ECLI:NL:RBROT:2022:5378

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
10/996561-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inkomsten- en omzetbelastingfraude met niet-ontvankelijkheidsverweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van inkomsten- en omzetbelastingfraude over een periode van vier jaar. De rechtbank heeft de niet-ontvankelijkheidsverweren van de verdediging verworpen, waarbij werd gesteld dat er sprake was van een onrechtmatig boekenonderzoek en misbruik van bevoegdheden door het openbaar ministerie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich gerechtvaardigd kon beroepen op een toezegging van het openbaar ministerie dat hij niet zou worden vervolgd voor bepaalde feiten, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van deze feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan en dat hij niet tijdig aangiften inkomstenbelasting heeft ingediend. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden, waarbij de rechtbank rekening hield met de ouderdom van de feiten en het ruime tijdsverloop sinds de gepleegde strafbare feiten. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de schade die de verdachte had veroorzaakt aan de Belastingdienst en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/996561-16
Datum uitspraak: 16 juni 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] .
raadsman mr. R. Moghni, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 2 juni 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. J. Bezem heeft gevorderd:
  • het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

4..Ontvankelijkheid officier van justitie

Ten aanzien van de feiten 3 en 4

4.1.
Standpunt partijen
De officier van justitie heeft aangevoerd dat, voordat de strafzaak aanhangig werd gemaakt, het openbaar ministerie de verdachte per brief heeft meegedeeld dat hij niet zou worden vervolgd ter zake van feiten met betrekking tot hypotheekfraude. Deze feiten zijn toch aan de verdachte ten laste gelegd onder 3 en 4. Gezien de eerdere mededeling mocht de verdachte erop vertrouwen dat hij hiervoor niet zou worden vervolgd. Het openbaar ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van deze feiten.
De verdediging heeft hetzelfde standpunt ingenomen.
4.2.
Beoordeling
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de verdachte zich gerechtvaardigd kan beroepen op de toezegging van het openbaar ministerie dat hij niet voor feiten ter zake van hypotheekfraude zou worden vervolgd. Dat de verdachte hier toch voor wordt vervolgd, is in strijd met het vertrouwensbeginsel. De officier van justitie wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de feiten 3 en 4.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging van de feiten 3 en 4.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.4.
Standpunt verdediging
De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging om de volgende redenen:
a. a) Het recht van de verdachte op een eerlijk proces is geschonden, omdat de officier van justitie, ondanks herhaalde verzoeken van de verdediging, geen duidelijkheid heeft willen verschaffen over wat de aanleiding van het boekenonderzoek door de Belastingdienst bij de verdachte is geweest.
Omdat de aanleiding van het boekenonderzoek niet uit het dossier blijkt, is de kans aanwezig dat de signalering van de verdachte in de Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV) van de Belastingdienst, waarin risicosignalen ten aanzien van natuurlijke personen werden geregistreerd, daarbij een rol heeft gespeeld. Uit recente kamerstukken en berichtgeving in de media is gebleken dat in de FSV personen zijn opgenomen op basis van discriminatoire indicatoren, zoals etniciteit. Niet uit te sluiten is dat dit ook is gebeurd bij de verdachte. In dat geval is sprake van schending van het discriminatieverbod.
b) Er is sprake van misbruik van bevoegdheden, omdat het openbaar ministerie in de controlefase, voordat sprake was van een redelijk vermoeden van schuld jegens de verdachte, al opsporingshandelingen heeft verricht. Dit is in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
c) Ten aanzien van de onder feit 1 ten laste gelegde valsheid in geschrift is de vervolgingsuitsluitingsgrond, die is opgenomen in artikel 69, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), van toepassing. De verdachte wordt zowel verweten dat hij aangiften omzetbelasting valselijk heeft opgemaakt als dat hij opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting heeft gedaan als bedoeld in artikel 69, tweede lid, AWR. Omdat het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte omzetbelasting per definitie inhoudt dat deze aangifte valselijk is opgemaakt, had de officier van justitie de verdachte alleen mogen vervolgen voor overtreding van artikel 69, tweede lid, AWR.
d) Op 2 september 2015 heeft de Belastingdienst een verzuimboete van € 4.920,- opgelegd aan de verdachte wegens het niet indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012. Op dat moment was de strafrechtelijke vervolging nog niet aangevangen. Het opleggen van een verzuimboete is volgens jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie een ‘criminal charge’. Omdat de verzuimboete is opgelegd voor exact hetzelfde feit waar de verdachte nu, onder feit 2, tweede gedachtestreepje, voor wordt vervolgd, levert die vervolging een schending op van het una via en ne bis in idem beginsel, zodat de officier niet-ontvankelijk in de vervolging van dat feit moet worden verklaard.
4.5.
Standpunt officier van justitie
De niet-ontvankelijkheidsverweren moeten worden verworpen.
4.6.
Beoordeling
Ad a) Uit proces-verbaal AMB-01 blijkt wat de aanleiding van het boekenonderzoek bij de verdachte is geweest. Hierin staat dat er signalen waren dat het kantoor van de verdachte niet volledig meewerkte bij door de Belastingdienst ingestelde boekenonderzoeken en dat er twijfels waren omtrent de juistheid van de bijgehouden en gevoerde administraties van haar cliënten. De genoemde signalen waren een reden om een nieuw boekenonderzoek in te stellen. Ook de bevindingen in het onderzoek naar de casus [naam 2] hebben aanleiding gevormd voor nader onderzoek naar de verdachte. De stelling van de verdediging dat de officier van justitie geen duidelijkheid heeft verschaft over de aanleiding van het boekenonderzoek volgt de rechtbank dan ook niet.
Voorts ziet de rechtbank geen aanknopingspunten dat het boekenonderzoek bij de verdachte op onrechtmatige gronden zou zijn ingesteld of dat anderszins sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Een boekenonderzoek is een controlebevoegdheid van de Belastingdienst. Er is geen redelijk vermoeden van schuld nodig voor het starten van een boekenonderzoek. De Belastingdienst mocht deze controlebevoegdheid dan ook bij de verdachte uitoefenen. Verder zijn er geen aanwijzingen dat deze controle heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een signalering in de FSV en dat discriminatoire factoren daarbij een rol hebben gespeeld.
De verdediging heeft een brief van de Belastingdienst aan de verdachte d.d. 24 december 2021 overgelegd, waaruit blijkt dat de verdachte tweemaal in de FSV voorkomt. De oudste signalering van de verdachte is gedateerd 13 mei 2015 en bevat de aantekening ‘fraude’ en ‘belastingjaar 2013’. Aannemelijk is dat deze signalering eerst is opgenomen naar aanleiding van het onderzoek in de onderhavige zaak. De datering 13 mei 2015 is immers van bijna een jaar nadat het boekenonderzoek bij de verdachte door de Belastingdienst heeft plaatsgevonden, te weten van 21 oktober 2013 tot en met 25 juni 2014. De brief biedt dus geen steun voor het standpunt van de verdediging dat de signalering in de FSV (op grond van discriminatoire factoren) een rol zou (kunnen) hebben gespeeld bij het instellen van het boekenonderzoek, integendeel. Het verweer wordt verworpen.
Ad b) Uit het dossier volgt dat in het Tripartiete Overleg op 18 september 2015 het besluit is genomen om een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte aan te vangen. De verdediging heeft niet concreet aangevoerd welke opsporingshandelingen al voor deze datum zouden hebben plaatsgevonden, terwijl de officier van justitie uitdrukkelijk heeft betwist dat dit het geval was. Reeds daarom wordt dit verweer als onvoldoende onderbouwd verworpen. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit het dossier noch overigens is gebleken dat opsporingshandelingen in de controlefase hebben plaatsgevonden.
Ad c) Op grond van artikel 69, vierde lid, AWR is strafvervolging op grond van artikel 225, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van een feit uitgesloten, indien dat feit valt onder zowel artikel 69, eerste of tweede, AWR als onder artikel 225, tweede lid, Sr.
De wetgever heeft er uitdrukkelijk voor gekozen om die vervolgingsuitsluitingsgrond te beperken tot die gevallen waarin de tenlastelegging is toegesneden op artikel 225, tweede lid, Sr. Het is niet aan de rechter om dit uit te breiden tot een vervolgingsuitsluitingsgrond in geval sprake is van een tenlastelegging die is toegesneden op het eerste lid van artikel 225 Sr. Het verweer wordt verworpen.
Ad d) De vraag die voorligt is of de verdachte wordt vervolgd voor ‘hetzelfde feit’ als waarvoor hij, voordat de strafrechtelijke vervolging was aangevangen, een bestuurlijke boete opgelegd heeft gekregen. Als daar sprake van is, beletten het una via beginsel (artikel 243, tweede lid, Sv) en het ne bis in idem beginsel (artikel 68 Sr) de vervolging van de verdachte voor dat feit.
De verdachte heeft een verzuimboete opgelegd gekregen voor het niet indienen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2012. Verzuimboetes worden opgelegd op grond van de artikelen 67a tot en met 67cb AWR.
De verdachte wordt nu, met betrekking tot de aangifte inkomsten belasting over 2012, strafrechtelijk vervolgd voor het handelen in strijd met artikel 69, eerste lid, AWR.
Dit artikel luidde in de ten laste gelegde periode als volgt:
‘Degene die opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doet, niet binnen de daarvoor gestelde termijn doet, dan wel een der feiten begaat, omschreven in artikel 68, eerste lid, onderdeel a, b, d, e, f of g, wordt, indien het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven belasting.’
Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de aard en ernst van enerzijds de feiten die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van verzuimboetes en anderzijds het onder 2 aan de verdachte ten laste gelegde, op artikel 69, eerste lid AWR, toegesneden feit.
De feiten in artikel 69, eerste lid, AWR zijn misdrijven en veronderstellen, anders dan de artikelen 67a tot en met 67cb AWR, opzet. Ook is in artikel 69, eerste lid, AWR het strekkingsvereiste opgenomen, wat geen vereiste is voor het opleggen van een verzuimboete. Verder verschillen de strafmodaliteiten. De maximale straf die kan worden opgelegd voor het handelen in strijd met artikel 69, eerste lid, AWR is vier jaar gevangenisstraf, terwijl dat bij een verzuimboete een bestuurlijke boete is van destijds
€ 4.920,-. Gezien het vorenstaande is geen sprake van ‘hetzelfde feit’ als bedoeld in artikel 243, tweede lid, Sv en in artikel 68 Sr. [1] Het verweer wordt verworpen.
4.7.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van de feiten 1 en 2.

5..Waardering van het bewijs

5.1.
Bewijswaardering ten aanzien van feit 1
5.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, omdat hij geen (voorwaardelijk) opzet had op het opmaken en indienen van belastingaangiften met een onjuist, te laag bedrag aan omzetbelasting. Omdat sommige klanten de facturen, die de verdachte had gestuurd, niet betaalden, was hij financieel niet in staat alle omzetbelasting aan de Belastingdienst te voldoen. Wegens deze betalingsonmacht en problemen in de privésfeer heeft hij bedragen geschat (maandelijks een bedrag van € 1.000,-). Het was de bedoeling om op een later moment door suppletie aangiften de juiste bedragen af te dragen. De verdachte was in de veronderstelling dat dit was toegestaan.
5.1.2.
Beoordeling
Op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat de verdachte over de periode 29 april 2010 tot en met 16 april 2014 belastingaangiften met een te laag bedrag aan omzetbelasting heeft opgemaakt en bij de Belastingdienst heeft ingediend voor zijn eenmanszaak [naam eenmanszaak] en, nadat deze was omgezet in [naam bedrijf 1] , ook voor deze B.V.
De redenen die de verdediging heeft aangevoerd, geven mogelijk een verklaring waarom de verdachte onjuiste aangiften omzetbelasting heeft opgemaakt en ingediend, maar doen niet af aan het opzet dat de verdachte had op die gedragingen. De verdachte heeft willens en wetens te lage bedragen aan omzetbelasting opgegeven. Hij heeft dit jarenlang, structureel gedaan en het dossier biedt geen enkel aanknopingspunt waaruit blijkt dat de verdachte op enig moment voornemens was om door middel van suppletie aangiften de onjuiste aangiften te corrigeren. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met (vol) opzet heeft gehandeld. Het verweer wordt verworpen.
5.2.
Bewijswaardering ten aanzien van de feiten 1 en 2
5.2.1.
Standpunt verdediging
De verdachte moet van deze feiten worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat is voldaan aan het in artikel 69, eerste en tweede lid, AWR, opgenomen strekkingsvereiste. Uit AMB-16 blijkt dat het door de FIOD berekende fiscale nadeel wat betreft de omzetbelasting is gebaseerd op aannames, die niet objectief zijn onderbouwd en onjuist zijn. Deze nadeelberekening kan daarom niet als bewijsmiddel worden gebezigd.
Hetzelfde geldt voor de nadeelberekening van de FIOD met betrekking tot de inkomstenbelasting. Het bedrag van bijna € 190.000,- is volstrekt uit de lucht gegrepen.
5.2.2.
Beoordeling
De controlespecialist van de FIOD, [naam 1] , heeft uitvoerig uiteengezet (proces-verbaal nummer G-01-01) hoe hij tot de nadeelberekening van de omzetbelasting is gekomen. Als uitgangspunt heeft hij de grootboekadministratie van de verdachte genomen, dus de eigen cijfers van de verdachte, en die heeft hij vergeleken met de bedragen die aan omzetbelasting zijn aangegeven en afgedragen. [naam 1] heeft verklaard dat hij correcties voorbelasting nog niet had meegenomen waardoor het werkelijke fiscale nadeel hoger is, er is dus in het voordeel van de verdachte gerekend. Naast de berekening aan de hand van de grootboekadministratie is ook nog een vergelijking gemaakt van beschikbare verkoopfacturen in de administratie en de concrete handelingen/aangiften die vanaf het door de verdachte gebruikte IP-adres zijn gedaan in de periode vanaf mei 2012 tot en met
31 december 2013 bij de Belastingdienst. Uit deze vergelijking is geconcludeerd dat niet alle omzet is verantwoord omdat er handelingen, aangiftes, via het IP-adres zijn gedaan zonder dat daarvoor een bijbehorende verkoopfactuur is aangetroffen. Het mogelijk hierdoor geleden nadeel is evenwel niet in de nadeelberekeningen betrokken.
Het verweer dat de verdediging tegen de nadeelberekeningen van de FIOD voert, is onvoldoende onderbouwd. Niet concreet is gemaakt wat er aan de nadeelberekeningen niet zou kloppen, noch zijn stukken overgelegd waaruit blijkt dat die berekeningen niet juist zijn. De verdachte heeft daar ruimschoots de gelegenheid voor gehad, want in maart 2016 heeft hij bij de FIOD verklaard dat hij het niet eens was met de berekeningen van [naam 1] en op dat moment had hij zijn administratie al terug ontvangen van de FIOD.
De verdachte heeft in algemene zin aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn bedrijfsvoering waarbij hij niet altijd per handeling factureert daar hij met abonnementen werkt. Een concrete onderbouwing daarvan heeft de verdachte echter niet gegeven, terwijl er ook geen administratie (bijvoorbeeld facturen) van abonnementen door [naam 1] is aangetroffen.
Ook ten aanzien van de benadeling inzake de inkomstenbelasting heeft de verdachte niet concreet gemaakt waarom de gemaakte nadeelberekeningen niet correct zouden zijn.
De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de nadeelberekeningen van de FIOD. De enkele stelling van de verdediging dat die op onjuiste aannames van de FIOD zijn gebaseerd, is daarvoor onvoldoende.
De nadeelberekeningen kunnen dus als bewijsmiddel worden gebruikt en daardoor is aan het strekkingsvereiste voldaan. Het verweer wordt verworpen.
5.2.3.
Conclusie
De onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zijn wettig en overtuigend bewezen.
5.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode 29 april 2010 tot en met 25 januari 2013 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting
ten name van [naam verdachte] , [naam eenmanszaak] (Fiscaalnummer [nummer 1] ) (m.b.t. de jaren 2010, 2011 en 2012) betreffende de aangiftetijdvakken
1e kwartaal 2010 en/of 2e kwartaal 2010 en/of 3e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2010
en1e kwartaal 2011 en/of 2e kwartaal 2011 en/of 3e kwartaal 2011 en/of 4e kwartaal 2011 en januari 2012 en/of februari 2012 en/of maart 2012 en/of april 2012 en/of mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en/of augustus 2012 en/of september 2012 en/of oktober 2012 en/of november 2012 en/of december 2012 telkens onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk in die naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst in Nederland
ingeleverde/gezonden aangiften voor de omzetbelasting een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven;
en
[naam bedrijf 1] in de periode van 30 april 2013 tot en met 16 april 2014 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een digitale aangifte voor de omzetbelasting ten name van de [naam bedrijf 1] (Fiscaalnummer [nummer 2] ) (m.b.t. het jaar 2013) betreffende de aangiftetijdvakken 1e kwartaal 2013 en/of 2e kwartaal 2013 en/of 3e kwartaal 2013 en/of
4e kwartaal 2013 telkens onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft genoemde rechtspersoon telkens opzettelijk in die naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst in Nederland ingeleverde/gezonden aangiften voor de omzetbelasting een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht en/of een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, terwijl die feiten er telkens toe hebben gestrekt, dat te weinig belasting werd geheven, hebbende hij, verdachte, telkens feitelijke leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedragingen;
en
hij in de periode van 29 april 2010 tot en met
16 april 2014 in Nederland meermalen, een digitale aangifte voor de omzetbelasting
ten name van [naam verdachte] , [naam eenmanszaak] (Fiscaalnummer [nummer 1] ) (m.b.t. de jaren 2010, 2011 en 2012) en ten name van de [naam bedrijf 1] (Fiscaalnummer [nummer 2] ) (m.b.t. het jaar 2013)
betreffende de aangiftetijdvakken
1e kwartaal 2010 en/of 2e kwartaal 2010 en/of 3e kwartaal 2010 en/of 4e kwartaal 2010
en1e kwartaal 2011 en/of 2e kwartaal 2011 en/of 3e kwartaal 2011 en/of 4e kwartaal 2011 en januari 2012 en/of februari 2012 en/of maart 2012 en/of april 2012 en/of mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en/of augustus 2012 en/of september 2012 en/of oktober 2012 en/of november 2012 en/of december 2012 en1e kwartaal 2013 en/of 2e kwartaal 2013 en/of 3e kwartaal 2013 en/of 4e kwartaal 2013
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt, immers heeft hij, verdachte, toen en daar telkens valselijk in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- in die digitale aangiften voor de omzetbelasting een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht en/of
een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij in de periode van 28 februari 2011 tot en met 23 juli 2013 in elk geval in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
een aangifte voor de Inkomstenbelasting ten name van [naam verdachte] (burgerservicenummer [nummer 3] ) over de jaren 2010 en 2011 en 2012 telkens niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te
Nederland gestelde termijn heeft gedaan, immers
werd de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 op een latere datum dan 1 september 2011 door de Belastingdienst ontvangen; en waren de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012 nog niet op 10 juni 2016 gedaan;
terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd,
en
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl de verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd,
en
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;

2..

opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet of niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

7..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

8..Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft gedurende vier jaren opzettelijk onjuiste aangiften omzetbelasting opgemaakt en ingediend bij de Belastingdienst voor zijn eenmanszaak, notabene een administratiekantoor, en vervolgens (als feitelijke leidinggever) voor de B.V. waarin zijn eenmanszaak was omgezet. De verdachte heeft op de aangiften omzetbelasting een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting vermeld en een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht.
Ook heeft de verdachte in die periode, hoewel hij daartoe was uitgenodigd, eenmaal niet binnen de gestelde termijn en tweemaal geen aangifte inkomstenbelasting bij de Belastingdienst ingediend.
De verdachte heeft misbruik gemaakt van het door de Belastingdienst gehanteerde systeem, dat erop berust dat op de volledigheid en juistheid van belastingaangiften moet kunnen worden vertrouwd. Door zijn handelen heeft hij de Belastingdienst en daarmee de samenleving benadeeld voor een bedrag van om en nabij de € 280.000,-. De strafbaarstelling van belastingontduiking beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingontduiking kan in de sfeer van het bedrijfsleven tot oneerlijke concurrentie leiden en meer in het algemeen tot afkalving van het draagvlak voor het stelsel, naast verdere verzwaring van de belastingdruk. De rechtbank neemt dit de verdachte, die hiervoor geen verantwoordelijkheid lijkt te willen nemen en het veeleer doet voorkomen dat juist hij in dezen het slachtoffer is, zeer kwalijk.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 31 mei 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van de feiten en straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zou het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft geëist, zonder meer op zijn plaats zijn.
De rechtbank ziet echter aanleiding om in deze zaak geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen vanwege de ouderdom van de feiten en het ruime tijdsverloop. De feiten zijn meer dan acht jaren geleden gepleegd. De verdachte is sinds het plegen van de feiten niet meer voor dit soort feiten in aanraking gekomen met de Belastingdienst en justitie.
Om evenwel recht te doen aan de aard en ernst van de feiten, zal de rechtbank aan de verdachte een taakstraf van de maximale duur opleggen en een flinke voorwaardelijke gevangenisstraf, als spreekwoordelijke stok achter de deur, om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend acht de rechtbank het opleggen van een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend en geboden.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 51, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de feiten 3 en 4;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 (twee) jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde dat hij zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken, niet naleeft;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
234 (tweehonderdvierendertig) urente verrichten taakstraf resteert;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
117 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. van Luijck, voorzitter,
en mrs. C. Laukens en D. van der Sluis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 juni 2022.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 29 april 2010 tot en met 16 april 2014, althans
de periode 29 april 2010 tot en met 25 januari 2013,
te ‘s-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting
ten name van de [naam verdachte] [naam eenmanszaak]
(Fiscaalnummer [nummer 1] ) (m.b.t. de jaren 2010, 2011 en 2012)
en/of
ten name van de [naam bedrijf 1]
(Fiscaalnummer [nummer 2] ) (m.b.t. het jaar 2013)
betreffende het/de aangiftetijdvak(ken)
1e kwartaal 2010 en/of 2e kwartaal 2010 en/of 3e kwartaal 2010 en/of
4e kwartaal 2010
(bijlage DOC-014)
en/of
1e kwartaal 2011 en/of 2e kwartaal 2011 en/of 3e kwartaal 2011 en/of
4e kwartaal 2011
(bijlage DOC-015)
en/of
januari 2012 en/of februari 2012 en/of maart 2012 en/of april 2012 en/of
mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en/of augustus 2012 en/of
september 2012 en/of oktober 2012 en/of november 2012 en/of december 2012
(bijlage DOC-016)
en/of
1e kwartaal 2013 en/of 2e kwartaal 2013 en/of 3e kwartaal 2013 en/of
4e kwartaal 2013
(bijlage DOC-017)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of
laten doen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes mededader(s)
(telkens) opzettelijk op/in die/dat bij/naar de Inspecteur der belastingen of
de Belastingdienst ‘s-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in
Nederland
ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de
omzetbelasting
(telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht en/of
(daardoor) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven,
en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan
belasting,
opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten
opgeven en/of vermelden,
terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig
belasting werd geheven;
en/of
[naam bedrijf 1]
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 30 april 2013 tot en met 16 april 2014,
te ‘s-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting
ten name van de [naam bedrijf 1]
(Fiscaalnummer [nummer 2] ) (m.b.t. het jaar 2013)
betreffende het/de aangiftetijdvak(ken)
1e kwartaal 2013 en/of 2e kwartaal 2013 en/of 3e kwartaal 2013 en/of
4e kwartaal 2013
(bijlage DOC-017)
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, en/althans heeft doen of
laten doen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben genoemde rechtspersoon en/of genoemde rechtspersoon haar
mededader(s)
(telkens) opzettelijk op/in die/dat bij/naar de Inspecteur der belastingen of
de Belastingdienst ‘s-Gravenhage en/of Heerlen en/of Apeldoorn en/of elders in
Nederland
ingeleverde / gezonden aangifte(n) / aangiftebiljet(ten) voor de
omzetbelasting
(telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht en/of
(daardoor) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven,
en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan
belasting,
opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten
opgeven en/of vermelden,
terwijl die/dat feit(en) er (telkens) toe heeft/hebben gestrekt, dat te weinig
belasting werd geheven,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
(telkens) tot (het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke
leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en);
en/of
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 29 april 2010 tot en met 16 april 2014,
te ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(een) (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting
ten name van de [naam verdachte] [naam eenmanszaak]
(Fiscaalnummer [nummer 1] ) (m.b.t. de jaren 2010, 2011 en 2012)
en/of
ten name van de [naam bedrijf 1]
(Fiscaalnummer [nummer 2] ) (m.b.t. het jaar 2013)
betreffende het/de aangiftetijdvak(ken)
1e kwartaal 2010 en/of 2e kwartaal 2010 en/of 3e kwartaal 2010 en/of
4e kwartaal 2010
(bijlage DOC-014)
en/of
1e kwartaal 2011 en/of 2e kwartaal 2011 en/of 3e kwartaal 2011 en/of
4e kwartaal 2011
(bijlage DOC-015)
en/of
januari 2012 en/of februari 2012 en/of maart 2012 en/of april 2012 en/of
mei 2012 en/of juni 2012 en/of juli 2012 en/of augustus 2012 en/of
september 2012 en/of oktober 2012 en/of november 2012 en/of december 2012
(bijlage DOC-016)
en/of
1e kwartaal 2013 en/of 2e kwartaal 2013 en/of 3e kwartaal 2013 en/of
4e kwartaal 2013
(bijlage DOC-017)
zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig
feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of vervalst, en/althans valselijk
heeft/hebben doen en/of laten opmaken en/of vervalsen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s)
toen en daar (telkens) valselijk in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
op/in dat/die (digitale) aangifte(n) voor de omzetbelasting
(telkens) een te hoog bedrag aan voorbelasting in aftrek gebracht en/of
(daardoor) een te laag bedrag aan verschuldigde omzetbelasting aangegeven,
en/of een te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan
belasting,
geschreven en/of opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en)
doen of laten schrijven en/of opgeven en/of vermelden,
zulks met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij
in of omstreeks de periode van 28 februari 2011 tot en met 23 juli 2013,
te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) opzettelijk
(een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene
wet inzake rijksbelastingen,
te weten
(een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting ten name van [naam verdachte]
(burgerservicenummer [nummer 1] )
over de/het ja(a)r(en) en/of aangiftetijdvak(ken) 2010 en/of 2011 en/of 2012
(telkens) niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen te
‘s-Gravenhage en/of Haaglanden en/of elders in Nederland gestelde termijn(en)
heeft gedaan,
immers
werd de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2010 op 25 juli 2012,
in elk geval op een latere datum dan 1 september 2011, althans 12 december
2011, door de Belastingdienst en/of de Inspecteur der Belastingen
ontvangen;
en/of
was/waren de aangifte(n) inkomstenbelasting over de/het ja(a)r(en) 2011
en/of 2012 nog niet op 10 juni 2016 gedaan;
terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting
werd geheven;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 22 augustus 2011 tot en met 13 oktober 2011,
althans in of omstreeks de periode van 22 augustus 2011 tot en met 23 oktober
2011, in elk geval in of omstreeks de periode van 22 augustus 2011 tot en met
4 april 2012,
te ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een (print voor eigen administratie van de) aangifte inkomstenbelasting voor
ondernemers 2010 ten name van [naam verdachte]
(bijlage DOC-012),
zijnde een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of doen (laten) opmaken
en/of doen (laten) vervalsen door (een) ander(en),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
In die print, in elk geval in dat geschrift,
een bedrag van euro 133.097,-- aan omzet en/of
een bedrag van euro 77.165,-- aan winst en/of
een bedrag van euro 58.487,-- aan verzamelinkomen
opgenomen en/of vermeld en/of geschreven,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken
en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij
in of omstreeks de periode van 22 augustus 2011 tot en met 13 oktober 2011,
althans in of omstreeks de periode van 22 augustus 2011 tot en met 23 oktober
2011, in elk geval in of omstreeks de periode van 22 augustus 2011 tot en met
4 april 2012,
te ‘s-Gravenhage en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valselijk opgemaakt en/of
vervalst geschrift,
te weten een (vals(e) en/of vervalst(e))
(print voor eigen administratie van de) aangifte inkomstenbelasting voor
ondernemers 2010 ten name van [naam verdachte]
(bijlage DOC-012),
als ware dit geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat
hij, verdachte, en/of zijn, verdachtes, mededader(s)
-zakelijk weergegeven-
die voornoemde (print voor eigen administratie van de) aangifte
inkomstenbelasting voor ondernemers 2010, in elk geval dat geschrift,
ten behoeve van een aanvraag van een hypothecaire lening heeft doen toekomen
aan de [naam bedrijf 2]
en
bestaande die valsheid hierin dat
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid
-zakelijk weergegeven-
in die print, in elk geval in dat geschrift,
een bedrag van euro 133.097,-- aan omzet en/of
een bedrag van euro 77.165,-- aan winst en/of
een bedrag van euro 58.487,-- aan verzamelinkomen
was/waren opgenomen en/of vermeld en/of geschreven;
4.
hij
op een of meer tijdstip(pen)
in of omstreeks de periode van 7 december 2012 tot en met 16 april 2013, in
elk geval de periode van 7 december 2012 tot en met 18 juni 2014,
te ‘s-Gravenhage, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, te weten:
-aangifte inkomstenbelasting voor ondernemers 2011,
op naam van [naam 2] (DOC-03l),
en/of
-aangifte inkomstenbelasting voor ondernemers 2012,
op naam van [naam 2] (DOC-032),
en/of
-jaarrapport 2011 met logo van [naam eenmanszaak]
op naam van [naam bedrijf 3] (DOC-34),
en/of
-jaarrapport 2012 met logo van [naam eenmanszaak]
op naam van [naam bedrijf 3] (DOC-035),
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voornoemde aangifte(n)
en/of jaarrapport(en)
-zakelijk weergegeven-
over 2011 een bedrag van euro 44.945,- aan omzet en/of een bedrag van
euro 34.462,- aan winst en/of een bedrag van euro 23.932,- aan verzamelinkomen
en/of
over 2012 een bedrag van euro 46.288,- aan omzet en/of een bedrag van
euro 36.738,- aan winst en/of een bedrag van euro 25.923,- aan verzamelinkomen
opgenomen en/of vermeld en/of geschreven.
zulks (telkens) met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
[naam bedrijf 1]
op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 december 2012 tot en met
16 april 2013, in elk geval de periode van 7 december 2012 tot en met 18 juni 2014,
te ‘s-Gravenhage, en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te
dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, te weten:
-aangifte inkomstenbelasting voor ondernemers 2011,
op naam van [naam 2] (DOC-031),
en/of
-aangifte inkomstenbelasting voor ondernemers 2012,
op naam van [naam 2] (DOC-032),
en/of
-jaarrapport 2011 met logo van [naam eenmanszaak]
op naam van [naam bedrijf 3] (DOC-034),
en/of
-jaarrapport 2012 met logo van [naam eenmanszaak]
op naam van [naam bedrijf 3] (DOC-035),
immers heeft/hebben genoemde [naam bedrijf 1]
en/of (één of meer van) haar mededader(s)
(telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid in voornoemde aangifte(n)
en/of jaarrapport(en)
-zakelijk weergegeven-
over 2011 een bedrag van euro 44.945,- aan omzet en/of een bedrag van
euro 34.462,- aan winst en/of een bedrag van euro 23.932,- aan verzamelinkomen
en/of
over 2012 een bedrag van euro 46.288,- aan omzet en/of een bedrag van
euro 36.73$,- aan winst en/of een bedrag van euro 25.923,- aan verzamelinkomen
opgenomen en/of vermeld en/of geschreven,
zulks (telkens) met het oogmerk om dit/deze geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken,
hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans
alleen,
(telkens) tot f het) vorenstaande feit(en) opdracht gegeven en/of feitelijke
leiding gegeven aan de vorenstaande verboden gedraging(en).

Voetnoten

1.Zie ook Hoge Raad 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:364, r.o. 4.4.