ECLI:NL:RBROT:2022:5377

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
10-015560-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorbereiden van uitvoer van heroïne uit Nederland met bijna 500 gram heroïne en versnijdingsmiddelen aangetroffen in voertuig

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 17 januari 2022 betrokken was bij de voorbereidingen voor de uitvoer van heroïne uit Nederland. De verdachte werd betrapt met bijna 500 gram heroïne en versnijdingsmiddelen in een voertuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in samenwerking met een andere man, heroïne voorhanden had ter voorbereiding van een Opiumwetdelict. De verdachte ontkende kennis te hebben van de drugs, maar de rechtbank achtte deze verklaring niet aannemelijk. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van het voorbereiden van de uitvoer van heroïne. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, wat door de rechtbank werd opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had voor soortgelijke feiten. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, en de rechtbank gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10-015560-22
Datum uitspraak: 25 mei 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd
in de Penitentiaire Inrichting Dordrecht,
raadsvrouw mr. D.J. Troost, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 3 en 25 mei 2022.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.H.A. de Bruijne heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van voorarrest;
  • verbeurdverklaring van een in beslag genomen geldbedrag.

4..Waardering van het bewijs

Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen weet had van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde middelen. Deze lagen in een afgesloten ruimte van het voertuig van iemand anders. Eventueel is het wettig bewijs te construeren, maar de overtuiging ontbreekt.
Beoordeling
Uit het onderzoek op de terechtzitting en de inhoud van de processtukken zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende relevante feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Op 17 januari 2022 rijdt een witte Volkswagen Crafter met Belgisch kenteken op de Rijksweg A16 uit de richting van grensovergang Hazeldonk naar Rotterdam. Het voertuig wordt geparkeerd op de Vuurplaat in Rotterdam. De bestuurder stapt uit, loopt om het voertuig heen naar de bijrijderszijde, opent het portier van de bijrijderszijde, is daar dan enkele seconden bezig met iets in de auto, waarna hij de bijrijderszijde afsluit en bij het voertuig vandaan loopt. Vervolgens heeft hij contact met een andere man, zijnde de verdachte. Het contact duurt minder dan dertig seconden en beide mannen geven elkaar een vriendschappelijke boks. Hierna gaan de mannen uit elkaar.
De verdachte loopt direct naar de Volkswagen Crafter. Hij draagt een blauwe plastic tas van Albert Heijn en een zwarte rugtas bij zich. Gezien de vorm van de tas en de manier van dragen, lijkt de tas redelijk gevuld. De verdachte opent het bijrijdersportier, stapt in het voertuig en sluit het portier. Vervolgens wordt gezien dat de verdachte volledig gebukt enkele minuten bezig is aan het voeteneind aan de bijrijderszijde van het voertuig. Hij reikt daarbij herhaaldelijk naar beneden. De politie opent het bijrijdersportier en spreekt de verdachte aan.
De politie ziet dat er bij het voetengedeelte aan de bijrijderszijde een luik zit waarachter normaal gesproken de krik van het voertuig is opgeborgen. In een opening van het luik, waar met een schroevendraaier het luik kan worden geopend, zit een muntstuk. Op verzoek van de politie stapt de verdachte vervolgens uit het voertuig.
In de ruimte achter het luik worden vervolgens twee bruine pakketten en een witte bol aangetroffen. Bij later onderzoek blijken de pakketten heroïne te bevatten en de bol bevat paracetamol. Van paracetamol is bekend dat het wordt gebruikt als versnijdingsmiddel voor heroïne. De blauwe plastic tas ligt op de voorstoel en blijkt nagenoeg leeg te zijn.
Behoudens een onderbouwde en aannemelijke andere uitleg van de zijde van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor beschreven gang van zaken niet anders kan worden afgeleid dan dat de verdachte, in samenwerking met de bestuurder van het voertuig, heroïne voorhanden heeft gehad ter voorbereiding van een Opiumwetdelict, te weten het buiten het grondgebied van Nederland brengen van dat verdovend middel.
De verdachte geeft een uitleg, namelijk dat hij niks af wist van de drugs en dat hij de andere man per toeval tegen is gekomen. Dit is naar het oordeel van de rechtbank, gezien de hiervoor beschreven gang van zaken geenszins aannemelijk. De middelen vertegenwoordigen immers een dusdanige waarde dat het niet waarschijnlijk is dat iemand deze zomaar onbeheerd zou achterlaten in zijn voertuig. In dat licht wijst het korte contact tussen beide mannen voorts op een wederzijdse afspraak dan wel wetenschap van wat er gaat gebeuren.
Dat betekent dat het primair ten laste gelegde feit bewezen wordt geacht.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 17 januari 2022 te Rotterdam, tezamen en
in vereniging met een ander , om een feit, bedoeld in het
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroïne, zijnde heroïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden
een hoeveelheid (ongeveer 478,1 gram) heroïne (achter
een luik/in een opbergvak/in een (
fabrieksmatige) ruimte) in een voertuig (voorzien
van een Belgisch kenteken) voorhanden heeft
gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten , dat die bestemd was tot het plegen van
dat feit.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van bijna vijfhonderd gram heroïne ter voorbereiding van het uitvoeren van die heroïne uit Nederland. Gelet op die hoeveelheid neemt de rechtbank aan dat deze heroïne niet alleen bestemd was voor eigen gebruik. Ook de aangetroffen hoeveelheid versnijdingsmiddelen wijst op de verdere verspreiding van en handel in heroïne. Het is algemeen bekend dat deze drugs ernstige gezondheidsrisico’s opleveren voor gebruikers en dat de handel daarin gepaard gaat met diverse andere vormen van ondermijnende criminaliteit. Uit niets blijkt dat de verdachte zich heeft bekommerd om deze maatschappelijke schade. De exacte beweegredenen van de verdachte zijn onbekend gebleven. Hij heeft geen openheid van zaken willen geven. Kennelijk was de verdachte, naar mag worden aangenomen, enkel uit op eigen financieel gewin.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel justitiële documentatie van 23 maart 2022, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Rapportages
Reclassering Nederland heeft op 14 april 2022 een rapport over de verdachte opgemaakt. Omdat de verdachte zich heeft beroepen op zijn zwijgrecht, heeft de reclassering geen verbanden kunnen leggen tussen de verdenking en de verschillende leefgebieden van de verdachte. De reclassering heeft daarom geen strafadvies gegeven.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Van strafverminderende factoren is de rechtbank niet gebleken.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering aan de orde is.

8..In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte zijnde degene bij wie dit in beslag is genomen en die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. Niet is gebleken van een samenhang tussen het geld en het bewezenverklaarde feit.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan de verdachte van:
- een geldbedrag van € 420,00 (goednummer 6332119);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van de dag waarop de totale duur van de tot dan toe ondergane verzekering en voorlopige hechtenis gelijk zal zijn aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. K. Bakker en H. Wielhouwer, rechters,
in tegenwoordigheid van D.J. Boogert, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
(primair)
hij op of omstreeks 17 januari 2022 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamenen
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het
vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of
buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid heroïne, in elk
geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een
middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
een hoeveelheid (ongeveer 478,1 gram) heroïne en/of versnijdingsmiddel(en)
(ongeveer 607,0 gram (van een mengsel van) paracetamol en/of coffeïne) (achter
een luik/in een opbergvak/in een (fabieksmatige) ruimte) in een voertuig (voorzien
van een Belgisch kenteken) heeft verborgen/geplaatst, althans voorhanden heeft
gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige
redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van
dat/die feit(en);
(subsidiair)
hij op of omstreeks 17 januari 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
aanwezig heeft gehad
ongeveer 478,1 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne, zijnde heroïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.