ECLI:NL:RBROT:2022:5384

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 april 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/10/613489 / FA RK 21-1304 en C/10/622158 / FA RK 21-5430
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en alimentatieverzoek in beperkte gemeenschap van goederen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 april 2022, gaat het om een echtscheiding tussen partijen die op 11 september 2019 in Rotterdam zijn gehuwd. Beide partijen hebben zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. De vrouw verzoekt om een partneralimentatie van € 1.000,- per maand, maar onderbouwt haar behoeftigheid onvoldoende. De man verzoekt om verdeling van de beperkte gemeenschap van goederen, specifiek de gouden sieraden, maar de vrouw betwist dat er nog iets te verdelen valt. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw om alimentatie af, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar behoeftigheid. Ook het verzoek van de man om verdeling van de gemeenschap wordt afgewezen, omdat hij onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn eenmanszaak en de verdeling van de inboedel. De rechtbank stelt vast dat de man niet heeft aangetoond dat er niets meer te verdelen valt en dat er geen overeenstemming is over een partiële verdeling. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. B. Krijnen, rechter, in aanwezigheid van griffier C. Naujoks.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team familie
zaaknummers / rekestnummers: C/10/613489 / FA RK 21-1304 en
C/10/622158 / FA RK 21-5430
Beschikking van 22 april 2022 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw],
advocaat mr. D. Akdemir te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man],
advocaat mr. S. Kandemir te Dordrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 16 februari 2021;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen, ingekomen op 16 maart 2021;
  • het verweerschrift op het zelfstandig verzoek tevens houdende een aanvullend verzoek met bijlagen;
  • het verweerschrift op het aanvullende verzoek;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de man van 7 december 2021;
  • het bericht met bijlagen van de zijde van de vrouw van 9 december 2021.
1.2.
In verband met een coronabesmetting heeft (conform de Tijdelijke regeling F&J rechtbanken i.v.m. corona) de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden op
24 maart 2022 via een Teams-beeldverbinding.
Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw met haar advocaat;
  • de man met zijn advocaat.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen pleitnotitie’s overgelegd.

2..De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Rotterdam op 11 september 2019.
2.2.
Partijen hebben zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Scheiding
2.3.1.
Partijen verzoeken afzonderlijk de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
2.3.3.
Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
2.3.4.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
2.4.
Onderhoudsbijdrage
2.4.1.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 1.000,- per maand vast te stellen.
2.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
2.4.3.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen.
2.4.4.
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
Behoeftigheid en behoefte
2.4.5.
In geschil zijn de behoeftigheid en de behoefte van de vrouw. De vrouw stelt dat zij behoeftig is, omdat zij studeert en geen inkomsten uit arbeid genereert. De man voert gemotiveerd aan dat de vrouw in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien en hij weerspreekt dat de vrouw behoefte heeft aan de door haar verzochte partnerbijdrage.
De rechtbank overweegt als volgt.
In de geldende procesregels betreffende alimentatiegeschillen staat dat de alimentatiegerechtigde haar gestelde behoeftigheid en behoefte aan een partnerbijdrage moet aantonen. Daarom ligt het op de weg van de vrouw op een behoorlijke wijze de wederpartij en de rechtbank in te lichten met een gedetailleerde behoefteberekening, onderbouwd met alle relevante (financiële) stukken.
De vrouw heeft dit onvoldoende specifiek gedaan en heeft ook niets gesteld over haar eigen inkomen en verdiencapaciteiten. De vrouw heeft daarom niet voldaan aan haar stelplicht en daarmee ligt het verzoek tot levensonderhoud voor afwijzing gereed. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
2.5.
Verdeling
2.5.1.
Partijen zijn in een beperkte gemeenschap van goederen gehuwd.
2.5.2.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen de helft van de gouden sieraden zoals volgt uit de taxatie van 17 november 2020 aan hem af te geven.
2.5.3.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
2.5.4.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
2.5.5.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 van toepassing.
2.5.6.
Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht.
2.5.7.
Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna meer dan één nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. In dat geval kan ingevolge de hoofdregel van artikel 15, lid 2 van het Verdrag geen aanknoping worden gezocht bij een van die nationaliteiten.
2.5.8.
Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd.
2.5.9.
Nu geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime.
2.5.10.
Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
2.5.11.
Op grond van artikel 1:99 lid 1 aanhef en onder b BW is de peildatum voor de omvang van de huwelijksgemeenschap de datum waarop het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend, te weten 16 februari 2021.
2.5.12.
De rechtbank overweegt als volgt. De man stelt dat van de beperkte gemeenschap van partijen enkel (nog) de gouden sieraden per peildatum dienen te worden verdeeld. Uit het dossier en de mondelinge behandeling blijkt dat de man een eenmanszaak heeft, waarover de man geen enkele inzage heeft gegeven. Daarnaast betwist de vrouw de stelling van de man dat de verdeling van de inboedel van de echtelijke woning feitelijk reeds heeft plaatsgevonden en heeft de man onvoldoende onderbouwd dat dit is gebeurd.
Het verzoek van de man komt daarmee neer op een partiële verdeling. Naar vaste rechtspraak is een partiële verdeling slechts mogelijk als hier tussen partijen overeenstemming over is of er uitdrukkelijk om een partiële verdeling wordt gevraagd en sprake is van gewichtige redenen hiervoor. De rechtbank stelt vast dat het een noch het ander zich voordoet.
Voor zover partijen tijdens de mondelinge behandeling - verzoeken de (volledige) verdeling van de beperkte gemeenschap vast te stellen, acht de rechtbank zich onvoldoende ingelicht over de verschillende bestanddelen van de gemeenschap en met name de eenmanszaak, zodat dit verzoek tot verdeling als nevenvoorziening wordt afgewezen.
2.6.
Proceskosten
2.6.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3..De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op 11 september 2019 te Rotterdam;
3.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier C. Naujoks op 22 april 2022.
Tegen deze uitspraak kan binnen drie maanden na de dag van deze uitspraak door partijen hoger beroep worden ingesteld door indiening van een beroepschrift bij het gerechtshof Den Haag. Een in eerste aanleg niet verschenen partij kan hoger beroep instellen binnen drie maanden na de betekening van deze uitspraak aan hem/haar in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend gemaakt. Het beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.