In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [bedrijf A] en [persoon B] over de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [persoon B] is sinds 1 mei 2021 in dienst bij [bedrijf A] als business unit manager, met een bruto maandsalaris van € 6.500. [bedrijf A] heeft op 28 december 2021 toestemming gevraagd aan het UWV om de arbeidsovereenkomst met [persoon B] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen, maar deze toestemming is op 28 maart 2022 geweigerd. [bedrijf A] verzoekt nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, stellende dat de functie van [persoon B] is vervallen en er geen draagvlak meer is voor deze functie.
[persoon B] verzet zich tegen de ontbinding en vraagt om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 421.000,- bruto, alsook om zijn terugkeer naar de werkplek. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [bedrijf A] niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de functie van business unit manager daadwerkelijk is vervallen. De rechter concludeert dat de organisatiestructuur voor en na de invoering van de functie niet wezenlijk is veranderd en dat er geen redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter wijst het verzoek van [bedrijf A] tot ontbinding af en veroordeelt [bedrijf A] om [persoon B] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden binnen veertien dagen na de uitspraak. Tevens moet [bedrijf A] de werknemers informeren over de terugkeer van [persoon B]. De proceskosten worden gecompenseerd.