ECLI:NL:RBROT:2022:5429

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
FT EA 22/384 / FT EA 22/385
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 26 april 2022 een verzoek ingediend om een dwangakkoord te verkrijgen, omdat een van haar schuldeisers, [schuldeiser], weigerde in te stemmen met de aangeboden schuldregeling. De rechtbank heeft op 24 juni 2022 uitspraak gedaan. Verzoekster heeft twaalf schuldeisers, waarvan één preferente en elf concurrente, met een totale schuldenlast van € 12.927,35. De aangeboden regeling voorziet in een betaling van 23,38% aan de preferente en 11,69% aan de concurrente schuldeisers. Verzoekster heeft een nul-urencontract en heeft sinds mei 2021 een fulltime baan, waardoor haar afloscapaciteit is verbeterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat elf van de twaalf schuldeisers akkoord zijn gegaan met de regeling, maar [schuldeiser] heeft geweigerd, met als argument dat verzoekster eerder in een schuldsaneringsregeling heeft gezeten.

De rechtbank heeft de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers afgewogen tegen die van [schuldeiser]. De rechtbank oordeelt dat de weigering van [schuldeiser] niet in redelijkheid kan worden gehandhaafd, gezien het feit dat de meerderheid van de schuldeisers akkoord is gegaan en dat verzoekster al aanzienlijke bedragen heeft gespaard voor haar schuldeisers. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de aangeboden regeling is getoetst door een deskundige en dat verzoekster onder beschermingsbewind staat, wat de kans op nieuwe schulden verkleint.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het verzoek van verzoekster toe te wijzen en [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling. De rechtbank heeft de startdatum van de regeling vastgesteld op 24 juni 2022 en de kosten van de procedure op nihil begroot, aangezien er geen griffierecht verschuldigd was en verzoekster niet door een advocaat was bijgestaan. Dit vonnis vervangt de vrijwillige instemming van de schuldeisers en het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 24 juni 2022
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [adres]
[woonplaats],
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 26 april 2022, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om [schuldeiser] (hierna: [schuldeiser]), die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 13 juni 2022 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw G. Krickovic, werkzaam bij Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: schuldhulpverlening);
  • mevrouw R. Hengst, werkzaam bij BilancioBudget B.V. (hierna: beschermingsbewindvoerder).
[schuldeiser] is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2..Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift twaalf schuldeisers, waarvan één preferente en elf concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 12.927,35 van verzoekster te vorderen. Verzoekster heeft bij brief van 29 mei 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 23,38 % aan de preferente schuldeisers en 11,69 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm en de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster heeft een nul-urencontract voor bepaalde tijd. Tot mei 2021 werkte zij parttime en werd haar inkomen aangevuld tot bijstandsniveau met een Participatiewet-uitkering. Sinds mei 2021 werkt verzoekster fulltime.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen, afhankelijk van eventuele wijzigen in inkomsten/uitgaven.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan. Haar vaste lasten worden inmiddels door haar beschermingsbewindvoerder voldaan.
Schuldhulpverlening heeft ter zitting verklaard dat door samenloop van omstandigheden (te weten: ziekteverzuim van een collega, wisseling van contactpersonen bij Sociale Dienst Drechtsteden, het coronavirus, en het meermaals pogingen om [schuldeiser] te bewegen alsnog akkoord te gaan met het aangeboden akkoord) de aanvraag van het dwangakkoord en de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling op zich heeft laten wachten. In mei 2020 is het voorstel gedaan aan de schuldeisers en in april 2022 zijn de verzoekschriften bij de rechtbank ingediend. In de tussentijd heeft verzoekster zich onder bewind laten stellen en werkt zij ook fulltime.
Schuldhulpverlening heeft voorts ter zitting verklaard dat zij door de wisselende inkomsten van verzoekster nog niet voor verzoekster heeft kunnen sparen. Schuldhulpverlening heeft daarom voorgesteld de schuldregeling in te laten gaan vanaf de dag van de behandeling ter terechtzitting (13 juni 2022) dan wel de dag van de uitspraak van deze rechtbank
(24 juni 2022). Verzoekster zal dan gedurende drie jaar vanaf de door de rechtbank te stellen datum van ingang voor de schuldeisers sparen.
De beschermingsbewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat verzoekster vanaf de start van het beschermingsbewind in mei 2021 begonnen is met sparen en dat zij reeds ca. € 8.000,- gespaard heeft voor haar schuldeisers.
Op 1 december 2014 is door deze rechtbank de schone lei uitgekeerd aan verzoekster in de schuldsaneringsregeling die op haar van toepassing is verklaard per 1 december 2011.
Elf schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. [schuldeiser] stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 4.026,23 op verzoekster, welke 31,15 % van de totale schuldenlast beloopt.

3..Het verweer

In haar contacten met schuldhulpverlening heeft [schuldeiser] te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling omdat verzoekster in de afgelopen 10 jaar reeds eerder in de schuldsaneringsregeling heeft gezeten waarbij zij de schone lei heeft verkregen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft [schuldeiser] geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4..De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100 % van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van [schuldeiser] bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of [schuldeiser] in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de vordering van [schuldeiser] een aandeel vormt in de totale schuldenlast van 31,15 %. Een ruime meerderheid van de schuldeisers, namelijk elf van de twaalf schuldeisers, is met de aangeboden regeling akkoord gegaan.
De rechtbank stelt ook vast dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij, te weten Sociale Dienst Drechtsteden. Voorts dient het voorstel goed en controleerbaar gedocumenteerd te zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat dit weliswaar niet het geval is, want het voorstel (verstuurd in mei 2020) waar de schuldeisers mee akkoord zijn gegaan wijkt immers af van hetgeen in het verzoekschrift (ingediend in april 2022) staat en zoals ter zitting is besproken. Zo blijkt uit het verhandelde ter zitting dat verzoekster al ruim een jaar beschikt over een fulltime baan en daarmee meer aflossingscapaciteit heeft gecreëerd. Maar aangezien de schuldeisers hebben ingestemd met een prognoseaanbod waarbij men bij een hogere aflossingscapaciteit van een hogere uitkering aan de schuldeisers kon uitgaan, is de rechtbank van oordeel dat de schuldeisers hiermee niet zijn benadeeld. Daarnaast zal verzoekster naar alle waarschijnlijkheid haar schuldeisers volledig kunnen betalen. De schuldenlast bedraagt € 12.927,35 en verzoekster heeft al ca. € 8.000,00 gespaard voor haar schuldeisers. De schuldregeling dient nog aan te vangen, hetgeen betekent dat zij nog drie jaar de tijd heeft om voor haar schuldeisers te sparen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit het uiterste is waartoe verzoekster in staat moet worden geacht.
Voorts is door schuldhulpverlening ter zitting verklaard dat aan alle waarborgen, die ervoor moeten zorgen dat verzoekster het maximale ten behoeve van haar schuldeisers zal afdragen, is voldaan. Verzoekster staat onder beschermingsbewind. Het ontstaan van nieuwe schulden ligt niet in de rede.
Ten aanzien van hetgeen [schuldeiser] heeft aangevoerd, namelijk dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden schuldregeling omdat de schuldregeling in de afgelopen tien jaar al eerder op verzoekster van toepassing is geweest, is de rechtbank van oordeel dat dit onverlet laat dat de rechtbank haar op grond van artikel 287a Faillissementswet kan bevelen om met het voorstel in te stemmen na een weging van de belangen van [schuldeiser] enerzijds en de overige schuldeisers en verzoekster anderzijds.
Indien geen – gedwongen – schuldregeling tot stand komt, zal het (subsidiaire) verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen worden. Immers, verzoekster heeft eerder in de schuldsaneringsregeling gezeten. De looptijd van die regeling liep van 1 december 2011 tot 1 december 2014. De regeling is toen beëindigd met de schone lei. Het gevolg daarvan is dat verzoekster tot 1 december 2024 niet kan worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in verband met de geldende
10-jaarstermijn, op grond van artikel 288 lid 2 sub d Faillissementswet. Dat betekent dat een alternatief voor de schuldeisers een faillissement zou zijn, waarbij alleen al gelet op de kosten van een faillissement veel minder te verdelen zal zijn voor de gezamenlijke schuldeisers. Daarnaast zou verzoekster vanaf 1 december 2024 alsnog toegelaten kunnen worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling. De uitwerking van het aangeboden akkoord zal derhalve naar verwachting een gunstiger resultaat hebben voor de schuldeisers dan in de situatie dat verzoekster failliet wordt verklaard dan wel de wettelijke schuldsaneringsregeling (later) op haar van toepassing zou zijn.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de belangen van verzoekster die vanuit een stabiele situatie haar schuldenproblematiek wil oplossen en van de overige schuldeisers die hebben ingestemd met het aanbod, zwaarder wegen dan die van [schuldeiser], die geweigerd heeft in te stemmen.
Het verzoek om [schuldeiser] te bevelen in te stemmen met de schuldregeling wordt daarom toegewezen.
[schuldeiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en verzoekster niet is bijgestaan door een advocaat, worden de kosten begroot op nihil.
De rechtbank stelt vast dat er thans een gedwongen schuldregeling is afgekondigd, die in de plaats komt van de vrijwillige instemming van de schuldeisers. Hieruit volgt dat verzoekster zal kunnen voortgaan met het betalen van haar schulden en dat zij niet verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen zodat op het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal worden afgewezen.

5..De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [schuldeiser] om in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling;
- bepaalt de startdatum van de schuldregeling op 24 juni 2022;
- veroordeelt [schuldeiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verzoekster begroot op nihil;
- bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de vrijwillige instemming;
- wijst het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Aukema, rechter, en in aanwezigheid van
mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.