ECLI:NL:RBROT:2022:5453

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
10/661048-18
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van vrijheidsberoving, mishandeling, afpersing, gekwalificeerde diefstal en poging tot zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met medeverdachten is beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, afpersing in vereniging, gekwalificeerde diefstal en poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten de aangever gedurende enkele dagen in zijn woning hebben vastgehouden, mishandeld en gedwongen om zijn (pin)codes af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever als betrouwbaar en geloofwaardig aangemerkt, ondersteund door getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 4.000,-- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, in haar beslissing meegewogen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/661048-18
Datum uitspraak: 1 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gemachtigd raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 23 januari 2020 en 18 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 26 september 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. B.M. van Heemst heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 5 impliciet primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3, 4, en 5 impliciet subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdediging in onderhavige zaak onvoldoende gelegenheid is geboden om de aangever in de procedure kritisch te ondervragen. Naar de mening van de verdediging heeft de rechter-commissaris onvoldoende inspanningen geleverd om de aangever te traceren. De verklaringen van de aangever zijn doorslaggevend voor de beoordeling van het ten laste gelegde en het niet (nader) horen van de aangever door de verdediging kan niet anderszins worden gecompenseerd. Gelet op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de Hoge Raad heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van de aangever niet voor het bewijs mag worden gebezigd. Nu het dossier geen ander steunbewijs bevat, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Ook indien de rechtbank van oordeel is dat de verklaringen van de aangever wel mogen worden gebruikt, dient de verdachte alsnog te worden vrijgesproken van de onder 1 tot en met 5 (impliciet primair en subsidiair) ten laste gelegde feiten vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De verklaringen van de aangever staan op zichzelf en worden niet ondersteund door ander (objectief) bewijs. Het letsel van de aangever komt niet overeen met zijn verklaring over het op hem toegepaste geweld. Er wordt gesuggereerd dat de verdachte meermalen met een moersleutel zou hebben geslagen met een gebroken oogkas bij de aangever tot gevolg, maar ook deze stelling wordt niet onderbouwd door objectief bewijs. Daarbij komt nog dat dergelijk handelen zou leiden tot ander letsel dan bij de aangever is gezien. De verdachte is weliswaar op enig moment in de woning geweest, maar heeft daar geen strafbare handelingen verricht. Hij had daar ook geen reden toe. Naar de mening van de verdediging volgt uit het dossier onvoldoende dat sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking voor een bewezenverklaring van medeplegen van het ten laste gelegde.
4.1.2.
Beoordeling ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5
De verklaringen van de aangever
De verdediging heeft op grond van artikel 6 lid 3 onder d van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht om getuigen te ondervragen. Hierbij dient het te gaan om een effectieve ondervragingsmogelijkheid. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en de HR volgt dat het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd, niet automatisch tot bewijsuitsluiting hoeft te leiden. Indien is voldaan aan de eisen van een eerlijk proces hoeft het niet effectueren van het ondervragingsrecht ondanks het nodige initiatief daartoe, het gebruik van een door een getuige afgelegde verklaring niet in de weg staan.
De verdediging heeft verzocht de aangever als getuige te horen. Dit verzoek is door de rechtbank gehonoreerd en zij heeft de rechter-commissaris belast met de uitvoering daarvan.
De rechter-commissaris heeft in zijn processen-verbaal van respectievelijk 6 augustus 2019 en 20 september 2021 geconcludeerd dat gelet op alle inspanningen het niet aannemelijk wordt geacht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. De rechter-commissaris heeft het onderzoek daartoe vervolgens gesloten.
De rechtbank stelt gelet hierop vast dat de verdediging het ondervragingsrecht dat haar toekomt ten aanzien van de aangever niet heeft kunnen uitoefenen.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verklaringen van de aangever onder deze omstandigheden in het licht van de jurisprudentie van het EHRM en de HR mogen worden gebruikt voor het bewijs. Zij dient daartoe kort gezegd de volgende vragen te beantwoorden, waarbij de aangever op één lijn met een getuige wordt gesteld:
Zijn er voldoende inspanningen verricht om de toegewezen getuige te horen?
Wordt het bewijs in beslissende mate gebaseerd op de verklaringen van de getuige?
En zo ja; wordt het ontbreken van het uitoefenen van het ondervragingsrecht in voldoende mate gecompenseerd?
Ad 1)
De rechtbank stelt vast dat op 3 september 2018 een rechtshulpverzoek is gestuurd aan de Japanse autoriteiten. Bij dit verzoek is een vertaling in de Japanse taal van de wettelijke artikelen die voor onderhavige zaak van belang zijn gevoegd. In het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 20 september 2021 is in chronologische volgorde uiteengezet welke verdere inspanningen door de rechter-commissaris zijn verricht, die evenwel zonder concreet resultaat zijn gebleven. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de rechter-commissaris in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat het niet aannemelijk wordt geacht dat de getuige binnen afzienbare tijd gehoord kan worden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dan ook voldoende inspanningen verricht om de toegewezen getuige te horen.
Ad 2)
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van de aangever de basis vormen van de verdenkingen ten aanzien van de verdachte. Naast deze verklaringen bevinden zich in het dossier ook verklaringen van andere getuigen, te weten: de getuige [naam getuige 1] en de getuige [naam getuige 2] . [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij bij de aangever letsel heeft gezien. Dit ondersteunt de verklaring van de aangever dat hij zou zijn mishandeld. Daarnaast heeft [naam getuige 1] verklaard dat de politie voor deze feiten bij ‘
de mensen moet zijn die bij [naam persoon 1] in de kamer waren. Dat waren [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en kleine [bijnaam medeverdachte 3]’.
[naam getuige 2] heeft verklaard dat hij door de aangever die duidelijk overstuur was, was aangesproken. Het opzwollen blauwe oog viel hem direct op. Ook zou de aangever direct hebben gezegd dat hij ontvoerd, gefolterd, gestoken en gesneden was. Ook deze verklaring biedt ondersteuning voor de verklaringen van de aangever omtrent het ten laste gelegde.
Beide getuigenverklaringen bieden naar het oordeel van de rechtbank steun voor de verklaringen van de aangever en voor de betrokkenheid bij het ten laste gelegde van de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’.
Daarnaast vinden belastende onderdelen van de verklaringen van de aangever ook in belangrijke mate steun in de volgende, uit bewijsmiddelen blijkende, feiten en omstandigheden:
- de letselverklaringen van de (forensische) artsen te Antwerpen en Rotterdam;
- de overboekingen van het geld van de bankrekeningen van de aangever en de pintransacties met de pas van de aangever;
- de aanwezigheid van [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] op de momenten dat geld met de pinpas van de aangever werd opgenomen op 12 en 13 februari 2018, zoals te zien is op de camerabeelden;
- het verblijf van de aangever in (de omgeving van) de woning van [naam getuige 1] (zendmastgegevens) vanaf 11 februari 2018 om 20.51 uur en het daarna ontbreken van telefoongesprekken;
- het aantreffen van een hakbijltje in de woning van [naam getuige 1] ;
- het aantreffen van de aangever in Antwerpen/Merksum door de Belgische politie.
De rechtbank concludeert dat het bewijs in deze zaak niet in beslissende mate – in de zin en betekenis van de eisen die hieraan worden gesteld bij het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht – is gebaseerd op alleen de verklaringen van de aangever.
Ad 3)
Gelet op voormelde conclusie (strikt genomen) ten overvloede, geldt nog het volgende.
De rechtbank stelt vast dat geen compensatie anderszins is geboden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht van de verdediging. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever kritisch bezien en is tot de conclusie gekomen dat deze concreet, gedetailleerd en consistent zijn, hetgeen de betrouwbaarheid ervan versterkt.
De rechtbank is gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat ook bij gebruikmaking van de verklaringen van de aangever nog steeds wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces. De rechtbank zal de verklaringen van de aangever dan ook betrekken bij de beoordeling van het ten laste gelegde.
Beoordeling van het ten laste gelegde
De rechtbank leidt uit de aangifte af dat de aangever in de periode van 11 tot en met 15 februari in zijn gehuurde kamer aan de [adres delict] te Rotterdam tegen zijn wil is vastgehouden. Hij is onder meer gedurende enige tijd vastgetaped, mishandeld, onder andere met een moersleutel geslagen, er zijn haren afgeknipt en hij is gedwongen om wit poeder te snuiven. Onder druk van dit geweld en bedreiging met meer geweld is hij gedwongen tot het afgeven van zijn passen en (pin)codes. Vervolgens zijn met een pinpas op meerdere momenten geldbedragen van zijn bankrekening opgenomen. In de dagen hieraan voorafgaand is zijn X-box weggenomen. Hij heeft in zijn aangifte verklaard over de geweldshandelingen en, voor zover mogelijk, door wie die zijn gepleegd. Als daders noemt hij in zijn aangifte de volgende namen: [voornaam medverdachte 1] , [roepnaam verdachte] , [voornaam medeverdachte 3] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’. Deze personen zouden tezamen de verweten (gewelds)handelingen hebben verricht. Nadat hij een aantal dagen in de woning was vastgehouden is hij door [voornaam medeverdachte 3] op 14 februari 2018 naar Antwerpen gebracht en uit de auto gezet.
De aangifte wordt ondersteund door de verklaringen van [naam getuige 1] , [naam getuige 2] , [naam medeverdachte 2] en [naam verdachte] . [naam getuige 1] heeft naar eigen zeggen de geweldshandelingen niet gezien. [naam getuige 1] heeft wel verklaard dat de aangever gedurende de ten laste gelegde periode in de woning was en dat zij toen letsel bij hem heeft gezien. [naam getuige 1] verwijst vervolgens in haar verklaring naar de verdachten [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ voor betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Ook [naam getuige 2] heeft bij het aantreffen van de aangever in België direct letsel geconstateerd.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte als ook uit de verklaring van [naam medeverdachte 2] en [naam getuige 2] blijkt dat aangever in Antwerpen uit de auto is gezet en direct [naam getuige 2] om hulp vroeg. Laatstgenoemde zag de verwondingen en belde de politie. De politiearts in Antwerpen stelde vast dat aangever zware verwondingen had. Van enige vrijwilligheid bij aangever om naar Antwerpen te gaan, zoals [naam medeverdachte 2] heeft verklaard, kan geen sprake zijn geweest.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van de aangever als betrouwbaar en geloofwaardig dienen te worden aangemerkt. De aangever heeft eerst bij de Belgische politie en vervolgens bij de Nederlandse politie concrete, gedetailleerde en consistente verklaringen afgelegd, die zoals hiervoor is aangegeven in belangrijke mate en op belangrijke onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen.
De rechtbank gaat gelet op het bovenstaande uit van de betrokkenheid van [naam medeverdachte 1] , [naam verdachte] , [naam medeverdachte 2] en ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ bij de ten laste gelegde feiten.
Over ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ heeft de aangever verklaard dat hij had gehoord dat ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ gedurende de ten laste gelegde periode zou zijn aangehouden voor drugsbezit. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat de verdachte [naam medeverdachte 3] op 12 februari 2018 door de politie is aangehouden en vervolgens twee dagen op het politiebureau is vastgehouden.
Daarnaast heeft [naam getuige 1] naar aanleiding van het tonen van een foto van [naam medeverdachte 3] verklaard dat dat ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ is. Dit zou de vriend van haar dochter [naam persoon 2] zijn.
[naam medeverdachte 3] heeft bij de politie verklaard dat hij een relatie heeft met [naam persoon 2] , de dochter van [naam getuige 1] . Gelet op deze bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd is de rechtbank van oordeel dat met ‘kleine [bijnaam medeverdachte 3] ’ verdachte [naam medeverdachte 3] wordt bedoeld.
Medeplegen
Voor de kwalificatie van medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Van belang is dat een – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Hierbij kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de aangifte leidt de rechtbank af dat [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] diverse geweldshandelingen hebben gepleegd. De aangever heeft door toepassing van het geweld, en de bedreiging met meer fysiek geweld zijn passen en (pin)code(s) afgegeven. Vervolgens hebben [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] met de verkregen pincode behorende bij een pinpas van de aangever op meerdere momenten geld opgenomen bij pinautomaten. Op camerabeelden is vastgelegd dat [naam medeverdachte 2] geld opneemt, terwijl [naam medeverdachte 1] daarbij aanwezig is. [naam medeverdachte 1] distantieert zich hier niet van, maar bemoeit zich actief met het pinnen.
De aangever heeft verklaard dat [naam medeverdachte 1] geen geweld heeft gepleegd, maar eerder een leidinggevende rol had. Daarnaast zijn [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] niet gezien toen met de pinpas geld werd opgenomen. De rechtbank ziet de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten evenwel als één geheel vanwege het gezamenlijke doel van de samenwerking om geld van de aangever te verkrijgen, en is daarom van oordeel dat het mededaderschap geldt voor alle verdachten voor al deze feiten. Niet vereist is immers dat alle handelingen door alle verdachten zelf zijn verricht. Uit de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd volgt naar het oordeel van de rechtbank dat alle verdachten nauw en bewust hebben samengewerkt. [naam medeverdachte 1] had in overwegende mate de leiding en [naam medeverdachte 2] , [naam verdachte] en [naam medeverdachte 3] voerden onder meer de geweldshandelingen uit. [naam medeverdachte 1] heeft hen daarbij niet tegengehouden en/of daarvan afstand genomen. Tezamen hebben de verdachten ervoor gezorgd dat de aangever niet vrijwillig uit de woning kon vertrekken, is mishandeld, zijn passen en (pin)code(s) onder dwang afstond en vervolgens beroofd is van zijn geld.
4.1.3.
Beoordeling ten aanzien van feit 5
Uit de aangifte waaruit volgt dat de aangever meermalen met een moersleutel is geslagen. De aangever verklaart daarover dat ‘ [roepnaam verdachte] ’ – zijnde de verdachte – dit zou hebben gedaan. Ook [naam getuige 1] heeft verklaard dat er een moersleutel aanwezig was. Zoals hiervoor is overwogen heeft de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de aangever. De rechtbank kan echter op basis van het dossier niet vaststellen wat voor moersleutel het betreft, met name welk gewicht die heeft, en met welke intensiteit is geslagen. Gelet hierop acht de rechtbank het onder 5 impliciet primair ten laste gelegde (poging tot doodslag) niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank op grond van de aangifte en de verklaring van [naam getuige 1] het impliciet subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) wettig en overtuigend bewezen.
4.1.4.
Conclusie
Bewezen is het onder 1, 2, 3, 4, 5 impliciet subsidiair ten laste gelegde.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders
- de armen en benen van die [naam slachtoffer] vastgetaped en vastgetaped gehouden en
- de mond van die [naam slachtoffer] met tape afgeplakt en
- een intimiderende en dreigende sfeer gecreëerd en behouden waardoor die [naam slachtoffer] werd belet te gaan waarheen hij zich wilde begeven;
2.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen [naam slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) (met kracht)
- op het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan en
- op de rug van die [naam slachtoffer] te stampen en
- die [naam slachtoffer] over de grond te slepen en
- met de achterkant van een hakbijl in het gezicht van die [naam slachtoffer] te slaan en
- die [naam slachtoffer] te dwingen om wit poeder te snuiven;
3.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van goederen en het ter beschikking stellen van gegevens, te weten zijn (pin)code(s) van zijn pinpas en telefoon en internetbankierenapp, toebehorende aan die [naam slachtoffer] ,
welk geweld en bedreiging met geweld bestonden uit het (meermalen) (met kracht)
- slaan op het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer] en
- afsnijden van het haar van die [naam slachtoffer] en
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden - zakelijk weergegeven - dat zijn vingers eraf gehakt worden als hij zijn codes niet zou geven , ;
4.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 12 februari 2018 tot en met 13 februari 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 4026,20 euro, welke geldbedragen toebehoren aan [naam slachtoffer] , zulks nadat hij, verdachte en zijn mededaders die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hadden gebracht door middel van een valse sleutel, te weten zonder toestemming gebruik maken van een bankpas op naam van die [naam slachtoffer] met bijbehorende pincode;
5.
hij in de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen met een moersleutel op het hoofd en lichaam van die [naam slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1..medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden;

2..medeplegen van mishandeling;

3. afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;

4. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.

5..impliciet subsidiair,

poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving, mishandeling, afpersing en gekwalificeerde diefstal. De verdachten hebben de aangever enkele dagen in zijn gehuurde kamer vastgehouden en hem door middel van geweld gedwongen zijn (pin)codes af te geven. De aangever is hierbij geslagen, onder andere met een moersleutel, en met verder fysiek geweld bedreigd. Het slaan met de moersleutel op het hoofd en lichaam was van dien aard dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel had kunnen oplopen. Toen de aangever eindelijk onder druk van het geweld en de bedreigingen zijn (pin)codes had afgegeven, zijn twee van de verdachten meerdere keren met de pinpas gaan pinnen. Hierbij is in totaal een groot geldbedrag opgenomen. Na enkele dagen is de aangever met de auto naar Antwerpen gebracht, alwaar hij op straat uit de auto is gezet en achtergelaten.
Dit zijn ernstige feiten. De verdachten hebben door hun handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de aangever. Dat deze situatie voor de aangever bijzonder beangstigend moet zijn geweest, staat dan ook buiten kijf. Uit zijn verklaring blijkt dat hij niet alleen fysiek pijn heeft geleden, maar ook doodsangsten heeft uitgestaan. De verdachten hadden kennelijk geen oog voor de gevolgen van deze feiten voor de aangever en waren alleen gericht op hun eigen financiële voordeel. Hierbij neemt de rechtbank hen ook kwalijk dat de aangever iemand is die kort ervoor vanuit het buitenland in Nederland was gekomen, de Nederlandse taal niet machtig is en in zoverre extra kwetsbaar was. De verdachten waren daarvan op de hoogte en hebben hier op laffe wijze misbruik van gemaakt. Daarnaast dragen dergelijke misdrijven ook bij aan een gevoelen van onveiligheid in de samenleving.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 11 april 2022, waaruit blijkt dat de verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages
In het dossier is een tweetal rapporten gevoegd; van de Bouman GGZ van 12 juli 2018 en van de psycholoog mr. drs. [naam psycholoog] van 5 juli 2018. De rechtbank constateert dat deze rapporten zijn verouderd. De rechtbank heeft hiervan daarom alleen kennisgenomen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf onder meer acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en gaat als vertrekpunt uit van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
In het geval van de verdachte heeft de rechtbank enerzijds in strafverzwarende zin rekening gehouden met zijn rol bij de bewezenverklaarde feiten en anderzijds met de ruime overschrijding van de redelijke termijn in zijn zaak. Ook is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Verder heeft de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen.
Deze omstandigheden maken dat de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke forse gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden zal opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 236 dagen. Daarnaast zal de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Uit het voorgaande volgen de ernstige bezwaren en recidivegrond voor voorlopige hechtenis, waarbij het belang bij voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8..Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam slachtoffer] ter zake van de ten laste gelegde feiten. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 85.200,-- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft daarnaast gesteld immateriële schade te hebben geleden en vordert vergoeding daarvan, zonder daarbij een concreet bedrag te noemen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, omdat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair is bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijkheid moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde van oordeel dat evident is dat aan de benadeelde partij door de bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Aangezien de benadeelde partij zelf geen schadebedrag heeft gevorderd, zal de rechtbank die schade op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid begroten en vaststellen op € 4.000,--. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Het deel van de vordering dat ziet op de gevorderde materiële schade is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan nog bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte de strafbare feiten waarmee bij de strafoplegging rekening is gehouden, ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend, samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededaders de benadeelde partij betalen, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 11 februari 2018.
Nu de vordering van de benadeelde partij (gedeeltelijk) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 63, 282, 300, 302, 311 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 5 impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 4 en 5 impliciet subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 22 (tweeëntwintig) maanden;
heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , te betalen een bedrag van
€ 4.000,-- (zegge: vierduizend euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 11 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij [naam slachtoffer] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij [naam slachtoffer] gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de hoofdelijke verplichting aan de staat ten behoeve van [naam slachtoffer] te betalen
€ 4.000,-- (zegge: vierduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 4.000,-- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van maximaal
50 (vijftig) dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij [naam slachtoffer] , waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J.A.M. Cooijmans, voorzitter,
en mrs. G.P. van de Beek en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. M.A. de Vries en V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter en de griffier mr. De Vries zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari
2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [naam slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd
en/of beroofd gehouden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s)
- de armen en/of benen en/of voeten van die [naam slachtoffer] vastgebonden/vastgetaped
en/of vastgebonden/vastgetaped gehouden en/of
- de mond van die [naam slachtoffer] met tape afgeplakt en/of
- een intimiderende en dreigende sfeer gecreëerd en/of behouden waardoor die
[naam slachtoffer] werd belet te gaan waarheen hij zich wilde begeven;
(artikel 282/47 Wetboek van Strafrecht)
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari
2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) (met kracht)
- in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan/stompen en/of
schoppen/trappen en/of
- op de rug van die [naam slachtoffer] te stampen en/of
- die [naam slachtoffer] over de grond te slepen en/of
- met (de achterkant van) een hakbijl en/of een messenslijper in/op/tegen het
gezicht/hoofd en/of lichaam van die [naam slachtoffer] te slaan en/of
- die [naam slachtoffer] te dwingen om wit poeder te snuiven;
(artikel 300/47 Wetboek van Strafrecht)
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 11 februari 2018 tot en met 15 februari
2018 te Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [naam slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van
goederen en/of het ter beschikking stellen van gegevens, te weten(pin)code(s) van zijn pinpas(sen) en/of telefoon en/of
internetbankierenapp,
in elk geval enig goed
of enige gegevens, geheel of ten dele toebehorende aan die [naam slachtoffer] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of bedreiging met geweld bestond(en) uit het
(meermalen) (met kracht)
- slaan/stompen en/of schoppen/trappen in/op/tegen het hoofd en/of lichaam van
die [naam slachtoffer] en/of
- afsnijden van het haar van die [naam slachtoffer] en/of
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de de woorden - zakelijk weergegeven - dat
zijn vingers eraf gehakt worden als hij zijn codes niet zou geven en/of dat
hij geld moest geven omdat hij anders zou worden vermoord, althans woorden
van gelijkende dreigende aard en/of strekking;
(artikel 317/47 Wetboek van Strafrecht)
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 317 lid 3 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2018
tot en met 13 februari 2018 te Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 4026,20 euro),
welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer] , in
elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn
mededader(s),
zulks nadat hij, verdachte en/of zijn mededader(s) die/dat weg te nemen
geldbedrag(en) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht
door middel van een valse sleutel, te weten
zonder toestemming gebruik maken van een of meer bankpas(sen) op naam van die
[naam slachtoffer] (met bijbehorende pincode(s));
(artikel 311/47 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 11 februari 2018, althans in of omstreeks de periode van
11 februari 2018 tot en met 15 februari 2018 te Rotterdam
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
meermalen met (met kracht) met een moersleutel op het hoofd en/of lichaam van
die [naam slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287/302/45 Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht