Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Onderzoek op de terechtzitting
2..Tenlastelegging
3..Eis officier van justitie
- het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
- bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
4..Ontvankelijkheid officier van justitie
Ten aanzien van de feiten 3 en 4
Omdat de aanleiding van het boekenonderzoek niet uit het dossier blijkt, is de kans aanwezig dat de signalering van de verdachte in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van de Belastingdienst, waarin risicosignalen ten aanzien van natuurlijke personen werden geregistreerd, daarbij een rol heeft gespeeld. Uit recente kamerstukken en berichtgeving in de media is gebleken dat in de FSV personen zijn opgenomen op basis van discriminatoire indicatoren, zoals etniciteit. Niet uit te sluiten is dat dit ook is gebeurd bij de verdachte. In dat geval is sprake van schending van het discriminatieverbod.
De verdediging heeft een brief van de Belastingdienst aan de verdachte d.d. 24 december 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat de verdachte tweemaal in de FSV voorkomt. De oudste signalering van de verdachte is gedateerd 13 mei 2015 en bevat de aantekening ‘fraude’ en ‘belastingjaar 2013’. Aannemelijk is dat deze signalering eerst is opgenomen naar aanleiding van het onderzoek in de onderhavige zaak. De datering 13 mei 2015 is immers van bijna een jaar nadat het boekenonderzoek bij de verdachte door de Belastingdienst heeft plaatsgevonden, te weten van 21 oktober 2013 tot en met 25 juni 2014. De brief biedt dus geen steun voor het standpunt van de verdediging dat de signalering in de FSV (op grond van discriminatoire factoren) een rol zou (kunnen) hebben gespeeld bij het instellen van het boekenonderzoek, integendeel. Het verweer wordt verworpen.
De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om die vervolgingsuitsluitingsgrond te beperken tot die gevallen waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225, tweede lid, Sr. Het is niet aan de rechter om dit uit te breiden tot een vervolgingsuitsluitingsgrond in geval sprake is van een tenlastelegging die is toegesneden op het eerste lid van artikel 225 Sr. Het verweer wordt verworpen.
Dit artikel luidde in de ten laste gelegde periode als volgt:
€ 4.920,-. Gezien het vorenstaande is geen sprake van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 243, tweede lid, Sv en in artikel 68 Sr. [1] Het verweer wordt verworpen.
5..Waardering van het bewijs
31 december 2013 bij de Belastingdienst. Uit deze vergelijking is geconcludeerd dat niet alle omzet is verantwoord omdat er handelingen, aangiftes, via het IP-adres zijn gedaan zonder dat daarvoor een bijbehorende verkoopfactuur is aangetroffen. Het mogelijk hierdoor geleden nadeel is evenwel niet in de nadeelberekeningen betrokken.
De nadeelberekeningen kunnen dus als bewijsmiddel worden gebruikt en daardoor is aan het strekkingsvereiste voldaan. Het verweer wordt verworpen.
16 april 2014 in Nederland meermalen, een digitale aangifte voor de omzetbelasting
6..Strafbaarheid feiten
2..
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
7..Strafbaarheid verdachte
8..Motivering straf
9..Toepasselijke wettelijke voorschriften
10..Bijlagen
11.. Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
2 (twee) jaren;
240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
117 dagen.
16 april 2013, in elk geval de periode van 7 december 2012 tot en met 18 juni 2014,