ECLI:NL:RBROT:2022:5432
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wegens schending van eigendomsrechten en niet te goeder trouw
In deze zaak heeft verzoeker op 13 april 2022 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 13 juni 2022 is verzoeker gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker inkomsten ontvangt uit de Participatiewet en een schuldenlast heeft van € 15.075,94. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoeker in de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank concludeert dat dit in het geval van verzoeker niet aannemelijk is.
De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar verschillende omstandigheden, waaronder de aard en omvang van de vorderingen en het gedrag van verzoeker met betrekking tot zijn schulden. Verzoeker heeft een schuld aan een schuldeiser laten ontstaan en heeft in plaats van het gehuurde terug te geven, het verkocht. Dit wordt gezien als een schending van de eigendomsrechten van de schuldeiser, wat bijdraagt aan de conclusie dat verzoeker niet te goeder trouw is geweest. Hoewel verzoeker recent hulp heeft gezocht en zijn vaste lasten door een budgetbeheerder worden voldaan, zijn deze ontwikkelingen niet voldoende om een toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen.
De rechtbank wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af, maar merkt op dat indien verzoeker zijn leven verder stabiliseert, een volgend verzoek mogelijk meer kans van slagen heeft. De beslissing is openbaar uitgesproken op 24 juni 2022 door mr. M. Aukema, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier.