ECLI:NL:RBROT:2022:5430

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
FT EA 22/311 / FT EA 22/312
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 4 april 2022 een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, samen met een verzoek om een dwangakkoord. Dit verzoek was gericht aan [schuldeiser], die weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. Tijdens de zitting op 13 juni 2022 was [schuldeiser] niet aanwezig, terwijl verzoekster en haar begeleiders wel aanwezig waren. Verzoekster had een schuld van € 8.734,66 bij zes concurrente schuldeisers en had een regeling aangeboden waarbij zij 18,03% van de schulden zou betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat vijf van de zes schuldeisers akkoord gingen met de regeling, maar [schuldeiser] weigerde, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de andere schuldeisers afgewogen tegen de belangen van [schuldeiser]. Het belang van [schuldeiser] bij volledige betaling van haar vordering werd als minder zwaarwegend beschouwd, vooral omdat de andere schuldeisers al akkoord waren gegaan met de regeling. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling het uiterste was wat verzoekster kon bieden, gezien haar financiële situatie en de begeleiding die zij ontving. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verzoekster en de schuldeisers die instemden met de regeling zwaarder wogen dan die van [schuldeiser].

Daarom heeft de rechtbank het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling toegewezen en [schuldeiser] veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot. Tevens werd het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen, omdat er nu een gedwongen schuldregeling was afgekondigd. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M. Aukema op 24 juni 2022.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 24 juni 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 4 april 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]), die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 13 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw R. Geelen, werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw M. van Hal, werkzaam bij Syndion (hierna: begeleider);
  • mevrouw M. van Oirschot, werkzaam bij Mijnbudgetcoach.nl B.V..
[schuldeiser] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift zes concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 8.734,66 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 8 oktober 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 18,03 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. Volgens de aangeboden schuldregeling wordt het aangeboden percentage – door middel van een door schuldhulpverlening ter beschikking gesteld saneringskrediet – in één keer aan de schuldeisers uitgekeerd. De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op ongewijzigde voortzetting van haar Participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de gemeente vrijgesteld van de verplichting om te solliciteren vanwege psychische klachten en wordt begeleid door een begeleider van Syndion die haar gedurende dit traject blijft begeleiden.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Daarnaast worden haar vaste lasten al sinds juni 2019 door haar budgetbeheerder voldaan.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat door samenloop van omstandigheden (ziekte van haar begeleider, vervanging van een collega bij Sociale Dienst Drechtsteden waardoor zij niet meer wist naar wie zij de stukken moest opsturen en het coronavirus) de aanvraag van het dwangakkoord en de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op zich heeft laten wachten. In oktober 2020 is het voorstel gedaan aan de schuldeisers en in april 2022 zijn de verzoeken bij de rechtbank ingediend.
Vijf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.909,03 op verzoekster, welke 44,8 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat zij in de afgelopen 10 jaar al eens heeft meegewerkt aan een schuldhulpverleningstraject waarbij zij aan verzoekster kwijting heeft verleend.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 44,8 %. De andere schuldeisers, namelijk vijf van de zes schuldeisers, zijn met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts is het voorstel naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd, met inachtneming van hetgeen ter terechtzitting is besproken.
De rechtbank is van oordeel dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht. Uit het verzoekschrift en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verzoekster niet beschikt over betaald werk. Verzoekster ontvangt al een langere tijd een participatiewet-uitkering. Verzoekster is door de gemeente vrijgesteld van de verplichting te solliciteren en wordt begeleid door een begeleider van Syndion die gedurende dit traject haar blijft begeleiden. Voldoende aannemelijk is geworden dat – ook al vindt zij betaald werk – zij in de komende jaren geen inkomen zal kunnen verwerven dat hoger is dan haar huidige inkomen, zodat geen aanvullende afdrachtscapaciteit zal ontstaan.
Naar verwachting zal de uitwerking van het voorstel een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat de schuldsaneringsregeling op verzoekster van toepassing zou zijn, zoals subsidiair verzocht. Immers, de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal aanzienlijke kosten met zich brengen, bestaande uit salaris voor de bewindvoerder en griffierecht, die in mindering komen op hetgeen verzoekster zou kunnen afdragen in de schuldsaneringsregeling. Dat betekent dat toepassing van de schuldsaneringsregeling de schuldeisers minder zou opleveren dan bij het akkoord wordt aangeboden. Daar komt nog bij dat een eventuele bate voor de schuldeisers pas aan het einde van de schuldsaneringsregeling wordt uitgekeerd, terwijl de aangeboden regeling erin voorziet dat het aangeboden bedrag ineens en op korte termijn betaalbaar wordt gesteld.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen. Het interne beleid van [schuldeiser] om binnen 10 jaar na afloop van een eerdere minnelijke saneringsregeling niet opnieuw mee te werken aan een voorstel voor een (nieuwe) regeling kan daar niet aan af doen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.