ECLI:NL:RBROT:2022:5450

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
9578022 CV EXPL 21-40336
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over afrekening stookkosten en bewijsvoering van de verhuurder

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft Woningstichting Samenwerking Vlaardingen (hierna: WSV) een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] met betrekking tot de betaling van stook- en servicekosten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 29 november 2021, waarin WSV een totaalbedrag van € 2.371,79 eist, bestaande uit de hoofdsom van € 2.003,54, rente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde heeft de facturen voor de jaren 2019 en 2020 niet betaald en heeft aangevoerd dat de afrekeningen te hoog zijn en dat hij recht heeft op inzage in de onderliggende stukken.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat WSV de afrekeningen tijdig heeft verstrekt en dat [gedaagde 1] niet heeft aangetoond dat hij om inzage heeft gevraagd voordat de conclusie van antwoord werd ingediend. De rechter heeft ook geoordeeld dat de door WSV gevorderde servicekosten toewijsbaar zijn, maar dat de hoogte van de stookkosten ter discussie staat. [gedaagde 1] heeft betoogd dat zijn verbruik drie keer zo hoog is als gemiddeld, wat aanleiding geeft tot twijfels over de werking van de verwarmingsinstallatie en de meters.

De kantonrechter heeft WSV toegelaten om bewijs te leveren dat de verwarmingsinstallatie en de meters in de jaren 2019 en 2020 naar behoren hebben gefunctioneerd. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden, waarbij WSV de gelegenheid krijgt om bewijsstukken te overleggen en eventueel een deskundigenonderzoek te laten uitvoeren. De zaak is aangehouden voor een rolzitting op 23 augustus 2022, waar WSV zich moet uitlaten over de wijze van bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9578022 CV EXPL 21-40336
datum uitspraak: 1 juli 2022
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Woningstichting Samenwerking Vlaardingen,
vestigingsplaats: Vlaardingen,
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Vermeulen (GGN Mastering Credit),
tegen

1..[gedaagde 1] ,

woonplaats: [woonplaats] ,
2. [gedaagde 2] ,
woonplaats: [woonplaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. Ö. Sahin.
De partijen worden hierna ‘WSV’ en (in enkelvoud) ‘ [gedaagde 1] ’ genoemd.

1..De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 29 november 2021, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de repliek, met bijlagen;
  • de dupliek.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde 1] huurt van WSV de woonruimte aan de [adres] in Vlaardingen.
2.2.
WSV heeft [gedaagde 1] drie afrekeningen gestuurd voor service- en stookkosten, over de jaren 2019 en 2020. Het gaat om de volgende facturen:
Datum
Omschrijving
Bedrag
22-06-2020
Stook- en servicekosten 2019
€ 894,62
19-04-2021
Servicekosten 2020
€ 94,02
22-06-2021
Stookkosten 2020
€ 1.014,90
Het in totaal over 2019 en 2020 in rekening gebrachte bedrag (naast de door [gedaagde 1] betaalde voorschotten) bedraagt daarmee € 2.003,54.
2.3.
[gedaagde 1] heeft de onder 2.2 genoemde facturen niet betaald.
2.4.
Op 13 oktober 2021 heeft WSV [gedaagde 1] een zogenoemde ’14-dagenbrief’ gestuurd. In deze brief is [gedaagde 1] in de gelegenheid gesteld om een bedrag van € 2.003,65 (het totaalbedrag van de facturen plus € 0,11 vervallen rente) zonder bijkomende kosten te betalen. WSV heeft [gedaagde 1] in deze brief ook geïnformeerd dat de incassokosten als hij niet op tijd betaalt € 300,53 plus € 63,11 aan btw bedragen.

3..Het geschil

3.1.
WSV eist samengevat:
  • [gedaagde 1] te veroordelen aan haar te betalen € 2.371,79, met rente over een bedrag van € 2.003,54;
  • [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.003,54, rente van € 4,61 (berekend tot 29 november 2021) en buitengerechtelijke kosten van € 363,64.
3.2.
Op de grondslag voor de vordering en het verweer van [gedaagde 1] wordt, voor zover relevant voor de beslissing, hieronder bij de beoordeling nader ingegaan.

4..De beoordeling

Afrekeningen
4.1.
[gedaagde 1] heeft opgemerkt dat hij bereid is om aan WSV te betalen wat redelijk is (aan stook- en servicekosten). De discussie gaat vooral over de hoogte van de stookkosten. Daarnaast heeft [gedaagde 1] naar voren gebracht dat:
WSV te laat zou zijn met het versturen van de afrekeningen en dat hij daarom niet hoeft te betalen;
hij recht heeft op inzage van de onderliggende stukken en dat hij zijn betalingsverplichting mag opschorten zolang daaraan niet is voldaan.
Omdat deze laatste twee argumenten het verst strekken, zal de kantonrechter die eerst bespreken.
Termijn afrekening
4.2.
In artikel 7:259 lid 2 BW is bepaald dat de verhuurder jaarlijks binnen zes maanden na afloop van een kalenderjaar een naar soort afgesplitst overzicht van de kosten voor nutsvoorzieningen met een individuele meter en servicekosten moet verstrekken. De afrekening over 2019 moest daarom uiterlijk 1 juli 2020 worden verstrekt en die over 2020 uiterlijk 1 juli 2021. Uit de onder 2.2 genoemde data van de facturen blijkt dat WSV de afrekeningen op tijd heeft verstrekt. [gedaagde 1] heeft de ontvangst van de afrekeningen niet betwist. Dit verweer van [gedaagde 1] slaagt dus niet.
Inzagerecht
4.3.
In artikel 7:259 lid 4 BW is bepaald dat de verhuurder de huurder desverzocht de gelegenheid geeft tot inzage in de boeken en andere bescheiden (of afschriften) die aan de jaarafrekening ten grondslag liggen. Het woord ‘desverzocht’ betekent dat de huurder wel om die inzage moet vragen. WSV heeft betwist dat [gedaagde 1] op enig moment vóór de conclusie van antwoord om inzage heeft gevraagd en [gedaagde 1] heeft niet (gemotiveerd genoeg) toegelicht dat en zo ja wanneer en hoe hij dat dan zou hebben gedaan. Na het beroep op het inzagerecht in de conclusie van antwoord heeft WSV bij repliek alle onderliggende stukken overgelegd. [gedaagde 1] heeft geen opmerkingen gemaakt over die stukken, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat WSV hiermee naar tevredenheid van [gedaagde 1] aan haar verplichting tot het geven van inzage heeft voldaan. Het voorgaande betekent dat WSV niet in verzuim is geraakt; [gedaagde 1] mocht daarom zijn betalingsverplichting niet opschorten.
Servicekosten
4.4.
[gedaagde 1] heeft de door WSV in rekening gebrachte servicekosten niet betwist. Sterker nog: uit de conclusie van dupliek blijkt dat het geschil enkel (nog) gaat over de hoogte van de stookkosten. De door WSV gevorderde bedragen ter zake van de servicekosten zijn daarom toewijsbaar.
Hoogte stookkosten
4.5.
Artikel 7:259 lid 1 BW bepaalt dat de betalingsverplichting van de huurder met betrekking tot de kosten voor de nutsvoorzieningen met een individuele meter het bedrag is dat in overeenstemming is met hetgeen als een redelijke vergoeding kan worden beschouwd, als partijen geen overeenstemming over die betalingsverplichting hebben. Gelet op de betwisting van de hoogte van de stookkosten is hier geen sprake van overeenstemming. Het uitgangspunt bij de redelijke kosten is dat de verhuurder de daadwerkelijke kosten aan de huurder kan doorbelasten. Bij wijze van uitzondering, als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan er reden zijn om de redelijke kosten op een ander (lager) bedrag vast te stellen.
4.6.
WSV heeft toegelicht op welke manier het verbruik is vastgesteld. Dat gebeurt door het uitlezen van meters op de verwarming. Die meters worden ieder jaar op 0 gezet. Op basis van het afgelezen verbruik wordt afgerekend. Van twee meters worden volgens WSV inmiddels geen gegevens meer ontvangen, reden waarom WSV een inspectie wil laten uitvoeren door Ista.
4.7.
[gedaagde 1] betwist dat de afrekening klopt, omdat het verbruik te hoog (zelfs exorbitant) zou zijn. Het verbruik zou drie maal zo hoog zijn als het gemiddelde voor huurders met een vergelijkbaar appartement en een vergelijkbare gezinsgrootte. Het werkelijk verbruik over 2019 zou 5.358 m³ zijn en over 2020 4.687 m³, terwijl het gemiddelde verbruik ongeveer 1.720 m³ per jaar is. [gedaagde 1] vraagt zich dan ook af of de meters wel juist functioneren. [gedaagde 1] meent dat WSV had moeten onderzoeken of de meters wel juist functioneren en dus of de verbruiksgegevens over 2019 en 2020 wel kloppen. Dit geldt te meer nu [gedaagde 1] op basis van het in rekening gebrachte voorschotbedrag geen rekening hoefde te houden met zo’n hoog verbruik als nu – achteraf – in rekening is gebracht.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de verbruiksgegevens over 2019 en 2020 zodanig afwijken van het gemiddelde verbruik voor een soortgelijke woonruimte, dat de door WSV gevorderde bedragen enkel kunnen worden toegewezen als zij voldoende aannemelijk maakt dat de verwarmingsinstallatie en de meters naar behoren hebben gefunctioneerd in deze jaren. Ook de omstandigheid dat [gedaagde 1] vanwege het relatief lage voorschot geen rekening hoefde te houden met een zo hoge afrekening, draagt aan dit oordeel bij. Dat WSV een generiek voorschot in rekening brengt en de verantwoordelijkheid voor het verhogen ervan volledig bij haar huurders legt, komt voor rekening en risico van WSV zelf en ontslaat haar niet van de verantwoordelijkheid om te controleren of de installaties en meetapparatuur in haar woningen goed functioneren. Als WSV erin slaagt om voldoende aannemelijk te maken dat de installatie en apparatuur naar behoren hebben gefunctioneerd, dan zal [gedaagde 1] het gemeten verbruik moeten betalen. In dat geval ziet de kantonrechter in het enkele feit dat het verbruik (fors) afwijkt van het gemiddelde geen reden om de gevorderde bedragen (deels) af te wijzen.
4.9.
Gelet op het voorgaande zal WSV worden toegelaten om bewijs te leveren, zoals hierna gemeld, waaruit voldoende aannemelijk wordt dat de verwarmingsinstallatie ten behoeve van het gehuurde en de meetapparatuur in het gehuurde in 2019 en 2020 juist hebben gefunctioneerd. Het ligt voor de hand dat WSV dit onderzoek, zoals al de bedoeling was, door Ista laat uitvoeren, hoewel het WSV uiteraard vrij staat om zelf invulling aan de bewijsopdracht te geven. In geval van een onderzoek in het gehuurde zal [gedaagde 1] hieraan (in redelijkheid) medewerking moeten verlenen.
4.10.
Als WSV een deskundigenonderzoek laat uitvoeren en daarvan een rapport overlegt, zal [gedaagde 1] in de gelegenheid worden gesteld om daar vervolgens bij akte op te reageren.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
laat WSV toe tot het bewijs van feiten en/of omstandigheden op grond waarvan voldoende aannemelijk wordt dat de verwarmingsinstallatie ten behoeve van het gehuurde en de meetapparatuur in het gehuurde in 2019 en 2020 juist hebben gefunctioneerd.
5.2.
bepaalt dat:
  • WSV zich ter rolzitting van
  • dat wil doen door schriftelijke bewijsstukken, zij die dan dadelijk bij die akte in het geding moet brengen, met dien verstande dat indien zij bewijs wil leveren door overlegging van een deskundigenrapport en dat deskundigenrapport op dat moment nog niet beschikbaar is, zij zal moeten mededelen op welke datum het rapport gereed zal zijn, waarna de kantonrechter een datum zal bepalen voor overlegging van dit rapport;
  • indien zij getuigen wenst voor te brengen, zij in die akte opgave moet doen van naam en woonplaats van de door haar voor te brengen getuigen alsook van de verhinderdata van beide partijen voor de daaropvolgende vier maanden; WSV zal te zijner tijd zelf zorg hebben te dragen voor behoorlijke oproeping van de getuigen;
  • het getuigenverhoor dan zal worden gehouden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100, gebouw B (het rode gebouw) te Rotterdam, ten overstaan van de hierna genoemde kantonrechter;
5.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
51909