ECLI:NL:RBROT:2022:5393

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/10/633117 / HA ZA 22-113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overbedeling en waardepeildatum van de echtelijke woning in het kader van echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen twee partijen die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd en na echtscheiding afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de echtelijke woning. De partijen zijn op 11 april 1991 gehuwd en zijn op 4 november 1999 gescheiden. In het convenant dat in het kader van de echtscheiding is opgesteld, zijn afspraken gemaakt over de verdeling van de huwelijksgemeenschap, waaronder de echtelijke woning. De woning is aan de man toebedeeld, maar de vrouw heeft recht op de helft van de overwaarde bij verkoop van de woning. De man heeft de woning in 2021 verkocht voor € 345.345,00, maar heeft de vrouw niet betaald wat haar toekomt volgens het convenant. De vrouw vordert betaling van € 132.513,00, terwijl de man in reconventie een bedrag van € 25.639,00 vordert wegens geleend geld.

De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of de overwaarde van de woning moet worden berekend op basis van de verkoopwaarde in 2021 of de waarde ten tijde van het convenant in 1999. De rechtbank oordeelt dat de partijen bij het convenant zijn overeengekomen dat de waardepeildatum het moment van verkoop is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoeding van € 78.000,00 aan de vrouw verschuldigd is, rekening houdend met de waardestijging van de woning en de afspraken in het convenant. De vordering van de man in reconventie is afgewezen, maar de rechtbank heeft wel verklaard dat de man aan de vrouw een bedrag verschuldigd is uit hoofde van een vordering wegens geleend geld. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/633117 / HA ZA 22-113
Vonnis van 29 juni 2022
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. W.R.M. Voorvaart te Breda,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. P.A. den Hollander te Oud-Beijerland.
Partijen zullen hierna [naam eiseres] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 januari 2022, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met productie;
  • de brief van de rechtbank van 8 april 2022 met de oproep voor de mondelinge behandeling van 16 mei 2022;
  • de akte aanvullende producties van [naam gedaagde];
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [naam gedaagde];
  • de aantekening van de griffier dat op 16 mei 2022 een mondelinge behandeling
gehouden is.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn op 11 april 1991 gehuwd in gemeenschap van goederen. Het huwelijk van partijen is door echtscheiding ontbonden op 4 november 1999.
2.2.
De echtelijke woning maakte deel uit van de gemeenschap van goederen van partijen en zal hierna worden aangeduid als: de woning.
2.3.
In het kader van de echtscheiding en de verdeling van de gemeenschap hebben partijen afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in een convenant dat is opgemaakt door de gezamenlijke advocaat van partijen en op 3 juni 1999 door beide partijen is ondertekend (hierna: het convenant). Over de woning is in het convenant het volgende opgenomen:
“Artikel 3: Verdeling van de huwelijksgemeenschap
3.1.
Voorzover thans bekend omvat de te ontbinden huwelijksgemeenschap onderstaande activa en passiva.
- de echtelijke woning, waarde f 290.000,--
- hypothecaire lening -/- f 177.000,--
(…)
3.3.
Aan de man worden toebedeeld:
- de echtelijke woning
- de hypothecaire lening
(…)
3.5
Door bovenstaande verdeling van de huwelijksgemeenschap wordt de man overbedeeld. Met uitzondering van de overwaarde van de echtelijke woning wensen partijen deze overbedeling niet met elkaar te verrekenen.
(…)
Artikel 4: Echtelijke woning
4. 1 De echtelijke woning (…) wordt aan de man toebedeeld. De kosten verbonden aan de wijziging tenaamstelling van de onroerende zaak zullen voor rekening van de man zijn.
4.2
De man zal zich ervoor inspannen dat de hypotheekhouder de vrouw zal ontslaan uit haar hoofdelijke verplichtingen jegens de hypotheekhouder. De hieraan verbonden kosten komen voor rekening van de man.
4.3
De overwaarde van de echtelijke woning zal vooralsnog niet worden verdeeld.
Verdeling van deze overwaarde komt eerst aan de orde nadat deze woning is verkocht en/of toebedeeld in het kader van een nalatenschap. Op het moment van levering van deze woning zal het verschil tussen de meeropbrengst en het hypotheekbedrag van f 177.000,-- bij helfte worden verdeeld.
4.4
In geval de opbrengst van de echtelijke woning lager zal zijn dan het hypotheekbedrag van f. 177.000,-- zal geen verrekening tussen partijen plaatsvinden.”
2.4.
Op 24 augustus 2000 is door de notaris tussen partijen een akte van verdeling met betrekking tot de woning opgemaakt (hierna: akte van verdeling). In deze akte is onder meer opgenomen:
“1. OVERBEDELING/SCHULDOMZETTING
De comparanten verklaarden dat in verband met bovenstaande verdeling de comparant sub 1.[toevoeging rechtbank: [naam gedaagde]]
is overbedeeld met de helft van de overwaarde van de echtelijke woning. Onder overwaarde wordt verstaan: de waarde van de woning in onbewoonde staat verminderd met de op de woning drukkende hypothecaire schulden ter grootte van éénhonderdzevenenzeventigduizend gulden (f. 177.000,--). Ingevolge het vorenstaande heeft de comparante sub 2.[toevoeging rechtbank: [naam eiseres]]
een vordering op de comparant sub 1. ter grootte van de helft van de overwaarde. Van gemelde vordering van de comparante sub 2. op de comparant sub 1. wordt bij deze afstand gedaan, waartegenover de comparante sub 2. verkrijgt een vordering wegens geleend geld.
Met betrekking tot deze schuld van de comparant sub 1. aan de comparante sub 2. casu quo de vordering van de comparante sub 2. op de comparant sub 1. komen de partijen overeen als volgt:
a. de schuldenaar is verplicht tot het stellen van zekerheid;
b. over de schuld is de schuldenaar geen rente verschuldigd;
c. de vordering is direct opeisbaar bij:
- verkoop van de woning door de comparant sub 1.;
- overgang van de woning op de rechtsverkrijgenden onder algemene titel van de comparant sub 1.;
d. indien de overwaarde nul of negatief is zal er geen verrekening tussen partijen plaatsvinden.”
2.5.
[naam gedaagde] heeft vanaf de echtscheiding in de woning gewoond. [naam gedaagde] heeft de woning in 2021 verkocht voor een bedrag van € 345.345,00. De overdracht van de woning vond plaats op 23 juli 2021. De opbrengst van de woning (verkoopprijs minus hypothecaire lening minus kosten) heeft [naam gedaagde] gebruikt voor de aankoop van de nieuwe woning.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[naam eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat - [naam gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 132.513,00, met veroordeling van [naam gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[naam eiseres] legt het volgende aan haar vordering ten grondslag. In het kader van de echtscheiding zijn partijen overeengekomen dat bij verkoop van de woning de helft van de overwaarde aan [naam eiseres] toekomt. De overwaarde bestaat uit de verkoopopbrengst uit 2021 minus de hypothecaire lening van fl 177.000,00. [naam gedaagde] heeft de woning verkocht, maar is zijn betalingsverplichting niet nagekomen. [naam eiseres] vordert nakoming door [naam gedaagde] van de tussen partijen gemaakte afspraken.
3.2.
[naam gedaagde] voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam eiseres] in de kosten van de procedure.
in reconventie
3.3.
[naam eiser] vordert samengevat -
1) te verklaren voor recht dat [naam eiser] aan [naam verweerster] een geldbedrag verschuldigd is uit hoofde van een vordering wegens geleend geld;
2) het door [naam eiser] verschuldigde bedrag in verband met de geldlening vast te stellen op een bedrag van € € 25.639,00;
met veroordeling van [naam verweerster] in de kosten van deze procedure.
3.5.
[naam eiser] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag, [naam verweerster] heeft een vordering wegens geleend geld op [naam eiser]. Die vordering bedraagt € 25.639,00, te weten de waarde van de woning in 1999 minus de hypothecaire schuld van fl. 177.000,00.
3.6.
[naam verweerster] voert verweer.

4..De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
De kern van het geschil betreft de vraag of de overwaarde zoals genoemd in artikel 4.3 van het convenant en in artikel 1 van de akte van verdeling dient te worden berekend uitgaande van de verkoopwaarde van de woning toen deze in 2021 is verkocht voor € 345.345,00, of de waarde van de woning ten tijde van het sluiten van het convenant in 1999. Blijkens het convenant had de woning toen een waarde van fl.290.000,00 (€ 131.596,20).
4.2.
[naam eiseres] stelt dat partijen als waardepeildatum het moment van daadwerkelijke verkoop van de woning zijn overeengekomen. Dat volgt uit de tekst van artikel 4.3 en 4.4 van het convenant en uit de tekst van de akte van verdeling. In 1999 was de gedachte dat [naam gedaagde] nog ongeveer acht jaar in de woning zou blijven en dan de woning zou verkopen. Dat [naam gedaagde] uiteindelijk pas 22 jaar later de woning verkocht maakt niet dat nu moet worden uitgegaan van de waarde van de woning in 1999.
4.3.
[naam gedaagde] voert aan dat artikel 4.3 van het convenant onduidelijk is. Het woord
“deze”in de zin “
Verdeling van deze overwaarde komt eerst aan de orde nadat deze woning is verkocht en/of toebedeeld in het kader van een nalatenschap.”verwijst naar de overwaarde ten tijde van het opstellen van het convenant. De tekst
“Op het moment van levering”in de zin “
Op het moment van levering van deze woning zal het verschil tussen de meeropbrengst en het hypotheekbedrag van f 177.000,-- bij helfte worden verdeeld.”kan ook betrekking hebben op het moment van levering van de woning aan [naam gedaagde]. Volgens [naam gedaagde] brengt een redelijke uitleg met zich mee dat uit dient te worden gegaan van de waarde van de woning ten tijde van het opstellen van het convenant. In de akte van verdeling wordt aangegeven wat er onder de overwaarde wordt verstaan, waarbij niet wordt gesproken over de waarde van de woning per de datum van verkoop aan een derde of de datum van overlijden van [naam gedaagde]. [naam gedaagde] merkt daarnaast op dat [naam eiseres] in de akte van verdeling afstand heeft gedaan van haar overbedelingsvordering die is omgezet in een vordering wegens geleend geld. Omdat een vordering wegens geleend geld alleen betrekking kan hebben op een concreet bedrag moeten partijen bij de akte van verdeling de vordering van € 25.639,00 hebben bedoeld, want alleen die vordering was ten tijde van het opstellen van de akte van verdeling concreet te berekenen. (Die berekening is dan de waarde woning in 1999 € 131.596,20 (= fl.290.000,00) -/- de hypotheek uit 1999 € 80.319,00 (= fl.177.000,00) = € 51.277,20 en daar dan de helft van.) [naam gedaagde] beroept zich daarnaast op de redelijkheid en billijkheid.
4.4.
De hoofdregel voor de peildatum van de waardering van de goederen in de huwelijksgoederengemeenschap is de dag waarop de echtgenoten de verdelingshandeling als bedoeld in artikel 3:182 BW verrichten, tenzij daarvan door partijen wordt afgeweken of indien de rechter meent dat ervan moet worden afgeweken op grond van de redelijkheid en de billijkheid.
4.5.
Partijen verschillen van mening over de uitleg van het convenant en de vraag of zij in het convenant een afwijkende peildatum voor de waardering van de woning zijn overeengekomen. Wat partijen bedoeld hebben, zal daarom moeten worden uitgelegd. Bij die uitleg komt het niet alleen aan op een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar ook op de bedoeling van partijen ten tijde van het aangaan van de overeenkomst en op hetgeen zij onder de omstandigheden redelijkerwijs van elkaar konden en mochten verwachten, gewaardeerd naar hetgeen maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
4.6.
De tekst van het convenant noemt het moment van verkoop van de woning of het moment van overlijden van [naam gedaagde] als moment voor de verdeling van de overwaarde. Dat partijen ook hebben bedoeld om deze momenten als peildatum voor de waardering van de woning te nemen leidt de rechtbank af uit artikel 4.3 van het convenant in samenhang met artikel 4.4. Artikel 4.4 van het convenant geeft aan dat wanneer de opbrengst van de woning lager is dan het hypotheekbedrag er geen verrekening tussen partijen zal plaatsvinden. Dit artikel zou overbodig zijn wanneer [naam eiseres] en [naam gedaagde] als peildatum voor de waardering van de woning 1999 zouden hebben bedoeld. Immers was in 1999, tijdens het opstellen van het convenant, duidelijk dat er een overwaarde was. Het zou daarnaast voor de hand hebben gelegen om het concrete bedrag van fl.56.500,92 (€ 25.639,00) als zodanig op te nemen in het convenant indien partijen in 1999 dit bedrag zouden hebben willen afspreken. Het ontbreken van een concreet bedrag is daarom ook een omstandigheid waaruit volgt dat [naam eiseres] mocht verwachten dat de peildatum voor de waardering van de woning gelijk was aan het in het convenant genoemde moment van verdeling van de overwaarde.
4.7.
Het woord “deze” in artikel 4.3 verwijst naar “de overwaarde van de echtelijke woning” in de zin daaraan voorafgaand. “De overwaarde van de echtelijke woning” zegt echter niets over de peildatum voor de waardering van de woning. Datzelfde geldt voor wat partijen hebben bedoeld met “Op het moment van levering” in de tweede zin van artikel 4.3. Ter zitting van 16 mei 2022 heeft [naam gedaagde] nog aangevoerd dat de tweede zin van artikel 4.3 ook zo kan worden gelezen dat partijen het verschil tussen de overwaarde en het hypotheekbedrag van fl.177.000,00 bij helfte zullen verdelen. Dit standpunt sluit echter niet aan bij artikel 1 van de akte van levering en ook niet bij het eerder door [naam gedaagde] ingenomen standpunt in de processtukken en zijn vordering in reconventie dat het bedrag dat [naam gedaagde] verschuldigd is aan [naam eiseres] dient te worden vastgesteld op € 25.639,00.
4.8.
In artikel 1.2 van de akte van verdeling staat dat de overbedelingsvordering is omgezet in een vordering wegens geleend geld. Op grond van artikel 157 lid 2 Rv levert de akte van verdeling dwingend bewijs op tussen partijen van deze afspraak. In plaats van een overbedelingsvordering heeft [naam eiseres] een geldleningsvordering op [naam gedaagde]. Anders dan [naam gedaagde] aanvoert is de rechtbank van oordeel dat een vordering wegens geleend geld niet per definitie op een concreet bedrag hoeft te zien. Het is mogelijk dat de omvang van het begrip “geleend geld” nog nader dient te worden bepaald. Partijen hebben in de akte van verdeling de omvang van de geldlening vastgesteld op de grootte van de overbedelingsvordering.
4.9.
Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.6 tot en met 4.8 is geoordeeld gaat de rechtbank voor de peildatum van de waardering van de woning uit van de afwijkende afspraak tussen partijen volgend uit het convenant, te weten de waarde van de woning op het moment van verkoop in 2021. [naam gedaagde] heeft echter ook nog een beroep gedaan op de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 1 BW).
4.10.
Ter onderbouwing van zijn beroep op de redelijkheid en billijkheid voert [naam gedaagde] het volgende aan:
- dat hij nog een tweede keer in gemeenschap van goederen is getrouwd en gescheiden en hij dat hij de hypotheek op de woning heeft moeten verhogen om zijn tweede echtgenote uit te kunnen kopen;
- dat hij een derde keer is getrouwd in gemeenschap van goederen en dat zijn derde echtgenote ook recht heeft op de helft van de opbrengst van de woning;
- dat hij de woning in 2021 wegens stijging van de huizenprijzen met een flinke overwaarde heeft kunnen verkopen, maar dat hij deze overwaarde nodig heeft gehad voor de aankoop van de nieuwe woning;
- dat hij de eigenaarslasten altijd zelf heeft gedragen;
- dat hij zelf de verbouwing(en) en het onderhoud aan de woning heeft gefinancierd, wat de verkoopprijs van de woning ten goede is gekomen.
Ter zitting heeft [naam gedaagde] zich er verder nog op beroepen dat hij bij het opstellen van het convenant ‘in een soort shocktoestand verkeerde’ en dat [naam eiseres] op 27 mei 1999 buiten zijn aanwezigheid met [naam] heeft gesproken over de echtscheiding en wat er in het convenant moest komen te staan. Voorafgaand aan het ondertekenen van het convenant heeft [naam gedaagde] wel het concept van het convenant doorgelezen.
4.11.
[naam eiseres] voert daartegen aan dat [naam gedaagde] het voordeel heeft gehad dat hij in de woning kon blijven wonen. In 1999 had [naam gedaagde] niet de financiële middelen om [naam eiseres] uit te kopen en [naam eiseres] was bereid om te wachten op haar geld. Uiteindelijk heeft [naam eiseres] maar liefst 22 jaar moeten wachten totdat [naam gedaagde] de woning verkocht. [naam gedaagde] was degene die kon bepalen op welk moment hij de woning zou verkopen. Als [naam gedaagde] de woning zou hebben verkocht op het moment dat de huizenprijzen laag waren (2008-2012) dan had [naam eiseres] daar niets tegenin kunnen brengen. Er zou dan niet of nauwelijks overwaarde zijn geweest. De mogelijkheden lagen bij [naam gedaagde] met als keerzijde van deze afspraak dat hij de overwaarde met [naam eiseres] nog moest delen. [naam gedaagde] heeft weliswaar de eigenaarslasten zelf gedragen vanaf 1999, maar hij is ook degene die de woning heeft gebruikt, zonder dat hij daarvoor een gebruikersvergoeding aan [naam eiseres] verschuldigd was. [naam eiseres] betwist dat [naam gedaagde] niet aanwezig was bij het gesprek met [naam] op 27 mei 1999 en wijst erop dat [naam gedaagde] ook heeft verklaard dat hij eerst het conceptconvenant heeft gelezen voordat hij dit heeft getekend.
4.12.
Bij de afweging van wat de redelijkheid en billijkheid met zich meebrengt merkt de rechtbank op dat het de keuze van [naam gedaagde] zelf is geweest om nog twee keer in gemeenschap van goederen te trouwen. De gevolgen van deze keuze komen voor zijn rekening en risico en worden niet in het nadeel van [naam eiseres] worden meegewogen. Of [naam gedaagde] aanwezig was bij het gesprek met [naam] op 27 mei 1999 kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden worden gelaten. Niet ter discussie staat dat [naam gedaagde] voorafgaand aan het ondertekenen van het convenant het concept heeft gelezen en daarmee ook de mogelijkheid heeft gehad om bij eventuele onduidelijkheden vragen over het convenant te stellen aan [naam], die optrad als advocaat voor beide partijen. Onbetwist is dat [naam gedaagde] de eigenaarslasten zelf heeft gedragen, maar dit levert geen grond voor correctie op omdat [naam gedaagde] ook degene is geweest die de woning heeft gebruikt zonder hiervoor een gebruikersvergoeding aan [naam eiseres] te hebben betaald. De verbouwing is wel een factor die de rechtbank in het voordeel van [naam gedaagde] meeweegt. De investeringen die [naam gedaagde] heeft gedaan – blijkens het door hem als productie 6 meegestuurde overzicht voor een bedrag van € 38.198,00 – zijn de uiteindelijk waarde van de woning bij verkoop ten goede gekomen. De rechtbank hecht vooral waarde aan het feit dat [naam gedaagde] niet alleen geprofiteerd heeft van de huidige (hoge) huizenprijzen, maar dat hij ook de nadelen daarvan heeft ervaren. Hij heeft immers in 2021 ook een andere woning moeten kopen, waarbij hij de overwaarde nodig heeft gehad om de nieuw gekochte woning te kunnen financieren. [naam eiseres] heeft dit nadeel niet. Aan de andere kant heeft [naam eiseres] ook niet alleen maar voordeel gehad van het lang moeten wachten op haar deel in de overwaarde. Zou [naam gedaagde] in 1999 wel de financiële middelen hebben gehad om [naam eiseres] uit te kopen, dan zou [naam eiseres] het op dat moment verkregen bedrag hebben kunnen gebruiken en kunnen investeren.
4.13.
Deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien zijn aanleiding toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 6:248 lid 1 BW. Op grond van die bepaling heeft te gelden dat een overeenkomst niet alleen de gevolgen heeft die door partijen zijn overeengekomen, maar ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeien. De rechtbank is gelet op de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden van oordeel dat [naam gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoeding aan [naam eiseres] verschuldigd is van € 78.000,00. De rechtbank heeft bij het vaststellen van de hoogte hiervan eerst gekeken naar de jaarlijkse procentuele stijging van de waarde van de woning. De waarde van de woning bij verkoop in 2021 (€ 345.345,00) -/- de waarde van de woning in 1999 (€ 131.596,20) = € 213.748,80. Deze totale stijging in euro’s, gedeeld door 22 jaar is een stijging van 9,7% per jaar gemiddeld. Vervolgens heeft de rechtbank rekening gehouden met de termijn van 8 jaar. [naam eiseres] heeft gesteld dat partijen bij het tekenen van het convenant ervanuit gingen dat [naam gedaagde] na acht jaar de woning zou verkopen. Uitgaande van een stijging van 9,7% over een bedrag van € 131.596,20 is dit bedrag 8 jaar later opgelopen tot € 275.991,92. Wanneer op het bedrag van € 275.991,92 de kosten voor de verbouwing (€ 38.198,00) en hypotheekschuld uit 1999 van € 80.319,00 in mindering wordt gebracht resteert een bedrag van € 157.474,92. De helft van dit bedrag is dan de vergoeding die [naam gedaagde] aan [naam eiseres] verschuldigd is, te weten een bedrag van afgerond € 78.000,00. De vordering van [naam eiseres] zal tot dit bedrag worden toegewezen.
4.14.
Met betrekking tot de vordering van [naam gedaagde] in reconventie zal de rechtbank de vordering toewijzen dat [naam gedaagde] aan [naam eiseres] een geldbedrag verschuldigd is uit hoofde van een vordering wegens geleend geld. De vordering om het door [naam gedaagde] aan [naam eiseres] verschuldigde bedrag vast te stellen op € 25.639,00 zal de rechtbank gelet op het bovenstaande afwijzen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

in conventie

5.1.
veroordeelt [naam gedaagde] om aan [naam eiseres] te betalen een bedrag van € 78.000,00,
5.2.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
verklaart voor recht dat [naam eiser] aan [naam verweerster] een geldbedrag verschuldigd is uit hoofde van een vordering wegens geleend geld,
5.6.
compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Wijsman-van Veen en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
[2990/2294]