10.2De burgemeester kan de exploitatievergunning ook intrekken als feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter behoud van de exploitatievergunning een strafbaar feit is gepleegd. Als sprake is van vermoedens moet de intrekking evenredig zijn met de ernst daarvan en met de ernst van het strafbare feit.Gedacht kan worden aan een strafbaar feit als valsheid in geschrifte. Aannemelijk moet zijn dat [naam bedrijf 1] ook het oogmerk had een onjuiste voorstelling van zaken te geven om daarmee de vergunning te behouden.
11. Niet in geschil is dat [naam bedrijf 1] het Bibob-vragenformulier niet volledig juist heeft ingevuld. Gelet hierop is er een vermoeden van valsheid in geschrifte. Ter zitting is namens de burgemeester verklaard dat de intrekking van de exploitatievergunning op dat vermoeden van valsheid in geschrifte steunt. Valsheid in geschrifte op zichzelf is, anders dan de burgemeester aanneemt, echter onvoldoende om tot intrekking van de exploitatievergunning over te gaan. De burgemeester dient ook de ernst van het feit te beoordelen in de context van de relevante feiten en omstandigheden en moet aannemelijk maken dat [naam bedrijf 1] het oogmerk had een onjuiste voorstelling van zaken te geven om zo de vergunning te behouden. Die context is als volgt.
12. De aanleiding van het Bibob-onderzoek is gelegen in de mededeling van de bestuurder van [naam bedrijf 1] dat zijn dochters een minderheidsbelang in de B.V. zouden verkrijgen. Het Bibob-onderzoek betrof daarmee een ‘standaard’ onderzoek zonder dat er feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor een vermoeden dat er een bepaald risico of gevaar bestond. Verder is van belang dat er in het kader van de verlening van de exploitatievergunning, en dus vrij recent, al een Bibob-onderzoek had plaatsgevonden.
13. De burgemeester noemt in het bestreden besluit de vragen die [naam bedrijf 1] onjuist of onvolledig heeft beantwoord. Dit zijn (samengevat) de vragen:
- of degene die zeggenschap heeft over [naam bedrijf 1] (de bestuurder) de afgelopen vijf jaar is veroordeeld, een schikking (transactie) aangegaan met het Openbaar Ministerie of anderszins als verdachte is aangemerkt (geweest);
- of de bestuurder van [naam bedrijf 1] de afgelopen vijf jaar een bestuursrechtelijke en/of fiscaalrechtelijke boete opgelegd heeft gekregen;
- of de bestuurder van [naam bedrijf 1] de afgelopen vijf jaar ook als bestuurder of anderszins betrokken is (geweest) bij andere rechtspersonen en ondernemingen;
- of de bestuurder van [naam bedrijf 1] momenteel, aan het einde van afgelopen jaar en aan het einde van het jaar daarvoor bezittingen en/of schulden heeft (gehad).
Waarom de motivering van de burgemeester onvoldoende is, wordt hierna nader per vraag uiteengezet. Vooraf is echter van belang dat [naam bedrijf 1] in het kader van haar zienswijze tegen het voornemen tot intrekking van de exploitatievergunning nadere stukken heeft ingediend waarmee volgens haar alle ontbrekende informatie bij de burgemeester bekend is. Namens de burgemeester is ter zitting verklaard dat die nadere stukken niet (goed) zijn bestudeerd omdat die niet afdoen aan het vermoeden van valsheid in geschrifte. De burgemeester heeft daarom nog niet kunnen vaststellen of de (aanvullende) informatie volledig en juist is. Onduidelijk is verder of uit deze gegevens informatie naar voren komt op grond waarvan het aannemelijk is dat er bewust informatie door [naam bedrijf 1] werd achtergehouden omdat die informatie waarschijnlijk tot intrekking van de exploitatievergunning had geleid. Daarmee is de ernst van het vermoede strafbare feit en het oogmerk op behoud van de vergunning niet goed te bepalen.