ECLI:NL:RBROT:2022:5451

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 april 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
ROT 20/2569 en ROT 20/2570
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einduitspraak na bestuurlijke lus inzake hoofdverblijf en gezamenlijke huishouding tussen eisers

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 28 april 2022 uitspraak gedaan in de zaken ROT 20/2569 en ROT 20/2570. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Sociale verzekeringsbank (Svb) niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser vanaf 18 juli 2005 tot 6 juni 2019 zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft gehad. De rechtbank heeft de beroepen van eisers gegrond verklaard en de bestreden besluiten van de Svb gedeeltelijk vernietigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er pas vanaf 6 juni 2019 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eisers. De rechtbank heeft de Svb in de gelegenheid gesteld om het door haar geconstateerde gebrek in de bestreden besluiten te herstellen, maar de Svb heeft aangegeven hier geen gebruik van te maken. Hierdoor heeft de rechtbank de bestreden besluiten vernietigd voor de periode van 18 juli 2005 tot 6 juni 2019 en de primaire herzienings- en terugvorderingsbesluiten herroepen voor deze periode. De rechtbank heeft de Svb ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 2.600,-, en het door eisers betaalde griffierecht van elk € 48,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Dordrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 20/2569 en ROT 20/2570

uitspraak van de meervoudige kamer van 28 april 2022 in de zaken tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser, en

[naam eiseres],te [woonplaats eiseres] eiseres,
samen ook: eisers,
gemachtigde: mr. N. Roos,
en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder,

gemachtigde: mr. G.W. Eind.

Procesverloop

ROT 20/2569 en 20/2570
Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak van 13 december 2021 verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de bestreden besluiten van 3 en 6 april 2020 gebrekkig tot stand zijn gekomen en heeft zij verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
Bij brief van 20 januari 2022 heeft verweerder de rechtbank bericht dat hij geen gebruik zal maken van de gelegenheid het door de rechtbank geconstateerde gebrek te herstellen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

ROT 20/2569 en 20/2570
1. Wat de rechtbank hierna overweegt ziet op beide zaken.
2. De tussenuitspraak, waar de rechtbank bij blijft, maakt deel uit van deze einduitspraak. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast en niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser vanaf augustus 2005 zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft gehad. Wel vindt de rechtbank het aannemelijk dat eiser en eiseres samenwonen vanaf de datum dat eiseres uit het revalidatiecentrum is ontslagen en eiser bij haar is gaan wonen om voor haar te zorgen. Dat brengt mee dat in elk geval vanaf 6 juni 2019 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eisers.
3. Uit de tussenuitspraak blijkt dat de bestreden besluiten onzorgvuldig zijn voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berusten, zodat zij in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld het gebrek in de bestreden besluiten te herstellen.
4. Nu verweerder aan de rechtbank heeft meegedeeld dat hij het vastgestelde gebrek niet zal herstellen, stelt de rechtbank vast dat hij niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast en niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser vanaf augustus 2005 zijn hoofdverblijf bij eiseres heeft gehad. De rechtbank zal met het oog op (zoveel mogelijk) finale geschilbeslechting als volgt beslissen.
5. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten gegrond en vernietigt de bestreden besluiten voor zover zij betrekking hebben op de periode van 18 juli 2005 tot 6 juni 2019. De primaire herzienings- en terugvorderingsbesluiten worden herroepen voor zover zij zien op de periode van 18 juli 2005 tot 6 juni 2019.
6. Nu er pas vanaf 6 juni 2019 sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eisers, blijven de bestreden besluiten en primaire herzienings- en terugvorderingsbesluiten in stand voor zover zij zien op de periode vanaf 6 juni 2019. Verweerder dient vast te stellen welk terugvorderingsbedrag de herziening per 6 juni 2019 tot gevolg heeft. De reden dat de rechtbank niet zelf in de zaak voorziet is dat de rechtbank deze berekening niet zelf kan maken.
7. Omdat de beroepen gegrond wordt verklaard, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.600,- (1 punt voor het maken van bezwaar en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 541,- en wegingsfactor 1, en daarnaast 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1, waarbij wordt uitgegaan van samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover zij betrekking hebben op de periode van 18 juli 2005 tot 6 juni 2019;
- herroept de primaire herzienings- en terugvorderingsbesluiten voor zover zij betrekking hebben op de periode van 18 juli 2005 tot 6 juni 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het terugvorderingsbedrag vanwege de herziening vanaf 6 juni 2019 vaststelt;
- bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van elk € 48,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.600,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, voorzitter, mr. I. Bouter en mr. E. Lunenberg, leden, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 28 april 2022.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.