4.1.2.Beoordeling ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5
De verklaringen van de aangever
De verdediging heeft op grond van artikel 6 lid 3 onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht om getuigen te ondervragen. Hierbij dient het te gaan om een effectieve ondervragingsmogelijkheid. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de HR volgt dat het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd, niet automatisch tot bewijsuitsluiting hoeft te leiden. Indien is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces hoeft het niet effectueren van het ondervragingsrecht ondanks het nodige initiatief daartoe, het gebruik van een door een getuige afgelegde verklaring niet in de weg staan.
De verdediging heeft verzocht de aangever als getuige te horen. Dit verzoek is door de rechtbank gehonoreerd en zij heeft de rechter-commissaris belast met de uitvoering daarvan.
De rechter-commissaris heeft in zijn processen-verbaal van respectievelijk 6 augustus 2019 en 20 september 2021 geconcludeerd dat gelet op alle inspanningen het niet aannemelijk wordt geacht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. De rechter-commissaris heeft het onderzoek daartoe vervolgens gesloten.
De rechtbank stelt gelet hierop vast dat de verdediging het ondervragingsrecht dat haar toekomt ten aanzien van de aangever niet heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangever onder deze omstandigheden in het licht van de jurisprudentie van het EHRM en de HR mogen worden gebruikt voor het bewijs. Zij dient daartoe kort gezegd de volgende vragen te beantwoorden, waarbij de aangever op één lijn met een getuige wordt gesteld:
Zijn er voldoende inspanningen verricht om de toegewezen getuige te horen?
Wordt het bewijs in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van de getuige?
En zo ja; wordt het ontbreken van het uitoefenen van het ondervragingsrecht in voldoende mate gecompenseerd?
Ad 1)
De rechtbank stelt vast dat op 3 september 2018 een rechtshulpverzoek is gestuurd aan de Japanse autoriteiten. Bij dit verzoek is een vertaling in de Japanse taal van de wettelijke artikelen die voor onderhavige zaak van belang zijn gevoegd. In het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 20 september 2021 is in chronologische volgorde uiteengezet welke verdere inspanningen door de rechter-commissaris zijn verricht, die evenwel zonder concreet resultaat zijn gebleven. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het niet aannemelijk wordt geacht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dan ook voldoende inspanningen verricht om de toegewezen getuige te horen.
Ad 2)
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangever de basis vormen van de verdenkingen ten aanzien van de verdachte. Naast deze verklaringen bevinden zich in het dossier ook verklaringen van andere getuigen, te weten: de getuige [naam getuige 1] en de getuige [naam getuige 2] . [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij bij de aangever letsel heeft gezien. Dit ondersteunt de verklaring van de aangever dat hij zou zijn mishandeld. Daarnaast heeft [naam getuige 1] verklaard dat de politie voor deze feiten bij ‘
de mensen moet zijn die bij [naam persoon 1] in de kamer waren. Dat waren [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en kleine [bijnaam medeverdachte 3]’.
[naam getuige 2] heeft verklaard dat hij door de aangever die duidelijk overstuur was, was aangesproken. Het opzwollen blauwe oog viel hem direct op. Ook zou de aangever direct hebben gezegd dat hij ontvoerd, gefolterd, gestoken en gesneden was. Ook deze verklaring biedt ondersteuning voor de verklaringen van de aangever omtrent het ten laste gelegde.
Beide getuigenverklaringen bieden naar het oordeel van de rechtbank steun voor de verklaringen van de aangever en voor de betrokkenheid bij het ten laste gelegde van de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’.
Daarnaast vinden belastende onderdelen van de verklaringen van de aangever ook in belangrijke mate steun in de volgende, uit bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden:
- de letselverklaringen van de (forensische) artsen te Antwerpen en Rotterdam;
- de overboekingen van het geld van de bankrekeningen van de aangever en de pintransacties met de pas van de aangever;
- de aanwezigheid van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] op de momenten dat geld met de pinpas van de aangever werd opgenomen op 12 en 13 februari 2018, zoals te zien is op de camerabeelden;
- het verblijf van de aangever in (de omgeving van) de woning van [naam getuige 1] (zendmastgegevens) vanaf 11 februari 2018 om 20.51 uur en het daarna ontbreken van telefoongesprekken;
- het aantreffen van een hakbijltje in de woning van [naam getuige 1] ;
- het aantreffen van de aangever in Antwerpen/Merksum door de Belgische politie.
De rechtbank concludeert dat het bewijs in deze zaak niet in beslissende mate – in de zin en betekenis van de eisen die hieraan worden gesteld bij het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht – is gebaseerd op alleen de verklaringen van de aangever.
Ad 3)
Gelet op voormelde conclusie (strikt genomen) ten overvloede, geldt nog het volgende.
De rechtbank stelt vast dat geen compensatie anderszins is geboden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van de verdediging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever kritisch bezien en is tot de conclusie gekomen dat deze concreet, gedetailleerd en consistent zijn, hetgeen de betrouwbaarheid ervan versterkt.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat ook bij gebruikmaking van de verklaringen van de aangever nog steeds wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank zal de verklaringen van de aangever dan ook betrekken bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Beoordeling van het ten laste gelegde
De rechtbank leidt uit de aangifte af dat de aangever in de periode van 11 tot en met 15 februari in zijn gehuurde kamer aan de [adres delict] te Rotterdam tegen zijn wil is vastgehouden. Hij is onder meer gedurende enige tijd vastgetaped, mishandeld, onder andere met een moersleutel geslagen, er zijn haren afgeknipt en hij is gedwongen om wit poeder te snuiven. Onder druk van dit geweld en bedreiging met meer geweld is hij gedwongen tot het afgeven van zijn passen en (pin)codes. Vervolgens zijn met een pinpas op meerdere momenten geldbedragen van zijn bankrekening opgenomen. In de dagen hieraan voorafgaand is zijn X-box weggenomen. Hij heeft in zijn aangifte verklaard over de geweldshandelingen en, voor zover mogelijk, door wie die zijn gepleegd. Als daders noemt hij in zijn aangifte de volgende namen: [voornaam medverdachte 1] , [roepnaam verdachte] , [voornaam medeverdachte 3] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’. Deze personen zouden tezamen de verweten (gewelds)handelingen hebben verricht. Nadat hij een aantal dagen in de woning was vastgehouden is hij door [voornaam medeverdachte 3] op 14 februari 2018 naar Antwerpen gebracht en uit de auto gezet.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] . [naam getuige 1] heeft naar eigen zeggen de geweldshandelingen niet gezien. [naam getuige 1] heeft wel verklaard dat de aangever gedurende de ten laste gelegde periode in de woning was en dat zij toen letsel bij hem heeft gezien. [naam getuige 1] verwijst vervolgens in haar verklaring naar de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ voor betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Ook [naam getuige 2] heeft bij het aantreffen van de aangever in België direct letsel geconstateerd.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte als ook uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] en [naam getuige 2] blijkt dat aangever in Antwerpen uit de auto is gezet en direct [naam getuige 2] om hulp vroeg. Laatstgenoemde zag de verwondingen en belde de politie. De politiearts in Antwerpen stelde vast dat aangever zware verwondingen had. Van enige vrijwilligheid bij aangever om naar Antwerpen te gaan, zoals [naam medeverdachte 2] heeft verklaard, kan geen sprake zijn geweest.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangever als betrouwbaar en geloofwaardig dienen te worden aangemerkt. De aangever heeft eerst bij de Belgische politie en vervolgens bij de Nederlandse politie concrete, gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd, die zoals hiervoor is aangegeven in belangrijke mate en op belangrijke onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.
De rechtbank gaat gelet op het bovenstaande uit van de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ bij de ten laste gelegde feiten.
Over ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ heeft de aangever verklaard dat hij had gehoord dat ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ gedurende de ten laste gelegde periode zou zijn aangehouden voor drugsbezit. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte [naam medeverdachte 3] op 12 februari 2018 door de politie is aangehouden en vervolgens twee dagen op het politiebureau is vastgehouden.
Daarnaast heeft [naam getuige 1] naar aanleiding van het tonen van een foto van [naam medeverdachte 3] verklaard dat dat ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ is. Dit zou de vriend van haar dochter [naam persoon 2] zijn.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij een relatie heeft met [naam persoon 2] , de dochter van [naam getuige 1] . Gelet op deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat met ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ verdachte [naam medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Medeplegen
Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Van belang is dat een – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Hierbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] diverse geweldshandelingen hebben gepleegd. De aangever heeft door toepassing van het geweld, en de bedreiging met meer fysiek geweld zijn passen en (pin)code(s) afgegeven. Vervolgens hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] met de verkregen pincode behorende bij een pinpas van de aangever op meerdere momenten geld opgenomen bij pinautomaten. Op camerabeelden is vastgelegd dat [naam medeverdachte 2] geld opneemt, terwijl [naam medeverdachte 1] daarbij aanwezig is. [naam medeverdachte 1] distantieert zich hier niet van, maar bemoeit zich actief met het pinnen.
De aangever heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] geen geweld heeft gepleegd, maar eerder een leidinggevende rol had. Daarnaast zijn [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] niet gezien toen met de pinpas geld werd opgenomen. De rechtbank ziet de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten evenwel als één geheel vanwege het gezamenlijke doel van de samenwerking om geld van de aangever te verkrijgen, en is daarom van oordeel dat het mededaderschap geldt voor alle verdachten voor al deze feiten. Niet vereist is immers dat alle handelingen door alle verdachten zelf zijn verricht. Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alle verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. [naam medeverdachte 1] had in overwegende mate de leiding en [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] voerden onder meer de geweldshandelingen uit. [naam medeverdachte 1] heeft hen daarbij niet tegengehouden en/of daarvan afstand genomen. Tezamen hebben de verdachten ervoor gezorgd dat de aangever niet vrijwillig uit de woning kon vertrekken, is mishandeld, zijn passen en (pin)code(s) onder dwang afstond en vervolgens beroofd is van zijn geld.