ECLI:NL:RBROT:2022:5455

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
10/811049-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging met gevangenisstraf en taakstraf

Op 18 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 juli 2019 in Rotterdam, ter uitvoering van zijn voorgenomen misdrijf, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan het slachtoffer door deze te schoppen en te slaan. De verdachte heeft bekend dat hij de feiten heeft gepleegd, maar heeft een beroep gedaan op noodweer, wat door de rechtbank werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een wederrechtelijke aanranding op het moment van de feiten, aangezien het slachtoffer op de grond lag en er geen dreiging meer van hem uitging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 dagen, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke taakstraf van 80 uur met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een positieve ontwikkeling in zijn gedrag na een eerdere behandeling. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straffen passend zijn, gezien de impact van het geweld op de maatschappij en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/811049-19
Datum uitspraak: 18 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. M.P. Kloppenburg, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 18 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • vrijspraak van de onder 1 (impliciet) primair ten laste gelegde poging doodslag;
  • bewezenverklaring van de onder 1 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 43 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 (impliciet) primair ten laste gelegde poging doodslag niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
De onder 1 (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging is door de verdachte bekend, behoudens de aanwezigheid van het bestanddeel ‘in vereniging’ van het onder 2 ten laste gelegde feit. Omdat de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging onderdeel, althans een uitvloeisel, is van het geweld tussen verdachte en aangever en één of meer anderen is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van het met verenigde krachten plegen van geweld. Gelet op het voorgaande, zullen de feiten onder 1 (impliciet) subsidiair en onder 2 zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en, behoudens hetgeen onder 4.2 is overwogen, geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 12 juli 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] ,
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [naam slachtoffer] met een gebalde vuist heeft geslagen tegen het
gezicht en- die [naam slachtoffer] heeft geschopt tegen het
gezicht terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 12 juli 2019 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
[adres delict] , openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- opzettelijk tegen het gezicht van die
[naam slachtoffer] schoppen, en
- opzettelijk tegen het gezicht, van die [naam slachtoffer] slaan;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
De eendaadse samenloop van:

1..impliciet subsidiair,

poging zware mishandeling;

2.
openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.
5.1.
Strafbaarheid
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging stelt dat aangever het geweld heeft geïnitieerd en daarbij sprake was een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door aangever, en dat de verdachte zich (aanvankelijk) proportioneel heeft verdedigd tegen deze aanval.
5.1.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht aannemelijk moet zijn geworden dat het handelen van verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet aannemelijk geworden dat er – op het moment dat verdachte de schop en (vuist)slag tegen het gezicht van aangever heeft gegeven – sprake was van (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een wederrechtelijke aanranding van zijn eigen lijf of goed. Aangever lag immers op de grond toen verdachte hem tegen het gezicht schopte en sloeg, dus er ging op dat moment geen dreiging (meer) uit van zijn persoon. Het beroep op noodweer kan reeds hierom niet slagen.
5.1.3.
Conclusie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

6.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweerexces gedaan. De verdediging stelt dat verdachte in zijn reactie op de aanval van aangever te ver is gegaan. De klap en schop in het gezicht van aangever op het moment dat hij op de grond lag, waren niet (meer) proportioneel. Het tijdverloop tussen de aanval van aangever en de reactie van verdachte was echter kort en ingegeven door angst en woede als gevolg van de aanval van aangever.
6.2.
Beoordeling
Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door aangever waartegen de verdachte zich moest verdedigen, is er evenmin ruimte voor een geslaagd beroep op noodweerexces. Het beroep op noodweerexces wordt verworpen.
6.3.
Conclusie
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door aangever die op dat moment reeds op de grond lag, in het gezicht te slaan en schoppen. Het letsel is gelukkig beperkt gebleven. Het had voor aangever veel slechter kunnen aflopen. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangever. Daarnaast versterken dergelijke feiten, die zich in de openbaarheid – te weten op straat en in de nabijheid van een terras – hebben afgespeeld, gevoelens van onveiligheid en onrust in de maatschappij. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor (gewelds)feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 23 juli 2021. De reclassering heeft in haar rapportage beschreven hoe de contacten zijn verlopen in het kader van het schorsingstoezicht. Hierin komt onder meer naar voren dat verdachte een verplichte behandeling bij Fivoor positief heeft afgerond. Deze behandeling heeft verdachte inzicht gegeven in zijn oude gedrag en tot gedragsverandering geleid. Daarnaast wordt gerapporteerd dat verdachte thans over voldoende zelfinzicht en probleembesef beschikt en er geen sprake meer lijkt te zijn van problemen met impulsiviteit en agressie. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering acht interventies en toezicht niet nodig en adviseert bij veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft acht geslagen op dit rapport.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte - de positieve ontwikkeling die verdachte in het kader van zijn schorsingstoezicht heeft doorgemaakt - en het tijdverloop, echter aanleiding om (slechts) een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De persoonlijke omstandigheden zijn voor de rechtbank voorts aanleiding om, en anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, een taakstraf op te leggen, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve het reeds genoemde artikel 41, is gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 55, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder feit 1 (impliciet) primair ten laste gelegde poging doodslag heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 (impliciet) subsidiair en het onder feit 2 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
80 (tachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
bepaalt dat deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
40 (veertig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.A. de Vries en V.E. Scholtens, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en griffier mr. De Vries zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Rotterdam, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om (aan) een persoon (te weten [naam slachtoffer] ),
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
- die [naam slachtoffer] (meermalen) (met een gebalde vuist) heeft geslagen tegen het
gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam, en/of
- die [naam slachtoffer] (meermalen) heeft geschopt en/of getrapt tegen het
gezicht/hoofd, althans tegen het lichaam,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 12 juli 2019 te Rotterdam, op of aan de openbare weg,
[adres delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer] , welk geweld bestond uit:
- opzettelijk (meermalen) tegen het gezicht, althans tegen het lichaam van die
[naam slachtoffer] schoppen en/of trappen, en/of
- opzettelijk (meermalen) tegen het gezicht, althans tegen het lichaam, van
die [naam slachtoffer] stoten en/of slaan;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht