ECLI:NL:RBROT:2022:5451
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake hoofdverblijf en gezamenlijke huishouding tussen eisers
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in de zaken ROT 20/2569 en ROT 20/2570. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser vanaf 18 juli 2005 tot 6 juni 2019 zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft gehad. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten van de Svb gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er pas vanaf 6 juni 2019 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eisers. De rechtbank heeft de Svb in de gelegenheid gesteld om het door haar geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten te herstellen, maar de Svb heeft aangegeven hier geen gebruik van te maken. Hierdoor heeft de rechtbank de bestreden besluiten vernietigd voor de periode van 18 juli 2005 tot 6 juni 2019 en de primaire herzienings- en terugvorderingsbesluiten herroepen voor deze periode. De rechtbank heeft de Svb ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 2.600,-, en het door eisers betaalde griffierecht van elk € 48,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.