging heeft op grond van artikel 6 lid 3 onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht om getuigen te ondervragen. Hierbij dient het te gaan om een effectieve ondervragingsmogelijkheid. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de HR volgt dat het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd, niet automatisch tot bewijsuitsluiting hoeft te leiden. Indien is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces hoeft het niet effectueren van het ondervragingsrecht ondanks het nodige initiatief daartoe, het gebruik van een door een getuige afgelegde verklaring niet in de weg staan.
De verdediging heeft verzocht de aangever als getuige te horen. Dit verzoek is door de rechtbank gehonoreerd en zij heeft de rechter-commissaris belast met de uitvoering daarvan.
De rechter-commissaris heeft in zijn processen-verbaal van respectievelijk 6 augustus 2019 en 20 september 2021 geconcludeerd dat gelet op alle inspanningen het niet aannemelijk wordt geacht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. De rechter-commissaris heeft het onderzoek daartoe vervolgens gesloten.
De rechtbank stelt gelet hierop vast dat de verdediging het ondervragingsrecht dat haar toekomt ten aanzien van de aangever niet heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangever onder deze omstandigheden in het licht van de jurisprudentie van het EHRM en de HR mogen worden gebruikt voor het bewijs. Zij dient daartoe kort gezegd de volgende vragen te beantwoorden, waarbij de aangever op één lijn met een getuige wordt gesteld:
Zijn er voldoende inspanningen verricht om de toegewezen getuige te horen?
Wordt het bewijs in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van de getuige?
En zo ja; wordt het ontbreken van het uitoefenen van het ondervragingsrecht in voldoende mate gecompenseerd?
Ad 1)
De rechtbank stelt vast dat op 3 september 2018 een rechtshulpverzoek is gestuurd aan de Japanse autoriteiten. Bij dit verzoek is een vertaling in de Japanse taal van de wettelijke artikelen die voor onderhavige zaak van belang zijn gevoegd. In het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 20 september 2021 is in chronologische volgorde uiteengezet welke verdere inspanningen door de rechter-commissaris zijn verricht, die evenwel zonder concreet resultaat zijn gebleven. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het niet aannemelijk wordt geacht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dan ook voldoende inspanningen verricht om de toegewezen getuige te horen.
Ad 2)
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangever de basis vormen van de verdenkingen ten aanzien van de verdachte. Naast deze verklaringen bevinden zich in het dossier ook verklaringen van andere getuigen, te weten: de getuige [naam getuige 1] en de getuige [naam getuige 2] . [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij bij de aangever letsel heeft gezien. Dit ondersteunt de verklaring van de aangever dat hij zou zijn mishandeld. Daarnaast heeft [naam getuige 1] verklaard dat de politie voor deze feiten bij ‘
de mensen moet zijn die bij [naam persoon 1] in de kamer waren. Dat waren [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en kleine [bijnaam medeverdachte 3]’.
[naam getuige 2] heeft verklaard dat hij door de aangever die duidelijk overstuur was, was aangesproken. Het opzwollen blauwe oog viel hem direct op. Ook zou de aangever direct hebben gezegd dat hij ontvoerd, gefolterd, gestoken en gesneden was. Ook deze verklaring biedt ondersteuning voor de verklaringen van de aangever omtrent het ten laste gelegde.
Beide getuigenverklaringen bieden naar het oordeel van de rechtbank steun voor de verklaringen van de aangever en voor de betrokkenheid bij het ten laste gelegde van de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’.
Daarnaast vinden belastende onderdelen van de verklaringen van de aangever ook in belangrijke mate steun in de volgende, uit bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden:
- de letselverklaringen van de (forensische) artsen te Antwerpen en Rotterdam;
- de overboekingen van het geld van de bankrekeningen van de aangever en de pintransacties met de pas van de aangever;
- de aanwezigheid van [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] op de momenten dat geld met de pinpas van de aangever werd opgenomen op 12 en 13 februari 2018, zoals te zien is op de camerabeelden;
- het verblijf van de aangever in (de omgeving van) de woning van [naam getuige 1] (zendmastgegevens) vanaf 11 februari 2018 om 20.51 uur en het daarna ontbreken van telefoongesprekken;
- het aantreffen van een hakbijltje in de woning van [naam getuige 1] ;
- het aantreffen van de aangever in Antwerpen/Merksum door de Belgische politie.
De rechtbank concludeert dat het bewijs in deze zaak niet in beslissende mate – in de zin en betekenis van de eisen die hieraan worden gesteld bij het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht – is gebaseerd op alleen de verklaringen van de aangever.
Ad 3)
Gelet op voormelde conclusie (strikt genomen) ten overvloede, geldt nog het volgende.
De rechtbank stelt vast dat geen compensatie anderszins is geboden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van de verdediging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever kritisch bezien en is tot de conclusie gekomen dat deze concreet, gedetailleerd en consistent zijn, hetgeen de betrouwbaarheid ervan versterkt.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat ook bij gebruikmaking van de verklaringen van de aangever nog steeds wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank zal de verklaringen van de aangever dan ook betrekken bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Vorenstaande brengt mee dat het voorwaardelijke verzoek om de aangever alsnog als getuige te horen zal worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat ten tijde van de behandeling op de zitting ook geen nieuwe argumenten naar voren zijn gebracht om de reeds op de zitting daartoe genomen afwijzende beslissing te heroverwegen.
Beoordeling van het ten laste gelegde
De rechtbank leidt uit de aangifte af dat de aangever in de periode van 11 tot en met 15 februari in zijn gehuurde kamer aan de [adres delict] te Rotterdam tegen zijn wil is vastgehouden. Hij is onder meer gedurende enige tijd vastgetaped, mishandeld, onder andere met een moersleutel geslagen, er zijn haren afgeknipt en hij is gedwongen om wit poeder te snuiven. Onder druk van dit geweld en bedreiging met meer geweld is hij gedwongen tot het afgeven van zijn passen en (pin)codes. Vervolgens zijn met een pinpas op meerdere momenten geldbedragen van zijn bankrekening opgenomen. In de dagen hieraan voorafgaand is zijn X-box weggenomen. Hij heeft in zijn aangifte verklaard over de geweldshandelingen en, voor zover mogelijk, door wie die zijn gepleegd. Als daders noemt hij in zijn aangifte de volgende namen: [voornaam medeverdachte 1] , [voornaam medeverdachte 2] , [bijnaam verdachte] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’. Deze personen zouden tezamen de verweten (gewelds)handelingen hebben verricht. Nadat hij een aantal dagen in de woning was vastgehouden is hij door [bijnaam verdachte] op 14 februari 2018 naar Antwerpen gebracht en uit de auto gezet.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 2] . [naam getuige 1] heeft naar eigen zeggen de geweldshandelingen niet gezien. [naam getuige 1] heeft wel verklaard dat de aangever gedurende de ten laste gelegde periode in de woning was en dat zij toen letsel bij hem heeft gezien. [naam getuige 1] verwijst vervolgens in haar verklaring naar de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ voor betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Ook [naam getuige 2] heeft bij het aantreffen van de aangever in België direct letsel geconstateerd. De verdachte [naam verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard aangever toen naar Antwerpen te hebben gebracht en zonder hem terug te zijn gereden.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte als ook uit de verklaring van [naam verdachte] en [naam getuige 2] blijkt dat aangever in Antwerpen uit de auto is gezet en direct [naam getuige 2] om hulp vroeg. Laatstgenoemde zag de verwondingen en belde de politie. De politiearts in Antwerpen stelde vast dat aangever zware verwondingen had. Van enige vrijwilligheid bij aangever om naar Antwerpen te gaan, zoals [naam verdachte] heeft verklaard, kan geen sprake zijn geweest.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangever als betrouwbaar en geloofwaardig dienen te worden aangemerkt. De aangever heeft eerst bij de Belgische politie en vervolgens bij de Nederlandse politie concrete, gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd, die zoals hiervoor is aangegeven in belangrijke mate en op belangrijke onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.
De rechtbank gaat gelet op het bovenstaande uit van de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ bij de ten laste gelegde feiten.
Over ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ heeft de aangever verklaard dat hij had gehoord dat ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ gedurende de ten laste gelegde periode zou zijn aangehouden voor drugsbezit. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte [naam medeverdachte 3] op 12 februari 2018 door de politie is aangehouden en vervolgens twee dagen op het politiebureau is vastgehouden.
Daarnaast heeft [naam getuige 1] naar aanleiding van het tonen van een foto van [naam medeverdachte 3] verklaard dat dat ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ is. Dit zou de vriend van haar dochter [naam persoon 2] zijn.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij een relatie heeft met [naam persoon 2] , de dochter van [naam getuige 1] . Gelet op deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat met ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ verdachte [naam medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Medeplegen
Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Van belang is dat een – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Hierbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] diverse geweldshandelingen hebben gepleegd. De aangever heeft door toepassing van het geweld, en de bedreiging met meer fysiek geweld zijn passen en (pin)code(s) afgegeven. Vervolgens hebben [naam verdachte] en [naam medeverdachte 1] met de verkregen pincode behorende bij een pinpas van de aangever op meerdere momenten geld opgenomen bij pinautomaten. Op camerabeelden is vastgelegd dat [naam verdachte] geld opneemt, terwijl [naam medeverdachte 1] daarbij aanwezig is. [naam medeverdachte 1] distantieert zich hier niet van, maar bemoeit zich actief met het pinnen. Tot slot zijn er in het dossier processen-verbaal gevoegd waaruit volgt dat [naam verdachte] de X-box van de aangever heeft verkocht in een used products winkel.
De aangever heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] geen geweld heeft gepleegd, maar eerder een leidinggevende rol had. Daarnaast zijn [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] niet gezien toen met de pinpas geld werd opgenomen. De rechtbank ziet de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten evenwel als één geheel vanwege het gezamenlijke doel van de samenwerking om geld van de aangever te verkrijgen, en is daarom van oordeel dat het mededaderschap geldt voor alle verdachten voor al deze feiten. Niet vereist is immers dat alle handelingen door alle verdachten zelf zijn verricht. Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alle verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. [naam medeverdachte 1] had in overwegende mate de leiding en [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 3] voerden onder meer de geweldshandelingen uit. [naam medeverdachte 1] heeft hen daarbij niet tegengehouden en/of daarvan afstand genomen. Tezamen hebben de verdachten ervoor gezorgd dat de aangever niet vrijwillig uit de woning kon vertrekken, is mishandeld, zijn passen en (pin)code(s) onder dwang afstond en vervolgens beroofd is van zijn geld.
4.1.3.
Beoordeling ten aanzien van feit 6
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend is bewezen. De kentekenplaten zijn in de nacht van 25 februari 2018 rond 03:43 uur gestolen. Enkele uren later (rond 06:20 uur) legt een camera van een tankstation de verdachte en zijn auto vast. Op de auto van de verdachte zijn op dat moment de gestolen kentekenplaten bevestigd. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte enkele uren na de diefstal in bezit was van de gestolen kentekenplaten. De verdachte heeft hiervoor geen verklaring gegeven, anders dan de stelling dat een ander het moet hebben gedaan. Gezien het zeer korte tijdsbestek tussen de diefstal en de waarneming van de verdachte op de camerabeelden van tankstation, en het feit dat het de nachtelijke uren betrof, acht de rechtbank de stelling van de verdachte dat het een ander moet zijn geweest, niet aannemelijk en niet geloofwaardig. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de kentekenplaten heeft gestolen. Dat de verdachte niet herkenbaar in beeld is op de camerabeelden waarop de diefstal is vastgelegd, doet daar niet aan af.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2, 3, 4, 5 impliciet primair en 6 primair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 impliciet primair en 6 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- de armen en benen van die [naam slachtoffer 1] vastgetaped en vastgetaped gehouden en
- de mond van die [naam slachtoffer 1] met tape afgeplakt en
- een intimiderende en dreigende sfeer gecreëerd en behouden waardoor die [naam slachtoffer 1] werd belet te gaan waarheen hij zich wilde begeven;
2.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door (meermalen) (met kracht)
- op het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer 1] te slaan en
- op de rug van die [naam slachtoffer 1] te stampen en
- die [naam slachtoffer 1] over de grond te slepen en
- met de achterkant van een hakbijl in het gezicht van die [naam slachtoffer 1] te slaan en
- die [naam slachtoffer 1] te dwingen om wit poeder te snuiven;
3.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van goederen en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten zijn (pin)code(s) van zijn pinpas en telefoon en internetbankierenapp, toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] ,
welk geweld en bedreiging met geweld bestonden uit het (meermalen) (met kracht)
- slaan op het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer 1] en
- afsnijden van het haar van die [naam slachtoffer 1] en
- aan die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de woorden - zakelijk weergegeven - dat zijn vingers eraf gehakt worden als hij zijn codes niet zou geven , ;
4.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 12 februari 2018 tot en met 13 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 4026,20 euro, welke geldbedragen toebehoren aan [naam slachtoffer 1] , zulks nadat hij, verdachte en zijn mededaders die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hadden gebracht door middel van een valse sleutel, te weten zonder toestemming gebruik maken van een bankpas op naam van die [naam slachtoffer 1] met bijbehorende pincode;
5.
hij op 8 februari 2018 te Rotterdam, een goed, te weten een X-box, heeft verworven en heeft voorhanden gehad en heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
6.
hij op 25 februari 2018 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee kentekenplaten ( [kentekennummer] ), toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;

2..medeplegen van mishandeling;

3. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

5..impliciet primair,

opzetheling;

6..primair,

diefstal.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, afpersing en gekwalificeerde diefstal. De verdachten hebben de aangever enkele dagen in zijn gehuurde kamer vastgehouden en hem door middel van geweld gedwongen zijn (pin)codes af te geven. De aangever is hierbij geslagen, onder andere met een moersleutel, en met verder fysiek geweld bedreigd. Ook is de spelcomputer van de aangever (op een eerder moment) weggenomen en voor geld verkocht. Toen de aangever eindelijk onder druk van het geweld en de bedreigingen zijn (pin)codes had afgegeven, zijn twee van de verdachten meerdere keren met de pinpas gaan pinnen. Hierbij is in totaal een groot geldbedrag opgenomen. Na enkele dagen is de aangever met de auto naar Antwerpen gebracht, alwaar hij op straat uit de auto is gezet en achtergelaten.
Dit zijn ernstige feiten. De verdachten hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever. Dat deze situatie voor de aangever bijzonder beangstigend moet zijn geweest, staat dan ook buiten kijf. Uit zijn verklaring blijkt dat hij niet alleen fysiek pijn heeft geleden, maar ook doodsangsten heeft uitgestaan. De verdachten hadden kennelijk geen oog voor de gevolgen van deze feiten voor de aangever en waren alleen gericht op hun eigen financiële voordeel. Hierbij neemt de rechtbank hen ook kwalijk dat de aangever iemand is die kort ervoor vanuit het buitenland in Nederland was gekomen, de Nederlandse taal niet machtig is en in zoverre extra kwetsbaar was. De verdachten waren daarvan op de hoogte en hebben hier op laffe wijze misbruik van gemaakt. Daarnaast dragen dergelijke misdrijven ook bij aan een gevoelen van onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft zich daarnaast ook schuldig gemaakt aan de diefstal van kentekenplaten. Dit is een hinderlijk strafbaar feit dat schade, ergernis en overlast bezorgt aan de betrokkenen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De verdachte is op 7 mei 2020 veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaar, welk vonnis onherroepelijk is.
7.3.2.
Rapportages
In het dossier zijn twee rapporten gevoegd; van de Bouman GGZ van 20 maart 2018 en van de psychiater [naam psychiater] van 15 augustus 2017. De rechtbank constateert dat deze rapporten zijn verouderd. De rechtbank heeft hiervan daarom alleen kennisgenomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een voorwaardelijk strafdeel, zoals in het geval van de verdachte door de officier van justitie is geëist en door de verdediging is bepleit, acht de rechtbank gelet op de ernst van de feiten niet passend en niet voldoende zinvol. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf onder meer acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en gaat als vertrekpunt uit van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
In het geval van de verdachte heeft de rechtbank enerzijds rekening gehouden met zijn rol bij de bewezenverklaarde feiten en anderzijds met de ruime overschrijding van de redelijke termijn in zijn zaak. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verder heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, onder meer inhoudende dat de verdachte de afgelopen jaren een ISD-traject heeft doorlopen en thans de afrondende fase ingaat.
Deze omstandigheden maken dat de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke forse gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden zal opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 109 dagen. Daarnaast zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Uit het voorgaande volgen de ernstige bezwaren en recidivegrond voor voorlopige hechtenis, waarbij het belang bij voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 85.200,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft daarnaast gesteld immateriële schade te hebben geleden en vordert vergoeding daarvan, zonder daarbij een concreet bedrag te noemen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde van oordeel dat evident is dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Aangezien de benadeelde partij zelf geen schadebedrag heeft gevorderd, zal de rechtbank die schade op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid begroten en vaststellen op € 4.000,--. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat ziet op de gevorderde materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 februari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 27 oktober 2017 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte ter zake van diefstal door middel van braak veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 14 dagen, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
De proeftijd is ingegaan op 11 november 2017.
9.2.
Standpunt officier van justitie/Standpunt verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering gelet op het tijdsverloop in deze zaak moet worden afgewezen.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Echter gelet op het tijdsverloop in deze zaak acht de rechtbank het niet opportuun om die last te geven. De vordering zal daarom worden afgewezen.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 282, 300, 310, 311, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4, 5 impliciet primair en 6 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van
€ 4.000,-- (zegge: vierduizend euro),bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de hoofdelijke verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer 1] te betalen
€ 4.000,-- (zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.000,-- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
50 (vijftig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 27 oktober 2017 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D. van Putten , rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.A. de Vries en V.E. Scholtens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier mr. De Vries zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari
2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [naam slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd
en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
- de armen en/of benen en/of voeten van die [naam slachtoffer 1] vastgebonden/vastgetaped
en/of vastgebonden/vastgetaped gehouden en/of
- de mond van die [naam slachtoffer 1] met tape afgeplakt en/of
- een intimiderende en dreigende sfeer gecreëerd en/of behouden waardoor die
[naam slachtoffer 1] werd belet te gaan waarheen hij zich wilde begeven;
(artikel 282/47 Wetboek van Strafrecht)
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari
2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door (meermalen) (met kracht)
- in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 1] te slaan/stompen en/of
schoppen/trappen en/of
- op de rug van die [naam slachtoffer 1] te stampen en/of
- die [naam slachtoffer 1] over de grond te slepen en/of
- met (de achterkant van) een hakbijl en/of een messenslijper in/op/tegen het
gezicht/hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer 1] te slaan en/of
- die [naam slachtoffer 1] te dwingen om wit poeder te snuiven;
(artikel 300/47 Wetboek van Strafrecht)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari
2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de
afgifte van
goederen en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten
zijn (pin)code(s) van zijn pinpas(sen) en/of telefoon en/of
internetbankierenapp,
in elk geval enig goed
of enige gegevens, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het
(meermalen) (met kracht)
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van
die [naam slachtoffer 1] en/of
- afsnijden van het haar van die [naam slachtoffer 1] en/of
- aan die [naam slachtoffer 1] toevoegen van de de woorden - zakelijk weergegeven - dat
zijn vingers eraf gehakt worden als hij zijn codes niet zou geven en/of dat
hij geld moest geven omdat hij anders zou worden vermoord, althans woorden
van gelijkende dreigende aard en/of strekking;
(artikel 317/47 Wetboek van Strafrecht)
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2018
tot en met 13 februari 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 4026,20 euro),
welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 1] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn
mededader(s),
zulks nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die/dat weg te nemen
geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht
door middel van een valse sleutel, te weten
zonder toestemming gebruik maken van een of meer bankpas(sen) op naam van die
[naam slachtoffer 1] (met bijbehorende pincode(s));
(artikel 311/47 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 08 februari 2018 te Rotterdam,
(een) goed(eren), te weten een X-box, heeft verworven en/of heeft voorhanden
gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat
goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416 Wetboek van Strafrecht)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
6.
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Rotterdam
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
heeft weggenomen
2 kentekenplaten ( [kentekennummer] ), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte;
(artikel 310 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 25 februari 2018 te Rotterdam
(een) goed(eren), te weten 2 kentekenplaten ( [kentekennummer] ), heeft verworven en/of
heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de
verwerving of het voorhanden krijgen van dat goed/die goederen wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
(artikel 416 Wetboek van Strafrecht)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht